Rb. Noord-Holland, 03-03-2017, nr. 15/800197-14
ECLI:NL:RBNHO:2017:1672
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
03-03-2017
- Zaaknummer
15/800197-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2017:1672, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 03‑03‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑03‑2017
Inhoudsindicatie
De rechtbank honoreert beroep op noodweer.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800197-14 (P)
Uitspraakdatum: 3 maart 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 februari 2017 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.A. Korfker, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 26 maart 2014 te Wormerveer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of hun (10 maanden oude) zoontje (telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meerdere malen) met een (luchtdruk)wapen met (loden) kogel(s) heeft geschoten op de auto waarin die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of hun (10 maanden oude) zoontje zich op dat moment bevond(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 26 maart 2014 te Wormerveer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of hun (10 maanden oude) zoontje heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht n/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend -een (luchtdruk)wapen ter hand genomen in de nabijheid van voornoemde pers(o)n(en) en/of een (luchtdruk)wapen aan voornoemde perso(o)n(en) getoond en/of voornoemd wapen naar die perso(o)n(en) gericht en/of
- meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van, de auto waarin zich die perso(o)n(en) toen en aldaar bevond(en) geschoten en/of
- ( vervolgens nadat die [slachtoffer 1] in diens auto wegreed) met zijn verdachtes voertuig die [slachtoffer 1] (en die [slachtoffer 2] en hun 10 maanden oude zoontje) achtervolgd (met hoge snelheid) en/of (vervolgens) (wederom) een of meerdere malen naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of hun zoontje, althans in de richting van het voertuig waarin zich genoemde perso(o)n(en) bevond(en), geschoten;
Feit 2:
hij op of omstreeks 26 maart 2014 te Wormerveer, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk BMW met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd, immers heeft hij, verdachte, met een pistool, althans een wapen, meermalen, althans eenmaal, geschoten op/naar voornoemde personenauto (waardoor die personenauto is
geraakt en/of schade heeft opgelopen aan een achterlicht en/of andere deel/delen van de carrosserie);
Feit 3:
hij op of omstreeks 27 maart 2014 te Wormerveer en/of 17 april 2014 te West-Knollendam, in elk geval in Nederland, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten
- ( te Wormerveer) een (gasdruk)revolver (merk Crosman, type Colt Python Blue), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een Colt type Anaconda) en/of
- ( West-Knollendam) een (gasdruk)wapen in de vorm van een machinepistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een mini-uzi), voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
hij op of omstreeks 17 april 2014 te West-Knollendam een wapen van categorie III, te weten een geweer (kaliber 9mm randvuur), voorhanden heeft gehad;
Feit 5:
(15/700521-14)
hij op of omstreeks 30 september 2014 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een personenauto met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tegen voornoemde ruit geslagen.
2. Voorvragen
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging in verband met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de redelijke termijn is overschreden, nu sinds de aanvang van de vervolging meer dan twee jaren zijn verstreken, zonder dat dit tijdsverloop aan verdachte is toe te schrijven. Een enkele overschrijding van de redelijke termijn als hier aan de orde rechtvaardigt echter niet het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet in de vervolging kan worden ontvangen. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, en 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 1, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde (poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel) heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet vastgesteld kan worden dat verdachte opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangevers. Verdachte wist dat de projectielen (diabolo’s) uit het luchtdrukwapen niet door de voorruit en beplating van de BMW konden dringen.
Met betrekking tot het onder 1, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde (bedreiging) heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het onderdeel van de rechtbank, met uitzondering van het schieten tijdens de achtervolging waarvoor in haar visie geen bewijs aanwezig is.
Wat de onder 2 ten laste gelegde vernieling betreft, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de schade aan het achterlicht niet door verdachte kan zijn veroorzaakt, omdat hij niet op de achterkant van de BMW heeft geschoten. Bovendien is de in het achterlicht aangetroffen kogel niet het kaliber waarmee verdachte heeft geschoten.
Met betrekking tot de feiten 3, 4 en 5 heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 1, eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Om tot een bewezenverklaring van feit 1, eerste cumulatief/alternatief te kunnen komen, is onder meer vereist dat wordt vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de inzittenden van de BMW zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen doordat verdachte met een wapen (meerdere malen) op dat voertuig schoot. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit niet uit de inhoud van het dossier.
Uit onderzoek naar de BMW waarin aangevers zaten en waarop verdachte heeft geschoten, blijkt dat het voertuig op diverse plaatsen beschadigd is geraakt. In het achterlicht is een kogel aangetroffen, maar niet is gebleken dat de BMW anderszins is doorboord met een kogel. Uit het dossier blijkt niet of de aangetroffen kogel door de ramen of carrosserie had kunnen dringen en (dus) zwaar lichamelijk letsel bij een van de inzittenden van de BMW had kunnen veroorzaken. Daarnaar is geen onderzoek verricht.
Ook anderszins kan niet uit de stukken worden afgeleid dat verdachte met munitie heeft geschoten die door het raam en/of de carrosserie had kunnen dringen en bij de inzittenden zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken. Nu uit het dossier ook niet blijkt met welk wapen verdachte heeft geschoten, kan niet worden aangenomen dat dit een wapen is geweest dat krachtig genoeg was om de munitie de auto te laten doorboren.
De officier van justitie heeft in haar requisitoir gesteld dat er een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij de inzittenden van de BMW was, omdat er een verkeersongeval had kunnen plaatsvinden toen de bestuurder van de BMW aan de door verdachte gecreëerde onveilige situatie probeerde te ontkomen. Verdachte had de achtervolging ingezet en het is volgens de officier van justitie een wonder dat geen verkeersongeval is ontstaan waarbij aangevers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Deze stellingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 1, eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit leiden, reeds omdat verdachte volgens de tenlastelegging wordt verweten dat hij heeft geprobeerd de inzittenden van de BMW zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een wapen met kogels op die auto te schieten. De tenlastelegging ziet niet op de door de officier van justitie geschetste situatie, die na het schietincident zou hebben plaatsgevonden.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van feit 1, tweede cumulatief/alternatief:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 26 maart 2014 (dossierpagina’s 35 tot en met 36);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 26 maart 2014 (dossierpagina’s 37 tot en met 40);
ten aanzien van feit 2:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2014 van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (dossierpagina’s 112 en 113, met fotobijlagen op pagina’s 114 tot en met 119);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2014 van de verbalisant [verbalisant] (dossierpagina’s 121, met als bijlage het huurcontract van [slachtoffer 3] );
ten aanzien van feit 3:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2014 van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (dossierpagina’s 135 en 136, met bijlagen op pagina’s 137 tot en met 139);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2014 van de verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 140);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 31 maart 2014 van de verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 208, met fotobijlagen op pagina’s 210 en 211);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2014 van de verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 227, met fotobijlagen op dossierpagina’s 231en 232);
ten aanzien van feit 4:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2014 van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (dossierpagina’s 135 en 136, met bijlagen op pagina’s 137 tot en met 139);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2014 van de verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 226, met fotobijlage op dossierpagina 230);
ten aanzien van feit 5 (parketnummer: 15/700521-14):
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 30 september 2014 (dossierpagina’s 7 en 8, met fotobijlagen op pagina’s 9 en 10).
3.5.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit komt de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, tot een bewezenverklaring van het toebrengen van schade aan het achterlicht. Immers, bij aanvang van de huurovereenkomst is de BMW door de [slachtoffer 3] bekeken en is de schade opgenomen. Uit het huurcontract blijkt niet dat het achterlicht van de BMW als schade is geregistreerd. Nu het hier bovendien gaat om schade die is veroorzaakt door een kogel, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat deze schade is veroorzaakt door verdachte.
3.6.
Bewezenverklaring
Feit 1:
hij op 26 maart 2014 te Wormerveer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een (luchtdruk)wapen ter hand genomen in de nabijheid van voornoemde personen en een (luchtdruk)wapen aan voornoemde personen getoond en voornoemd wapen naar die personen gericht en
- meermalen op de auto waarin zich die personen toen en aldaar bevonden, geschoten;
Feit 2:
hij op 26 maart 2014 te Wormerveer opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk BMW met kenteken [kenteken] ), toebehorende aan verhuurbedrijf [slachtoffer 3] , heeft beschadigd, immers heeft hij, verdachte, met een wapen meermalen geschoten op voornoemde personenauto, waardoor die personenauto is geraakt en schade heeft opgelopen aan een achterlicht en andere delen van de carrosserie;
Feit 3:
hij op of omstreeks 27 maart 2014 te Wormerveer en op 17 april 2014 te West-Knollendam, wapens van categorie I onder 7°, te weten
- ( te Wormerveer) een gasdrukrevolver (merk Crosman, type Colt Python Blue), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een Colt type Anaconda) en
- ( te West-Knollendam) een (gasdruk)wapen in de vorm van een machinepistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een mini-uzi),
voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
hij op 17 april 2014 te West-Knollendam een wapen van categorie III, te weten een geweer (kaliber 9mm randvuur), voorhanden heeft gehad;
Feit 5 (15/700521-14):
hij op 30 september 2014 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto met kenteken [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, tegen voornoemde ruit geslagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit onder 1, tweede cumulatief/alternatief:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele een ander toebehoort, beschadigen
ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
ten aanzien van feit 5:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele een ander toebehoort, vernielen
Beroep op noodweer
Ten aanzien van de onder 1, tweede cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw namens verdachte een beroep gedaan op noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door aangever werd bedreigd met de dood en vervolgens werd klemgereden tussen zijn auto en de BMW. Om zich tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding te verdedigen, heeft hij een replica wapen uit de kofferbak gepakt en gericht op de bestuurder van de BMW geschoten, wetende dat de kogeltjes niet door het raam zouden gaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte de agressor was, die verhaal wilde halen bij aangever [slachtoffer 1] en hem uit zijn auto trok en in het water duwde. Nadat aangever uit het water kwam, is over en weer geslagen. Een getuige heeft verklaard dat verdachte degene was die sloeg en dat aangever niets anders kon dan terugslaan. Vervolgens wilde verdachte iets uit zijn kofferbak pakken, hetgeen aangeefster [slachtoffer 2] wilde tegenhouden door vier keer de kofferbak dicht te slaan. Volgens de officier van justitie was op dat moment al sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever [slachtoffer 1] door verdachte, waarop het beroep op noodweer van verdachte reeds strandt. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat wel sprake is van een wederrechtelijke aanranding van verdachte, dan dient het beroep op noodweer te worden verworpen omdat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om een ander af te schrikken is het immers niet nodig (meerdere keren) te schieten en verdachte had ook in zijn eigen auto kunnen stappen, aldus de officier van justitie.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 26 maart 2014 rijden verdachte en aangever over de Provincialeweg N246 en krijgen naar aanleiding van een invoegmanoeuvre een conflict met elkaar. Verdachte stopt zijn auto in een inham van de N246, naar eigen zeggen omdat aangever hem een sein geeft naar de kant te gaan. Aangever stuurt de BMW eveneens de inham in en stopt achter de auto van verdachte. Beide bestuurders stappen uit hun auto. Dat verdachte aangever [slachtoffer 1] uit diens auto heeft getrokken, zoals aangevers verklaren, vindt geen steun in het dossier nu geen van de getuigen daarover heeft verklaard. Integendeel, verschillende getuigen hebben verklaard dat de bestuurder van de BMW zelf uitstapte. Tussen beiden ontstaat een handgemeen, waarbij verdachte aangever een duw geeft, waardoor aangever in de naastgelegen sloot belandt. Aangever kruipt uit de sloot en er ontstaat een handgemeen en een woordenwisseling, waarbij volgens verschillende getuigen over en weer geslagen is. [getuige 1] verklaart expliciet dat de man die in het water werd geduwd (door hem aangeduid als man 1) nadien in de aanval ging en dat de andere man (de rechtbank begrijpt: verdachte) niet anders kon doen dan terugslaan (dossierpagina’s 63 en 64).
[slachtoffer 2] is inmiddels uit de auto gestapt en [slachtoffer 1] gaat achter het stuur van zijn auto zitten. Verdachte staat op dat moment achter zijn eigen auto. Aangever rijdt vervolgens, zo is door meerdere getuigen gezien, met zijn auto snel vooruit en raakt de benen van verdachte. Door deze handelwijze komt verdachte met zijn benen bekneld tussen de achterbumper van zijn auto en de BMW. Blijkens de verklaring van [getuige 2] dossierpagina 68) schreeuwt verdachte het uit van de pijn. Verdachte pakt uit de kofferbak van zijn auto een wapen en schiet meermalen op de BMW. Aangever schrikt en rijdt vervolgens weg.
Gelet op het vorenstaande neemt de rechtbank aan dat de eerste fysieke confrontatie tussen verdachte en aangever is aangegaan door verdachte, nu hij aangever in de sloot heeft geduwd. Deze enkele omstandigheid staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het slagen van een beroep op noodweer. Uit met name de verklaring van [getuige 1] leidt de rechtbank af dat aangever, nadat hij uit de sloot was gekomen, de confrontatie met verdachte (opnieuw) heeft opgezocht en de aanval heeft geopend door hem te slaan. Nadat vervolgens over en weer klappen waren uitgedeeld, is aangever in zijn auto gaan zitten en heeft hij verdachte tussen de beide auto’s klemgereden. Naar het oordeel van de rechtbank was op dat moment sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever [slachtoffer 1] , waartegen de door hem gevoerde verdediging noodzakelijk en geboden was. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte door zijn handelwijze de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet heeft overschreden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals hiervoor is overwogen, niet is gebleken dat verdachte met een wapen schoot waarin kogels zaten die door de BMW konden dringen.
Dit brengt mee dat het beroep op noodweer wordt gehonoreerd en verdachte ter zake van het onder 1, tweede cumulatief/alternatief en onder 2 tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Deze feiten zijn derhalve niet strafbaar.
Beroep op de Speelgoedrichtlijn
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw betoogd dat de onder verdachte inbeslaggenomen mini uzi een speelgoedwapen is en daarom niet onder het bepaalde in artikel 13, lid 1 van de Wet wapens en munitie valt.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 3 van de Regeling wapens en munitie (zoals deze thans luidt en door de rechtbank zal worden toegepast) als voorwerpen van categorie I onder 7 worden aangewezen voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis tonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in Richtlijn 2009/48/EG (hierna: de Speelgoedrichtlijn).
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar betoog dat de onder verdachte in beslag genomen mini uzi een speelgoedvoorwerp is, een uitdraai van een leverancier overgelegd waarop is vermeld dat een Mini Uzi Kidz onder de Speelgoedrichtlijn valt. De rechtbank acht echter niet aannemelijk geworden dat het onder verdachte in beslag genomen wapen eenzelfde voorwerp is als de Mini Uzi Kidz. Zo heeft de Mini Uzi Kidz volgens de overgelegde informatie een kracht van maximaal 0,08 joule, terwijl het wapen van verdachte volgens de wapenexpert die het wapen onderzocht heeft een kracht heeft van maximaal 7,5 joule. Bovendien is de verpakking van het wapen van verdachte niet identiek aan de verpakking die op de overgelegde uitdraai is afgebeeld en bevat deze voor zover zichtbaar geen CE-keurmerk, een vereiste om als speelgoedvoorwerp in de zin van de Speelgoedrichtlijn te worden aangemerkt.
De wapenexpert van de politie heeft geconcludeerd dat de mini uzi een wapen is als bedoeld in artikel 2, lid 1 categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de constateringen van de verbalisant. Het voorhanden hebben van de bij verdachte aangetroffen mini uzi is derhalve strafbaar.
Overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve, behoudens het onder 1 tweede alternatief/cumulatief en onder 2 bewezenverklaarde, strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 6 februari 2017, alsmede tot het uitvoeren van een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij het niet of niet naar behoren uitvoeren daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank in overweging gegeven geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en de door de officier van justitie voorgestelde straf fors te matigen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Verdachte is bereid zich te houden aan de bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Verboden wapenbezit is een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een autoruit. Wederom naar aanleiding van een verkeersconflict is verdachte naar de bestuurder van een andere auto gelopen om hem aan te spreken. Omdat de bestuurder hem niet te woord wilde staan en zijn auto had vergrendeld, heeft verdachte de autoruit vernield door deze in te slaan. Door een dergelijke vernieling heeft verdachte de aangever niet alleen schade berokkend, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen bij zowel aangever als anderen die van dit feit getuige zijn geweest. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 januari 2017, waaruit blijkt dat aan verdachte op 6 juni 2012 ter zake van een geweldsdelict een strafbeschikking tot betaling van een geldboete is opgelegd.
- het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport van [naam] , psychiater in opleiding, gedateerd 22 juli 2014. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene is een 42-jarige man die in behandeling is bij De Waag wegens depressieve klachten, angstklachten (waaronder PTSS-klachten zoals flashbacks en slaapstoornissen) en cluster B persoonlijkheidskenmerken gepaard gaande met agressie en impulsregulatieproblematiek. Er wordt behandeling geboden middels medicamenteuze therapie, cognitieve gedragstherapie en agressie- en impulsregulatietraining. Volgens de behandelaars zijn er vorderingen gemaakt in de behandeling en is het hun verwachting dat er nog progressie te behalen valt.
Betrokkene heeft door zijn stemmingsproblematiek in combinatie met zijn persoonlijkheidskenmerken een impulsregulatiestoornis welke naar voren komt als hij in zijn beleving wordt geprovoceerd of uitgedaagd. Hij is hiervoor in behandeling om alternatieve copingstijlen te ontwikkelen. Enige progressie is hierbij geboekt maar ten tijde van de ten laste gelegde feiten had hij onvoldoende controle over zijn gedrag. Bijkomende belastende factor ten tijde van de ten laste gelegde feiten betrof het gegeven dat hij nog kort op de hoogte was van zijn aanstaande vaderschap, wat wegens zijn voorgeschiedenis beladen aspecten heeft. De hierdoor bijkomende stress heeft in combinatie met zijn psychische condities geleid tot controleverlies over zijn handelen.
Ten tijde van het tenlastegelegde speelden meerdere factoren die elkaar versterkten, de psychische condities bij betrokkene hebben een chronische karakter, de stemmingsstoornis, de angststoornissen en de persoonlijkheidskenmerken veroorzaken bij betrokkene impulsregulatiestoornissen: hij is snel geïrriteerd en heeft de neiging de controle over zijn handelen te verliezen. Als bijkomende factor is het aanstaande vaderschap een stressor van betekenis die de kwetsbare persoonlijkheid van betrokkene heeft gedesintegreerd. Bovengenoemde factoren hebben doorgewerkt in zijn gedragingen. Hierbij ontstond een escalerend scenario waarin hij zich zo bedreigd voelde, dat hij met een imitatiewapen aangever wilde imponeren en afschrikken.
Het recidiverisico is bij ongewijzigde omstandigheden onverminderd aanwezig. De psychische condities van betrokkene, de belastende psychosociale factoren en het aankomend vaderschap geven een verhoogd risico op impulsregulatiestoornissen en bijkomende agressieproblematiek.
Betrokkene is voor zijn klachten in behandeling bij De Waag, een forensisch psychiatrische
instelling, waar psychotherapeutische gesprekken en medicamenteuze therapie wordt geboden voor zijn stemmings- en angstklachten. Verder krijgt hij cognitieve gedragstherapie gericht op alternatieve coping-stijlen en een training voor zijn impulsregulatieproblematiek.
Geadviseerd wordt de behandeling zoals deze nu bij De Waag wordt vormgegeven voort te
zetten. Onderzoeker adviseert uw college, indien zij het tenlastegelegde bewezen acht, om
betrokkene een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als voorwaarde de voortzetting van
de psychiatrische behandeling zoals nu wordt geboden. De reclassering kan daarbij toezicht
houden om zodoende de behandelcontinuïteit te waarborgen.
Er is sprake van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van
het handelen van betrokkene betreffende de ten laste gelegde feiten. Het denken was
verminderd coherent maar niet geheel incoherent.
Hoewel voornoemde bevindingen van de psychiater met name zien op de feiten die gelet op het geslaagde beroep op noodweer niet strafbaar worden geacht, gaat de rechtbank ervan uit dat de geconstateerde stoornissen ten tijde van de vernieling die op 30 september 2014 heeft plaatsgevonden, eveneens bij verdachte aanwezig waren en op de wijze als door de deskundige beschreven in enige mate hebben doorgewerkt bij het plegen van dat feit. De rechtbank zal bij de strafoplegging daarom meewegen dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 6 februari 2017 van [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
De huidige toezichthouder heeft sinds de start van het toezicht d.d. 1 april 2014 contact met betrokkene. Ondanks de verschillende stemmingen van betrokkene blijft hij in contact en zegt steun te ontlenen aan de gesprekken. Voor hem zou het toezicht als een stok achter de deur dienen waardoor hij zich extra bewust is van zijn gedrag en de keuzes hierin. De geboorte van zoon Dirk is tevens een beschermende factor. Gedurende het toezicht traject wordt zichtbaar dat betrokkene steeds beter leert om in nuances (grijstinten) te gaan denken i.p.v. zwart/wit. Hij is in staat om op zichzelf te reflecteren en stelt zich actief op in het meedenken over mechanismen en terugkerend gedrag. Moeilijk voor hem is om echt contact te maken met zijn gevoelens en deze toe te laten. Insteek binnen de behandeling en de gesprekken bij de reclassering is om betrokkene meer aan te spreken op zijn eigen autonomie en hem meer eigen initiatief te laten nemen. Doel is om hierdoor meer kracht en gerichtheid te ontwikkelen omdat hij mede door de aanwezige psychopathologie geneigd is zich terug te trekken en zich afhankelijk op te stellen van mensen om hem heen. Het opkroppen en inslikken van gevoelens kan uiteindelijk leiden tot uitbarstingen van woede en agressie.
Sinds september 2015 is betrokkene niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie.
Positieve ontwikkeling is de verhuizing naar een eigen koopwoning geweest waardoor het gezin meer leefruimte heeft gekregen. Nu betrokkene volledig is afgekeurd, zoekt hij naar een zinvolle dagbesteding omdat hij merkt dat dit hem veelal goed doet. Het gevoel zinvol bezig te zijn en het contact met andere mensen is van belang als tegenwicht tegen de depressieve gevoelens en gedachten.
Per 12 november 2012 is betrokkene vanuit een vrijwillig kader gestart bij De Waag. Per november 2015 is dit voortgezet vanuit een gedwongen kader en afgesloten op 29 september 2016. Reden van afsluiting was dat er volgens de behandelaar in een psychotherapeutisch kader geen vooruitgang meer geboekt kon worden. Besloten is om betrokkene te verwijzen naar een FACT team zodat de mogelijkheid er is bij crisis hem thuis te bezoeken. Per 23 mei 2016 is betrokkene gestart met een traject bij Palier, Forensische Zorg. Insteek is het versterken van de autonomie en eigen regie. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplichtcontact bij de reclassering en voortzetting van de behandeling bij Palier.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten is oplegging van een vrijheidsbenemende straf gerechtvaardigd. De rechtbank zal – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan de voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf zal de rechtbank de in het reclasseringsrapport van 6 februari 2017 opgenomen bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Nu de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 1, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft vrijgesproken en verdachte ten aanzien van het onder 1, tweede cumulatief/alternatief en onder 2 tenlastegelegde niet strafbaar heeft geacht, zal de rechtbank de omvang van de op te leggen straffen aanzienlijk matigen ten opzichte van de eis, waarbij de rechtbank tevens rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 217,68 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de reparatiekosten van de ingeslagen autoruit.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 136,- (zijnde de eigen bijdrage die de benadeelde partij heeft moeten betalen volgens de bijgevoegde correspondentie) voortvloeit uit het onder 5 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 5 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Wapen IWI, UMAREX mini uzi 230556, co2 wapens, 4,Smm steel BB
2 1.00 STK Wapen Kl:groen geweer 230570, groen gespoten geweer
3 19.00 STK Munitie 227358 patronen uit gaspistool
4 1.00 STK Gaspistool Kl:zwart CROS MAN 2273 72
5 1000.00 STK Munitie K1:grijs 227364
6 1000.00 STK Munitie K1:meerkl. 227365
7 1000.00 STK Munitie K1:wit 227374 ongeveer 1000 balletjes
8 3000.00 STK Munitie K1:meerkl. 227367
9 1.00 STK Wapen K1:zwart COLT DOUBLE 227840
10 39.00 STK Munitie 227841
11 7.00 STK Patroon 227361 7 pepperpatronen
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, eerste cumulatief/alternatief is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, tweede cumulatief/alternatief, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde feiten opleveren.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten onder 1, tweede cumulatief/alternatief en 2 niet strafbaar zijn en ontslaat verdachte in zoverre van alle rechtsvervolging.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten onder 3, 4 en 5 strafbaar zijn.
Verklaart verdachte voor de bewezen verklaarde feiten onder 3, 4 en 5 strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (TWEE) MAANDEN met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- -
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich dient te houden aan de door en/of namens de reclassering gegeven aanwijzingen en voorwaarden. Daartoe moet de veroordeelde zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij Reclassering Nederland, locatie Zaandam op het adres Stationsstraat 73 te Zaandam, waarna de veroordeelde zich moet blijven melden zo lang en frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal blijven meewerken aan een behandeling bij Palier forensische & intensieve zorg of een soortgelijke instelling.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 80 (TACHTIG) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van € 136,- (honderdzesendertig euro) bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 136,- (honderdzesendertig euro) bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrekt de navolgende goederen aan het verkeer:
1. STK Wapen IWI, UMAREX mini uzi 230556, co2 wapens, 4,Smm steel BB
2 1.00 STK Wapen Kl:groen geweer 230570, groen gespoten geweer
3 19.00 STK Munitie 227358 patronen uit gaspistool
4 1.00 STK Gaspistool Kl:zwart CROS MAN 2273 72
5 1000.00 STK Munitie K1:grijs 227364
6 1000.00 STK Munitie K1:meerkl. 227365
7 1000.00 STK Munitie K1:wit 227374 ongeveer 1000 balletjes
8 3000.00 STK Munitie K1:meerkl. 227367
9 1.00 STK Wapen K1:zwart COLT DOUBLE 227840
10 39.00 STK Munitie 227841
11 7.00 STK Patroon 227361 7 pepperpatronen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 maart 2017.
Mr. I.M. Nusselder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.