HR, 13-12-2011, nr. 10/04964 H
ECLI:NL:HR:2011:BU7695
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-12-2011
- Zaaknummer
10/04964 H
- LJN
BU7695
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BU7695, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2011; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening. Aangevoerd wordt dat uit bij de aanvrage gevoegde stukken blijkt dat aanvraagster het feit waarvoor zij door de Politierechter is veroordeeld, niet heeft gepleegd. Aan de aanvrage zijn gehecht 1. een uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector bestuursrecht, 2. een namens B en W van Almere aan aanvraagster gerichte brief. Deze brief houdt in dat het college van B en W n.a.v. de onder 1 genoemde uitspraak een nieuw besluit heeft genomen. Dat komt erop neer dat verder wordt afgezien van het invorderen van de verstrekte bijstand over de periode 13 september 2007 t/m 4 maart 2008. Als een omstandigheid a.b.i. art. 457.1 aanhef en onder 2° Sv kan niet dienen een beslissing van - zoals i.c. - een bestuursrechter indien daaruit blijkt van een andere waardering van het bewijsmateriaal dat ook de strafrechter ter beschikking stond, doch uitsluitend een omstandigheid van feitelijke aard welke met de bestreden uitspraak niet bestaanbaar schijnt in voege als in art. 457.1 aanhef en onder 2° Sv nader omschreven (vgl. HR LJN AM2429). Het in het vonnis van de bestuursrechter genoemde rapport van de sociale recherche Flevoland, was de Politierechter bekend. De inhoud van de genoemde brief kan evenmin worden aangemerkt als een omstandigheid als in art. 457.1 aanhef en onder 2° Sv omschreven. De aanvrage is kennelijk ongegrond.
13 december 2011
Strafkamer
nr. 10/04964 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 23 juli 2010, nummer 07/894014-09, ingediend door mr. J.H.N. Peters, advocaat te Almere, namens:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "medeplegen van in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dit feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd", gepleegd in de periode van 13 september 2007 tot en met 4 maart 2008, veroordeeld tot een werkstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat uit de bij de aanvrage gevoegde stukken blijkt dat de aanvraagster het feit waarvoor zij door de Politierechter is veroordeeld, niet heeft gepleegd. Aan de aanvrage zijn ter staving van die stelling onder meer de volgende stukken gehecht:
1. een uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector bestuursrecht, van 17 september 2010, registratienummer
Awb 10/140, in de zaak van [betrokkene 1], eiser, en [aanvraagster], eiseres, tegen het college van burgemeester en wethouders van Almere, verweerder;
2. een namens burgemeester en wethouders van Almere aan de aanvraagster gerichte brief van 5 oktober 2010.
3.3. Het hiervoor in 3.2 onder 1 bedoelde vonnis houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers zijn in september 2007 vanuit Spanje teruggekomen in Nederland. Van 13 september 2007 tot en met 4 maart 2008 hebben eisers van verweerder een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm voor gehuwden. Eisers hebben destijds als hun adres opgegeven [a-straat 1] te Almere.
In aansluiting op deze uitkering hebben eisers een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Dronten in verband met verhuizing naar het bungalowpark "[A]" te Biddinghuizen.
Op 19 januari 2009 is rapport uitgebracht door de sociale recherche Flevoland.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op het bestreden besluit en het verweerschrift is alleen nog in geschil de vraag waar eisers hun woonplaats hebben gehad. Verweerder heeft zich op basis van het rapport van de sociale recherche Flevoland op het standpunt gesteld dat eisers met ingang van 13 september 2007 niet hun hoofdverblijf hebben gehad op het door hen opgegeven adres [a-straat 1] te Almere, maar op voornoemd bungalowpark, zodat zij met ingang van die datum geen recht hebben op bijstand van verweerder.
Uit het rapport van 19 januari 2009 van de sociale recherche met bijlagen is de rechtbank gebleken dat eisers ten tijde van de aanvraag als hun adres hebben opgegeven [a-straat 1] te Almere. De gezinssituatie op dat moment was zo dat zij één inwonend kind hadden, namelijk [betrokkene 2]. Eiseres heeft in de periode in geding arbeid in dienstbetrekking verricht met wisselende inkomsten, die op de bijstandsuitkering zijn gekort.
Eisers broer, wonende op het adres [a-straat 1] te Almere, heeft op 18 december 2008 verklaard dat op dit adres tevens hebben gewoond eisers en hun dochter [betrokkene 2]. Wanneer dit was weet hij niet meer. Het was voor enige tijd; een paar maandjes misschien. Omstreeks 15 september 2007 zijn ze gekomen. Eisers hebben ook wel bij de moeder van eiseres gezeten en op verschillende adressen, omdat ze geen onderdak hadden. Ze hebben overal gewoond waar plek was. Eisers hebben hem niets betaald. Er was schriftelijk niets geregeld. Ze zijn weggegaan omdat ze meer privacy wilden. Ze zijn vorig jaar weggegaan. Wanneer weet de broer niet meer. Ze zijn naar een vakantiehuisje in Biddinghuizen gegaan. Hij weet niet beter dan dat ze meteen in Biddinghuizen zijn ingeschreven toen zij daar gingen wonen.
De verhuurder van het vakantiehuisje op bungalowpark "[A]" heeft op 19 december 2008 onder meer verklaard dat hij via een advertentie op marktplaats.nl in contact is gekomen met eiseres. Eerst kreeg hij de indruk dat eiseres daar alleen met haar dochter zou gaan wonen, maar gaandeweg het gesprek kwam naar voren dat eiser er ook bij in kwam wonen. Volgens de verhuurder hebben eisers vanaf oktober 2007 in het huisje gewoond. De huur kreeg hij keurig betaald, meestal contant. Hij heeft daarbij verklaard dat hij eisers meestal met z'n tweeën zag, als hij op het park kwam.
Eiseres heeft daarnaast tijdens het verhoor op 14 januari 2009 verklaard dat haar dochter al vanaf het begin dat ze het huisje gingen huren, dus september 2011, op school stond ingeschreven op het adres in Biddinghuizen. Eisers hebben verklaard dat zij dagelijks heen en weer reden tussen Biddinghuizen en Almere. In Almere hadden ze hun verblijfplaats, daar sliepen ze. Daarom hebben eisers ook geen uitkering in Dronten aangevraagd.
Voor de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat eisers al vanaf 13 september 2007 hun woonplaats hebben gehad op het bungalowpark te Biddinghuizen."
3.4. De hiervoor in 3.2 onder 2 bedoelde brief houdt, voor zover hier van belang, in dat het college van burgemeester en wethouders van Almere naar aanleiding van de hiervoor onder 3.3 deels weergegeven uitspraak een nieuw besluit heeft genomen. Dat nieuwe besluit komt erop neer dat verder wordt afgezien van het invorderen van de verstrekte bijstand over de periode van 13 september 2007 tot en met 4 maart 2008.
3.5. Als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv kan niet dienen een beslissing van - zoals te dezen - een bestuursrechter indien daaruit blijkt van een andere waardering van het bewijsmateriaal dat ook de strafrechter ter beschikking stond, doch uitsluitend een omstandigheid van feitelijke aard welke met de bestreden uitspraak niet bestaanbaar schijnt in voege als in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv nader omschreven (vgl. HR 7 oktober 2003, LJN AM2429).
3.6. Het in het vonnis van de bestuursrechter genoemde rapport met bijlagen dat op 19 januari 2009 door de sociale recherche van Flevoland is uitgebracht, was de Politierechter bekend.
3.7. Nu de inhoud van de in 3.2 onder 2 genoemde brief evenmin kan worden aangemerkt als een omstandigheid als in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv omschreven, vloeit uit het vorenoverwogene voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 december 2011.