Rb. Zeeland-West-Brabant, 04-10-2017, nr. C/02/330306 / HA ZA 17-314
ECLI:NL:RBZWB:2017:6738
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
04-10-2017
- Zaaknummer
C/02/330306 / HA ZA 17-314
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2017:6738, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04‑10‑2017; (Bodemzaak)
Uitspraak 04‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Artikelen: - artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, - Artikel V lid 1 van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) - Artikel I lid 1 van het Koninklijk Besluit van 24 april 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2017, 174) Trefwoord: proces-verbaal mondelinge uitspraak Samenvatting: Mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p Rv neergelegd in een proces-verbaal. De weergegeven tekst is de weergave van hetgeen tijdens de zitting naar partijen is uitgesproken, ook op het punt van het overgangsrecht.
Partij(en)
proces-verbaal
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/330306 / HA ZA 17-314
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak, gedaan ter zitting op 4 oktober 2017
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TILBURG,
zetelend te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. B.J.P.G. Roozendaal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. K.J. Breedijk.
Partijen zullen hierna Gemeente Tilburg en [gedaagde] genoemd worden.
Tegenwoordig zijn mr. [voorl.] van Geloven, rechter, en mr. [voorletters] Brouns, griffier.
Op de mondelinge behandeling van de zaak zijn verschenen
de heer [naam A] , gemachtigde van Gemeente Tilburg
mr. F. van Pelt, advocaat van Gemeente Tilburg
mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat van Gemeente Tilburg
de heer [naam B]
mr. K.J. Breedijk, advocaat van [gedaagde] .
Van hetgeen ter zitting namens partijen is verklaard is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De rechter doet mondeling uitspraak en motiveert als volgt.
1. De toepasselijkheid van artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
1.1. Artikel 30p Rv luidt:
1. De rechter kan, indien alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen, tijdens of na de mondelinge behandeling ter zitting mondeling uitspraak doen.
2 In afwijking van de artikelen 230 en 287 bestaat de mondelinge uitspraak uit de beslissing en de gronden van de beslissing.
3 Van de mondelinge uitspraak wordt door de rechter een proces-verbaal opgemaakt.
4 Het proces-verbaal wordt door de rechter ondertekend. Bij verhindering van de rechter wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
5 De rechter stelt binnen twee weken na de mondelinge uitspraak een afschrift van het proces-verbaal ter beschikking van partijen. Het afschrift dat wordt verstrekt aan een partij die tot tenuitvoerlegging van de uitspraak kan overgaan, is in executoriale vorm opgemaakt.
1.2. Artikel V lid 1 van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) bepaalt dat de artikelen van deze wet in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan, voor verschillende vorderingen, verzoeken en besluiten en voor de verschillende gerechten en verschillende bestuursrechters verschillend kan worden vastgesteld.
1.3. Artikel I lid 1 van het Koninklijk Besluit van 24 april 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2017, 174) bepaalt onder meer dat de volgende artikelen of onderdelen daarvan van de volgende wetten met ingang van 1 september 2017 in werking treden:
1. Van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht:
De volgende onderdelen van artikel I: (…) onderdeel N, artikel 30p (…)
1.4. De Nota van Toelichting bij het KB luidt onder meer als volgt.
Artikel I: Bij dit KB is ernaar gestreefd zoveel mogelijk artikelen met ingang van 1 september 2017 onvoorwaardelijk in werking te doen treden.
Onderdeel 1. van artikel I betreft de (onderdelen van) wetsartikelen van artikel I van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht die onvoorwaardelijk en in een keer in werking treden. Dat zijn artikelen die geen verband houden met de digitalisering of de invoering van de uniforme basisprocedure, maar in het wetsprogramma KEI zijn meegenomen, zoals codificatie van jurisprudentie (bijvoorbeeld de artikelen 22 en 22a over vertrouwelijke stukken) en wetstechnische verbeteringen. Enkele uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn de onvoorwaardelijke inwerkingtreding van artikel 30p en artikel 96 Rv. Artikel 30p Rv: Dit artikel betreft de mogelijkheid om mondeling uitspraak te wijzen. Hoewel dit artikel onderdeel uitmaakt van de nieuwe basisprocedure die gefaseerd wordt ingevoerd, heeft de Raad voor de rechtspraak laten weten dat de behoefte aan het kunnen wijzen van een mondelinge einduitspraak groot is, vooral in kantonprocedures waarvan de overgang op digitalisering en nieuwe basisprocedure is voorzien in release 3.0. Omdat de mogelijkheid van de mondeling einduitspraak verder losstaat van de digitalisering van de civiele procedure (en hiervoor dus geen technische voorziening gereed moet zijn), is het niet nodig om met de mondelinge einduitspraak te wachten tot de gefaseerde inwerkingtreding van release 3.0.
1.5. Onvoorwaardelijke of onmiddellijke inwerkingtreding houdt in dat een nieuwe regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen, dus ook op lopende procedures.
1.6. Nu alle partijen ter zitting zijn verschenen is aan de voorwaarde van artikel 30p lid 1 Rv voldaan. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een mondelinge uitspraak.
2. De gronden van de beslissing
2.1.
Het gaat in deze zaak om een geschil over een privaatrechtelijke overeenkomst tussen [gedaagde] en Gemeente Tilburg. De overeenkomst bevat rechten en verplichtingen voor de contractspartijen. Één van de verplichtingen is opgenomen in artikel 6 van de overeenkomst. Dat artikel luidt: Voor wat betreft binnen een periode van 5 jaar na het onherroepelijk van kracht worden van het schadeveroorzakende besluit ingediende verzoeken om tegemoetkoming in schade ex artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, zal de initiatiefnemer c.q. zijn rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel de mogelijke schade-uitkeringen als bedoeld in artikel 6.1 Wro, waarop door derden, als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen door initiatiefnemer, een beroep gedaan wordt, binnen zes maanden na onherroepelijke vaststelling van de schade-uitkering voor zijn rekening nemen door betaling van de uit te keren tegemoetkoming in schade aan de gemeente.
2.2.
Gemeente Tilburg vordert nakoming van artikel 6 van de overeenkomst.
2.3.
De hoogte van de door de Gemeente Tilburg aan derden uit te keren planschade-uitkeringen is neergelegd in een besluit van de gemeente in de zin van de Awb. Voor [gedaagde] als derde belanghebbende stond een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang open, waarin hij zijn bezwaren tegen de hoogte van de schade-uitkeringen naar voren kon brengen. Deze procedure is voor [gedaagde] uiterst ongelukkig verlopen doordat hij in bezwaar en in beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Toch brengt de bevoegdheidsverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter mee dat, nu het besluit tot toekenning van schade-uitkeringen formele rechtskracht heeft, de burgerlijke rechter als uitgangspunt moet nemen dat dat besluit naar wijze van totstandkoming en inhoud rechtens juist is. Dit is ook meermalen in uitspraken van de Hoge Raad tot uitdrukking gebracht. Dit brengt mee dat ook de hoogte van de schade-uitkeringen voor de burgerlijke rechter een gegeven is.
2.4.
[gedaagde] kan in een procedure bij de burgerlijke rechter wel civiele verweren voeren en heeft dat ook gedaan.
2.5.
[gedaagde] heeft betoogd dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Gemeente Tilburg bij haar beroep op nakoming van artikel 6 van de planschadeovereenkomst toch de inhoudelijke bezwaren van [gedaagde] tegen de hoogte van de schade-uitkeringen in aanmerking moet nemen. Gemeente Tilburg heeft dit betwist onder verwijzing naar het leerstuk van de formele rechtskracht. De rechter onderschrijft de betwisting van Gemeente Tilburg.
2.6.
[gedaagde] heeft ook gewezen op artikel 6:248 lid 2 BW. Wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden kan de situatie zich voordoen dat het beroep op nakoming van artikel 6 door de gemeente naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zo’n omstandigheid is hier niet aan de orde, omdat [gedaagde] zijn bezwaren bij de bestuursrechter naar voren heeft kunnen brengen. Dat dit op ongelukkige wijze wegens formele gronden niet is gebeurd moet voor zijn risico blijven.
2.7.
[gedaagde] heeft ook een beroep gedaan op dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW. Hij stelt dat ambtenaren in gesprek met hem hebben gezegd dat Gemeente Tilburg alleen zou meewerken aan wijziging van het bestemmingsplan als hij de planschadeovereenkomst zou tekenen en dat ze daarbij hebben meegedeeld, gelet op de plaatselijke situatie, geen planschade te verwachten.
Allereerst geldt dat voor een geslaagd beroep op dwaling is vereist dat de dwalende stelt dat hij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. Ook geldt dat [gedaagde] weliswaar stelt dat hij een onjuiste voorstelling van zaken had, daaruit bestaande dat er geen risico op planschade was, maar in de brief van 22 januari 2011 zegt [gedaagde] zelf dat er een risico op planschade is en dat Gemeente Tilburg dat ten onrechte op hem wil afwentelen. Van een onjuiste voorstelling van zaken is dan geen sprake. Tot slot kan zich de situatie voordoen dat dwaling voor risico van de dwalende moet blijven, onder andere als dat uit de aard van de overeenkomst voortvloeit. De bepalingen van de overeenkomst spreken over het risico op planschade en artikel 3 bepaalt bovendien dat als [gedaagde] meer duidelijkheid over dat risico wil hij een onderzoek kan instellen. Uit de aard van de overeenkomst vloeit voort dat er een risico op planschade is. Voor zover [gedaagde] meende dat dat risico er niet was, moet de dwaling gelet op de aard van de overeenkomst voor zijn rekening blijven.
2.8.
De slotsom is dat de verweren van [gedaagde] niet slagen en dat de vordering van Gemeente Tilburg tot nakoming van artikel 6 van de overeenkomst toewijsbaar is tot het bedrag van € 30.700,00.
2.9.
Gemeente Tilburg heeft, zo verklaarde zij ter zitting, wettelijke rente gevorderd. Aangezien geen sprake is van een fatale termijn in artikel 6 en er geen mededeling is van [gedaagde] met een definitief karakter dat hij niet wil betalen, is wettelijke rente verschuldigd vanaf het einde van de gegeven sommatie, dus vanaf 11 januari 2017.
2.10.
De vordering tot betaling van € 1.082,00 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet weersproken en in overeenstemming met de geldende regels.
2.11.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de gemeente veroordeeld. Deze bestaan uit: € 1924,00 griffierecht, € 97,31 explootkosten, € 1158,00 kosten advocaat (2 punten x tarief € 579,00), deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum waarop van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak een afschrift is verstrekt aan partijen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Gemeente Tilburg te betalen een bedrag van € 30.700,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 11 januari 2017 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Gemeente Tilburg te betalen een bedrag van € 1.082,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Tilburg tot op heden begroot op € 3.179,31, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum waarop van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak een afschrift is verstrekt aan partijen tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gegeven ter zitting door mr. Van Geloven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Brouns als griffier.
Waarvan proces-verbaal,