De zaak hangt samen met die onder nr. 10/04558, waarin heden wordt geconcludeerd (ondertoezichtstelling).
HR, 01-04-2011, nr. 10/04589
ECLI:NL:HR:2011:BP3281
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
01-04-2011
- Zaaknummer
10/04589
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BP3281
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP3281, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3281
ECLI:NL:PHR:2011:BP3281, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP3281
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Familierecht; art. 1:377a e.v. BW. Omgangsregeling met dwangsomsanctie. Uitleg grieven. (81 RO)
1 april 2011
Eerste Kamer
10/04589
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
t e g e n
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 96088 / FA RK 08-1004 van de rechtbank Almelo van 21 april 2009, 7 juli 2009 en 16 december 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.058.087 van het gerechtshof te Arnhem van 20 juli 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 april 2011.
Conclusie 28‑01‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[De moeder]
tegen
[De vader]
1.
Deze zaak leent zich voor een verkorte conclusie. Het middel beperkt zich tot een motiveringsklacht over een dwangsom bij een omgangsregeling1..
2.
Verzoekster tot cassatie (hierna: de moeder) heeft een affectieve relatie gehad met gerekestreerde in cassatie (hierna: de vader). Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2008 een zoon geboren die door de vader is erkend. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag; de zoon heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder. Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen 11 augustus 2008, heeft de vader aan de rechtbank te Almelo verzocht een regeling vast te stellen voor de omgang tussen hem en de zoon.
3.
Na drie mondelinge behandelingen en een vergeefse mediation heeft de kinderrechter bij beschikking van 21 april 2009 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling. De kinderrechter heeft een tijdelijke regeling voor de omgang getroffen: tweemaal per week en onder begeleiding van het BOR. Bij beschikking van 7 juli 2009 heeft de kinderrechter hieraan een dwangsomsanctie verbonden.
4.
Nadat de Raad voor de Kinderbescherming rapport had uitgebracht heeft de kinderrechter bij beschikking van 16 december 2009 geconstateerd dat de moeder weliswaar haar bereidheid tot medewerking heeft uitgesproken, maar in haar feitelijke gedrag de getroffen regeling frustreert. De kinderrechter heeft de Raad verzocht onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een beschermende maatregel. Met ingang van die datum heeft de kinderrechter bepaald dat de vader onbegeleide omgang met de zoon mag hebben op elke maandag van 10 tot 17 uur. De kinderrechter heeft bepaald dat de moeder voor iedere keer dat zij geen gevolg geeft aan deze regeling een dwangsom verbeurt van € 300,-, met een maximum van € 15.000,-.
5.
Op het hoger beroep van de moeder heeft het gerechtshof te Arnhem op 20 juli 2010 de beschikking van de kinderrechter van 16 december 2009 bekrachtigd.
6.
Namens de moeder is — tijdig — beroep in cassatie ingesteld. Het (enige) middel van cassatie klaagt dat de vaststelling dat de moeder geen grief heeft gericht tegen de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde dwangsom (rov. 4.8) onbegrijpelijk is: in de toelichting op grief III had de moeder de hoogte van de dwangsom gemotiveerd bestreden.
7.
Grief III luidt: ‘Ten onrechte heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd.’ In haar petitum in hoger beroep verzocht de moeder het verzoek tot oplegging van een dwangsomsanctie alsnog af te wijzen en te bepalen dat door haar verbeurde dwangsommen door de man moeten worden terugbetaald. Het hof heeft deze grief verworpen in rov. 4.8. Het hof heeft deze grief blijkbaar aldus begrepen dat de moeder wel de noodzaak van een dwangsomsanctie bestreed, maar niet de hoogte ervan. De juistheid van de uitleg die het hof aan de grief heeft gegeven kan in cassatie niet worden onderzocht. Deze lezing van de grief door het hof is niet onbegrijpelijk, gelet op de tekst ervan.
8.
In haar beroepschrift (blz. 2) had de moeder in de toelichting op grief III onder meer opgemerkt dat een dwangsomsanctie die hoger is dan het gedeelte van haar uitkering waarop beslag mogelijk is2. buitenproportioneel is nu deze een redelijk bestaansniveau onmogelijk maakt. Zou het hof in deze opmerking een afzonderlijke grief tegen de hoogte van de dwangsomsanctie hebben gelezen, dan mist de moeder belang bij deze klacht in cassatie. In het algemeen — bijzondere omstandigheden zijn door de moeder niet aangevoerd — is het maatschappelijk minimaal vereiste bestaansniveau verzekerd door de beslagvrije voet van art. 475c en 475d Rv. Een redelijk bestaansniveau wordt bovendien niet in gevaar gebracht door de dwangsomsanctie als zodanig, maar hoogstens door de niet-naleving van de rechterlijke beslissing (indien de hoofdveroordeling wordt nageleefd, is in het geheel geen dwangsom verschuldigd). Over disproportionaliteit van de hoogte van de dwangsom in relatie tot de hoofdveroordeling is noch in hoger beroep, noch in cassatie geklaagd. Daarom had het hof deze grief slechts kunnen verwerpen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.