HR, 16-04-2019, nr. 17/03912
ECLI:NL:HR:2019:611
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-04-2019
- Zaaknummer
17/03912
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:611, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑04‑2019; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:396
ECLI:NL:PHR:2019:396, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:611
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Belediging van ex-vrouw in reactie op interview van haar in krant, art. 266.1 Sr. Kunnen uitlatingen verdachte gelet op art. 266.2 Sr en 10.2 EVRM worden aangemerkt als strafbare belediging? HR: art. 80a RO.
Partij(en)
16 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/03912
YTA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 juli 2017, nummer 21/004640-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2019.
Conclusie 19‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Belediging van ex-vrouw in reactie op interview van haar in krant, art. 266.1 Sr. Kunnen uitlatingen verdachte gelet op art. 266.2 Sr en 10.2 EVRM worden aangemerkt als strafbare belediging? HR: art. 80a RO.
Nr. 17/03912 Zitting: 19 maart 2019 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 20 juli 2017 vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde en wegens meer subsidiair “eenvoudige belediging” veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend.
3. Het middel klaagt over de ontoereikende verwerping van het verweer dat de uitlatingen niet gekwalificeerd kunnen worden als strafbare belediging, aangezien zij ertoe strekten een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, niet onnodig grievend zijn geweest en de verdachte zich heeft verdedigd in een maatschappelijk debat over zijn strafzaak.
4. De verdachte, die in den lande enige bekendheid geniet, onder meer als […] , is verwikkeld in een zogeheten ‘vechtscheiding’ met zijn ex-vrouw, [benadeelde] . In reactie op een interview dat zij had gegeven aan De Telegraaf heeft hij zich in datzelfde medium in minder vleiende bewoordingen uitgelaten over zijn ex. Het interview en de reactie zijn beide gepubliceerd op 19 september 2015.
5. Het gerechtshof heeft bewezen verklaard dat:
hij op 19 september 2015 te Nederland, opzettelijk [benadeelde] in het openbaar bij geschrift, heeft beledigd, door in een reactie op een krantenartikel (Telegraaf) aan te geven dat die [benadeelde]
- een bipolaire stoornis heeft en
- een zogenaamde golddigger is en
- een incestverleden heeft en
- een alcoholverslaving heeft en
- een cocaïneverslaving heeft.
6. De verdachte heeft deze uitlatingen blijkens de bewijsmiddelen die het hof heeft opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest volmondig erkend.
7. Ter terechtzitting van 6 juli 2017 heeft de verdediging volgens het proces-verbaal van die terechtzitting en de daaraan gehechte pleitaantekeningen onder meer de strafbaarheid van de meer subsidiair ten laste gelegde ‘eenvoudige belediging’ aangevochten. Het hof heeft dit verweer in het bestreden arrest als volgt verworpen:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het meer subsidiaire tenlastegelegde feit niet gekwalificeerd kan worden als strafbare belediging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich heeft verdedigd in een maatschappelijk debat over zijn strafzaak. Ook heeft verdachte zich niet onnodig grievend uitgelaten over zijn ex-vrouw.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat hier sprake is van uitingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen. Daarnaast is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat de uitingen van verdachte onnodig grievend zijn.
Het verweer wordt daarom verworpen.”
8. Allereerst klaagt het middel dat het hof hiermee voorbij is gegaan aan het bepaalde in lid 2 van artikel 266 Sr.
9. Die bepaling houdt het volgende in:
“Niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen, en die er niet op zijn gericht ook in ander opzicht of zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.”
10. ‘ ‘s Hofs oordeel dat “niet aannemelijk [is] geworden dat hier sprake is van uitingen die ertoe strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare belangen” acht ik allerminst onbegrijpelijk. Onder het begrip ‘openbare belangen’ wordt niet geschaard het (vermeende) belang om vrijelijk andere individuen te diskwalificeren, ook niet indien de betrokkenen de publiciteit niet schuwen.1.
11. Het middel klaagt ten tweede dat het hof artikel 10 lid 2 EVRM heeft miskend doordat de uitlatingen van de verdachte moeten worden aangemerkt als kritiek op de rechtspraak en zij dus onderdeel zijn van het publieke of maatschappelijke debat dat onder de bescherming van die verdragsbepaling valt.
12. Het hof heeft in dit verband geoordeeld “dat de uitingen van verdachte onnodig grievend zijn.”2.Dat oordeel acht ik geenszins onbegrijpelijk.
13. De aangevoerde klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
14. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte op de voet van artikel 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑03‑2019
Zie in dit verband de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken d.d. 23 januari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:24, vóór HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:541, NJ 2018/282 m.nt. Dommering.