Rb. Zeeland-West-Brabant, 08-03-2022, nr. AWB - 20 , 9371
ECLI:NL:RBZWB:2022:1177
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
08-03-2022
- Zaaknummer
AWB - 20 _ 9371
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2022:1177, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08‑03‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 08‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9371
uitspraak van 8 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 oktober 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van het motorrijtuig Audi Avant 1.4 TFSI Sport S-line edition met VIN nummer [nummer], alsmede de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 10.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022 te Breda.
De gemachtigde van belanghebbende, mr. S.M. Bothof van 123BPM.nl te Goor, heeft aan de zitting deelgenomen via beeldbellen. Namens de inspecteur zijn verschenen [inspecteur] en [inspecteur].
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.300;
- -
vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.620;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 362 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Avant 1.4 TFSI Sport S-line edition met VIN nummer [nummer].
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Waardetaxaties.nl. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 24.165. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray marge. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 20.882 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 3.283.
2.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [naam] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van Xray marge vastgesteld op € 27.031. Voorts heeft de inspecteur een bedrag van € 7.951 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 19.080.
2.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 1.895, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 34. Met dagtekening 8 juli 2020 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 1.500.
2.5.
Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
2.6.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat de tenaamstelling onjuist is. Als naar het oordeel van de rechtbank het voorgaande niet leidt tot vernietiging, dan is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij tussen partijen in geschil of de hertaxateur voldoende onafhankelijk is en of hij voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens (voormalige) schade.
2.7.
De inspecteur heeft in de beroepsfase nader het standpunt ingenomen dat alsnog rekening moet worden gehouden met schade aan de rechterkoplampunit waardoor de waardevermindering wegens schade € 10.006 bedraagt. Uitgaande van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 17.025 leidt dit tot een bedrag aan verschuldigde Bpm van € 1.691 te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 30. Het beroep is om die reden reeds gegrond verklaard.
Tenaamstelling naheffingsaanslag
2.8.
Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de tenaamstelling van de naheffingsaanslag onjuist is. Op de naheffingsaanslag staat vermeld “Fiscale eenheid [naam] B.V. en [naam] B.V” terwijl op het inschrijvingsbewijs van de RDW staat vermeld “[naam] B.V”. De naheffingsaanslag moet om die reden worden vernietigd, aldus belanghebbende.
2.9.
De rechtbank overweegt dat een onjuiste tenaamstelling in het algemeen niet kan leiden tot een belastingverplichting tenzij de tenaamstelling een zodanig geringe onvolkomenheid bevat dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan voor wie de naheffingsaanslag bestemd is. Als er geen twijfel over is voor wie de naheffingsaanslag bedoeld is, dan voldoet de naheffingsaanslag aan de vereisten. De rechtbank stelt vast dat het RSIN nummer op naheffingsaanslag overeenkomt met het RSIN nummer zoals vermeld op de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank zou het duidelijk moeten zijn om welke belanghebbende het gaat en is het ook duidelijk om welke auto het gaat. Bovendien is dit punt niet eerder ter discussie gesteld en is er kennelijk in de procedure voor het overige ook niet eerder onduidelijkheid over geweest. Belanghebbendes stelling dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd in verband met een onjuiste tenaamstelling slaagt dan ook niet.
Waardevermindering wegens (ex-)schade
2.10.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen. Hierin geeft hij commentaar op de door belanghebbende opgevoerde schade.
2.11.
Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur reeds rekening gehouden met een waardevermindering van € 7.951 wegens schade. In het verweerschrift heeft hij zich op het standpunt gesteld dat ook de schade aan de rechter koplampunit moet worden meegenomen waardoor de waardevermindering wegens schade € 10.006 bedraagt.
2.12.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
2.13.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van DRZ heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade als onder 2.12 bedoeld. De rechtbank merkt daarbij op dat zij voor het vaststellen van de schade in hoge mate afhankelijk is van de overgelegde foto’s. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s van belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, het door haar bepleite hogere bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.
2.14.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ook nog rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto. Primair stelt belanghebbende dat deze waardevermindering 25% van de door haar bepleite schade dient te bedragen. Subsidiair stelt belanghebbende dat de waardevermindering € 4.000 dan wel € 500 bedraagt. Ter onderbouwing van haar subsidiaire stelling heeft belanghebbende een rapport overgelegd van de Federatie van taxateurs makelaars veilinghouders in roerende zaken (hierna: TMV) en een rapport van NIVRE.
2.15.
De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich op het standpunt dat de auto geen schadeverleden heeft.
2.16.
De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een waardevermindering wegens het schadeverleden in aanmerking moet worden genomen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat in het taxatierapport van belanghebbende niets over een schadeverleden is vermeld en de stukken die belanghebbende voor het overige heeft overgelegd zien op een andere auto en hebben geen betrekking op de onderhavige auto. De rechtbank heeft geen reden om eraan te twijfelen dat de airbag is afgegaan, zoals belanghebbende heeft gesteld, maar dit zegt niets over de mate van schade die geleden is. Verder acht de rechtbank de TMV-richtlijn en de NIVRE-richtlijn te algemeen en bovendien is onduidelijk op welke onderliggende gegevens de forfaits en formules zijn gebaseerd. De rechtbank neemt derhalve geen waardevermindering in aanmerking wegens het schadeverleden.
Hoogte naheffingsaanslag
2.18.
Tussen partijen is voor dat geval niet in geschil dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd naar een bedrag van € 1.300.
3. Proceskosten
3.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).
3.2.
Belanghebbende heeft tevens recht op vergoeding van het griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 8 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.