Rb. Overijssel, 11-04-2019, nr. Awb 19/359
ECLI:NL:RBOVE:2019:1226
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
11-04-2019
- Zaaknummer
Awb 19/359
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2019:1226, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 11‑04‑2019; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 11‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter acht het alleszins redelijk dat verweerder onder de gegeven omstandigheden heeft geweigerd om voor het kalenderjaar 2019 budgetsubsidie te verlenen aan zorginstelling. Meest vergaande verwijten die verweerder aan verzoekster maakt (zorggelden die gebruikt zijn in casino's en het verlenen van onvoldoende zorg) vinden naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende grond in het SRT-onderzoek.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/359
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Victorie Hulp- en Dienstverlening B.V., te Almelo, verzoekster,
gemachtigde: mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat te Nijmegen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,
gemachtigden: mr. D.G.J. Sanderink en mr. R. Blom, advocaten te Enschede.
Procesverloop
Bij besluit van 31 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd verzoekster over het subsidietijdvak van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019
budgetsubsidie te verlenen voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkend dat haar alsnog voor een te bepalen periode budgetsubsidie wordt toegekend.
Bij besluit van 7 maart 2019 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit gewijzigd en aangevuld, in die zin dat er volgens verweerder drie gronden zijn voor de weigering van de aangevraagde budgetsubsidie voor het jaar 2019, namelijk:
1. de subsidie zal waarschijnlijk niet of in onvoldoende mate door verzoekster worden besteed aan het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld, oftewel het leveren van de maatwerkvoorziening “beschermd wonen”;
2. de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend, zullen waarschijnlijk niet of niet geheel plaatsvinden; en
3. verzoekster zal waarschijnlijk niet voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Eveneens op 7 maart 2019 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2019. Verzoekster is verschenen bij haar gemachtigde en haar directeur [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en [naam 2] .
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek geschorst om de gemachtigde van verzoekster in de gelegenheid te stellen aanvullende gronden van bezwaar in te dienen tegen het aanvullende besluit van 7 maart 2019.
De gemachtigde van verzoekster heeft op 22 maart 2019 een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Op 1 april 2019 heeft verweerder een aanvullend rapport van 29 maart 2019 van de toezichthouder aan de rechtbank toegezonden inzake analyse van transacties vanaf bankrekeningen van onder meer verzoekster. Tevens is een overzicht overgelegd van transacties die [naam 1] vanaf haar bankrekening in de periode van 1 januari 2018 tot
20 april 2018 in [bedrijf] heeft verricht.
Op 2 april 2019 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens voortgezet op 3 april 2019 alwaar partijen in dezelfde samenstelling zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het verzoek om voorlopige voorziening heeft van rechtswege mede van betrekking geacht op het aanvullende besluit van verweerder van 7 maart 2019.
Het spoedeisend belang
2. Niet is gebleken van een financiële noodsituatie voor verzoekster en de gestelde onrust onder de cliënten van verzoekster levert op zich geen spoedeisend belang op.
Toch is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval sprake is van een voldoende spoedeisend belang om het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk te beoordelen. Redengevend daarvoor is dat aannemelijk is dat de bedrijfsvoering van verzoekster op korte termijn zal stagneren, omdat voor het jaar 2019 geen budgetsubsidie beschermd wonen is verleend. De continuïteit van verzoeksters onderneming wordt daardoor bedreigd.
De wijze van besluitvorming
3. De gemachtigde van verzoekster heeft met nadruk bezwaar gemaakt tegen het feit dat verweerder eerst op 7 maart 2019 een aanvullend besluit heeft genomen en een dag voor de zitting van 2 april 2019 nog een aanvullend verweerschrift heeft ingediend.
De voorzieningenrechter volgt de gemachtigde van verzoekster hierin niet.
De nadere besluitvorming van verweerder past binnen de door verweerder te verrichten volledige heroverweging in de bezwaarprocedure op basis van de door verzoekster aangevoerde argumenten. In dit kader staat het een bestuursorgaan vrij een besluit gedurende de bezwaar- of beroepsprocedure te wijzigen. Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Wel heeft de inhoud van het besluit van 7 maart 2019 de voorzieningenrechter aanleiding gegeven het onderzoek te schorsen teneinde verzoeksters gemachtigde in de gelegenheid te stellen aanvullende gronden van bezwaar in te dienen. Hij heeft daarvan ook gebruik gemaakt.
Verder merkt de voorzieningenrechter op dat op grond van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb tot één dag voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. Verweerder heeft niet in strijd met deze bepaling gehandeld. Tenslotte heeft de gemachtigde van verzoekster ter zitting uitgebreid de gelegenheid gekregen op de nadere stukken te reageren.
Het wettelijk kader
4. Artikel 4:35, eerste lid, sub a, van de Awb bepaalt dat subsidie kan worden geweigerd indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden.
Artikel 4:35, eerste lid, sub b, van de Awb bepaalt dat de subsidieverlening in ieder geval kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 13, aanhef en onder b, van de Algemene subsidieverordening gemeente Almelo 2013 (hierna: ASV) kan de verlening van een subsidie geweigerd worden, indien de gelden waarschijnlijk niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld.
De standpunten van partijen
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onderzoek van de Sociale Recherche Twente (hierna: SRT-onderzoek) heeft uitgewezen dat verzoekster in de jaren 2016, 2017 en 2018 de aan haar verstrekte subsidiegelden niet dan wel in onvoldoende mate aan de gestelde doelen heeft besteed. Op basis van het SRT-onderzoek is volgens verweerder onverkort komen vast te staan dat verzoekster substantiële bedragen aan zorggelden waaronder begrepen de subsidies, die door verweerder aan haar zijn uitbetaald, heeft aangewend voor andere doelen dan waarvoor de subsidies waren verstrekt.
Verder stelt verweerder dat op basis van het SRT-onderzoek is komen vast te staan dat verzoekster in het verleden diverse aan de subsidie verbonden verplichtingen niet is nagekomen.
De feiten en omstandigheden, op grond waarvan verweerder van mening dat er gegronde redenen zijn om de subsidie voor 2019 te weigeren, heeft verweerder in beide besluiten per onderwerp (nader) uiteengezet en onderbouwd. Het betreft – verkort weergegeven – de volgende verwijten:
a. zorggelden zijn gebruikt voor casinobezoeken van [naam 1] ;
b. zorggelden zijn gebruikt voor (dure) cadeaus;
c. geen (kwalitatief goede) ondersteuning of zorg verleend door verzoekster;
d. zorgverleners niet geregistreerd in het BIG-register;
e. verklaringen omtrent gedag (VOG) ontbreken;
f. (onvoldoende) deskundigheid en opleiding van de zorgverleners;
g. overtreding Wet normering inkomens.
6. Verzoekster heeft aangevoerd -eveneens verkort weergegeven- dat:
a. de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen was te kort;
b. niet kan worden gesteld dat de gesubsidieerde activiteiten waarschijnlijk niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
c.de weigeringsgronden slechts zijn gebaseerd op veronderstellingen;
d. het onderzoek om meerdere redenen ondeugdelijk is;
e. niet blijkt dat de gebonden zorgmomenten en zorguren schaars zijn;
f. onjuist is dat de subsidiegelden niet goed worden besteed; het causale verband met het casinobezoek ontbreekt;
g. incidenten niet aan verzoekster kunnen worden verweten en wel aan de instanties zijn gemeld;
h. het grote aantal malen dat [naam 1] een casino heeft bezocht wordt betwist;
i. verweerder weet dat [naam 1] niet beschikt over voldoende kwalificaties en dat haar dit niet kan worden tegengeworpen.
De beoordeling
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat slechts plaats is voor het treffen van een voorlopige voorziening als gevraagd door verzoekster – namelijk de toekenning van een budgetsubsidie ten laste van gemeenschapsgeld – als met voldoende zekerheid komt vast te staan dat het bestreden besluit in rechte geen stand zal houden. Alleen dan wegen de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder dan de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan.
De voorzieningenrechter heeft aldus de vraag te beantwoorden of verweerder zich gegeven de feiten en omstandigheden, zoals die volgen uit het SRT-onderzoek, op het standpunt mag stellen dat aannemelijk is dat gegronde redenen bestaan (Awb-bepalingen) c.q. waarschijnlijk is (ASV-bepaling) dat de aangevraagde budgetsubsidie voor het kalenderjaar 2019 niet op de juiste wijze wordt besteed.
Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat de kanttekeningen, die namens verzoekster bij het SRT-onderzoek zijn geplaatst, niet van een zodanige aard en strekking zijn dat verweerder (in het geheel) niet mag varen op de uitkomsten van deze rapportage van zijn toezichthouders. Daarbij komt dat deze spoedprocedure zich er niet toe leent om elk van de gemaakte kanttekeningen uitgebreid te onderzoeken.
8. De volgende feiten en omstandigheden staan onbetwist vast.
Op 31 augustus 2018 heeft de SRT een melding ontvangen van een bestuurder van FNV Zorg & Welzijn over (ernstige) misstanden bij verzoekster en Victorie Beschermd Wonen.
Deze melding was aanleiding voor het SRT-onderzoek dat is uitgevoerd door twee toezichthouders. Het onderzoek ziet – kort weergegeven – op de zorgverlening en bedrijfsvoering van zowel verzoekster als Victorie Beschermd Wonen, en haar middellijke bestuurders [naam 1] (NJB Group BV) en Bank (BOAB BV). Op 14 december 2018 is het onderzoek afgerond.
Verzoekster is een onderneming die hulp, begeleiding, zorg en andere diensten verleent aan met name personen met psychische, sociale en/of financiële problemen. Enig aandeelhouder en bestuurder van verzoekster is [naam 1] .
Ten behoeve van het leveren van de maatwerkvoorziening beschermd wonen heeft verweerder aan verzoekster voor de jaren 2016, 2017 en 2018 budgetsubsidies verleend. Deze subsidies zijn niet definitief vastgesteld.
Op aanwijzing van verzoekster heeft verweerder alle subsidiebedragen vanaf 1 juli 2016 overgemaakt op bankrekeningnummer [nummer] . Dit rekeningnummer behoort toe aan Victorie Beschermd Wonen BV. In totaal is in 2016, 2017 en 2018 een bedrag van € 670.225,50 door verweerder uitgekeerd.
Blijkens het SRT-onderzoek zijn verzoekster en Victorie Beschermd Wonen zo sterk met elkaar verweven en verbonden dat juridisch gezien sprake is van vereenzelviging van deze vennootschappen. In feite is sprake van één onderneming.
Op 8 januari 2019 heeft verweerder strafrechtelijk aangifte gedaan. Bij besluiten van
25 februari 2019 heeft verweerder de eerder verleende subsidies ingetrokken en teruggevorderd.
9. Ter zitting heeft verweerder bevestigd wat de hem meest vergaande verwijten zijn die hij verzoekster maakt en die volgens hem zodanig essentieel zijn dat deze gegronde redenen vormen om de aangevraagde budgetsubsidie te weigeren. Dit betreft het geld dat [naam 1] aan de zakelijke rekening van verzoekster heeft onttrokken voor haar casinobezoeken. Verder is de voorzieningenrechter gebleken dat verweerder verzoekster met name ook verwijt dat verzoekster onvoldoende zorg verleent. Hoewel verweerder verzoekster meer verwijten heeft gemaakt (zie rechtsoverweging 5), leent deze spoedprocedure zich niet voor een bespreking van al deze verwijten. De voorzieningenrechter zal zich dan ook beperken tot bespreking van de meest verstrekkende aan verzoekster gemaakte verwijten.
10. Op grond van het rapport en het aanvullende rapport van het SRT-onderzoek, de verdere gedingstukken en het verhandelde op de zittingen is voor de voorzieningenrechter voldoende komen vast te staan dat [naam 1] in de jaren 2016, 2017 en 2018 structureel en veelvuldig substantiële geldbedragen van de zakelijke bankrekening van verzoekster in vestigingen van het [bedrijf] heeft opgenomen voor privégebruik zonder dat deze privé-opnames volledig zijn teruggestort. In het aanvullend verweerschrift heeft verweerder vermeld dat de SRT heeft berekend dat [naam 1] in de periode van 10 januari 2013 tot en met 3 september 2018 in totaal een bedrag van ruim € 1,7 miljoen, waarvan ruim € 6 ton van zakelijke bankrekeningen, heeft vergokt in vestigingen van het [bedrijf] . De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam 1] dit niet althans onvoldoende heeft weersproken.
11. Verder heeft verweerder verwezen naar een overgelegd overzicht van transacties die [naam 1] in augustus 2018 in [plaats] (Verenigde Staten) heeft uitgevoerd. Verweerder voert aan dat [naam 1] aldaar herhaaldelijk substantiële bedragen van onder meer de bankrekening van verzoekster heeft overgemaakt naar haar eigen bankrekening om deze te gebruiken in een casino en dat geen terugstortingen plaatsvinden of slechts in beperkte mate. Ook deze omstandigheden heeft verzoekster niet althans onvoldoende weersproken.
12. Uit de rechtsoverwegingen 10 en 11 volgt dat verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 1] privé aanzienlijke bedragen aan de zakelijke bankrekening(en) van verzoekster heeft onttrokken voor besteding in casino’s. Behoudens tegenbewijs houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat in elk geval een aanmerkelijk gedeelte van die bedragen zorggelden betreft, die onder andere bestemd zijn om de maatwerkvoorziening beschermd wonen te bieden aan de cliënten van verzoekster en die afkomstig zijn uit in de jaren 2016, 2017 en 2018 door verweerder verleende budgetsubsidies.
De enkele ontkenning van verzoekster dat de zorgverlening niet tekort is geschoten omdat de salarissen van de zorgverleners immers zijn betaald, levert geen tegenbewijs op.
13. Daarbij komt dat uit het SRT-onderzoek blijkt dat weliswaar de geregistreerde en gedeclareerde, aan zorgverlening bestede uren bij elkaar passen, maar dat deze niet overeenstemmen met en aanzienlijk afwijken van de afgedragen en berekende (loon-) belasting over die uren. Verweerder heeft zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat er een forse discrepantie in negatieve zin bestaat tussen de gedeclareerde en de werkelijk gegeven zorgverlening. De voorzieningenrechter constateert dat verzoekster dit standpunt van verweerder slechts lijkt te weerleggen met de stelling dat (meer dan) voldoende zorg is verleend. Verweerder heeft dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de zorgverlening – wat betreft besteding van uren – onvoldoende is geweest in de afgelopen jaren.
Wat in de rechtsoverwegingen 12 en 13 is overwogen leidt de voorzieningenrechter tot de gevolgtrekking dat zeker een gedeelte van de bedragen, die [naam 1] in privé in casino’s heeft opgenomen van de zakelijke bankrekening(en) van verzoekster, zorggelden betrof. Die zorggelden zijn besteed in casino’s en aldus niet ten goede gekomen aan de zorgverlening, waarvoor (ook) verweerder subsidies heeft verleend. Met andere woorden: als de zorggelden niet in casino’s waren besteed, was meer geld beschikbaar geweest voor zorgverlening.
14. Het voorgaande betekent dat de meest verstrekkende verwijten, die verweerder aan verzoekster maakt, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende grond vinden in het SRT-onderzoek. Verweerder heeft daarmee ook aannemelijk gemaakt dat gegronde redenen bestaan c.q. waarschijnlijk is dat de aangevraagde budgetsubsidie voor het kalenderjaar 2019 niet op de juiste wijze wordt besteed. Redengevend daarvoor is in de eerste plaats dat ( [naam 1] , als bestuurder van) verzoekster op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van het besef dat zorggelden – afkomstig van verweerder of van een ander bestuursorgaan – niet bestemd zijn om in een casino te besteden, in het verleden, nu of in de toekomst. Kenmerkend is dat [naam 1] , nadat zij in april 2018 een casinoverbod van [bedrijf] kreeg, voor casinobezoek naar [plaats] is gegaan. Geen feiten en omstandigheden zijn aangedragen, waaruit kan volgen dat verdere opnames van zorggelden voor besteding in casino’s zijn uitgesloten. In de tweede plaats is namens verzoekster aangevoerd dat de zorgverlening voor begeleid wonen in 2019 op andere leest zal worden geschoeid dan in de afgelopen jaren. Dit is door verzoekster echter niet onderbouwd. De argumentatie is beperkt tot het bekritiseren van het SRT-onderzoek zonder oog te hebben voor mogelijke verbeteringen van de zorgverlening. De voorzieningenrechter acht het alleszins redelijk dat verweerder onder de gegeven omstandigheden heeft geweigerd om voor het kalenderjaar 2019 budgetsubsidie te verlenen.
15. Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 4:35, eerste lid, sub a en b, van de Awb alsmede artikel 13, aanhef en onder b, van de ASV in redelijkheid heeft kunnen besluiten verzoekster over het subsidietijdvak van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 geen budgetsubsidie te verlenen voor het verzorgen van de maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo, aangezien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden en de gelden waarschijnlijk niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld. De belangen van verweerder bij een goede besteding van gemeenschapsgeld wegen hierbij zwaarder dan de belangen van verzoekster bij de voortzetting van haar onderneming met gebruikmaking van door verweerder ter beschikking gestelde subsidiegelden.
De voorzieningenrechter verwacht daarom dat de besluiten van 31 december 2018 en
7 maart 2019 in stand zullen blijven.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.