Einde inhoudsopgave
Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 30-06-2009
- Bronpublicatie:
06-05-2009, PbEU 2009, L 146 (uitgifte: 10-06-2009, regelingnummer: 2009/44/EG)
- Inwerkingtreding
30-06-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-05-2009, PbEU 2009, L 146 (uitgifte: 10-06-2009, regelingnummer: 2009/44/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (4),
- (1)
Overwegende dat in het rapport Lamfalussy van 1990 aan de presidenten van de centrale banken van de Groep van Tien is aangetoond dat betalingssystemen die functioneren op basis van meerdere juridische varianten van verrekening, met name multilaterale verrekening, belangrijke systeemrisico's meebrengen; dat het verminderen van de juridische risico's in verband met deelname aan real time brutobetalingssystemen van het allergrootste belang is, nu deze systemen steeds meer tot ontwikkeling komen;
- (2)
Overwegende dat het ook uiterst belangrijk is dat de met deelneming aan effectenafwikkelingssystemen verbonden risico's worden teruggedrongen, met name wanneer er een nauw verband bestaat tussen deze systemen en betalingssystemen;
- (3)
Overwegende dat deze richtlijn als doel heeft bij te dragen tot het efficiënt en rendabel functioneren van regelingen voor de afwikkeling van grensoverschrijdende betalingen en effectentransacties in de Europese Gemeenschap; dat de richtlijn daarmee aansluit op de vooruitgang die geboekt is op de weg naar de voltooiing van de interne markt, met name wat betreft het vrij verrichten van diensten en de liberalisering van het kapitaalverkeer, met het oog op de totstandbrenging van een Economische en Monetaire Unie;
- (4)
Overwegende dat de wetgeving van de lidstaten erop gericht dient te zijn de verstoring van een systeem ingevolge een insolventieprocedure tegen een deelnemer in dat systeem tot een minimum te beperken;
- (5)
Overwegende dat een uit 1985 daterend en op 8 februari 1988 geamendeerd voorstel voor een richtlijn betreffende de sanering en liquidatie van kredietinstellingen nog steeds bij de Raad in beraad is; dat het op 23 november 1995 door de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, opgestelde Verdrag betreffende Insolventieprocedures expliciet verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en beleggingsinstellingen uitsluit;
- (6)
Overwegende dat deze richtlijn betrekking heeft op zowel binnenlandse als grensoverschrijdende betalings- en effectenafwikkelingssystemen; dat de richtlijn van toepassing is op systemen in de Gemeenschap en op zakelijke zekerheden die in verband met deelname aan deze systemen worden gesteld door deelnemers aan die systemen, ongeacht of zij uit de Gemeenschap dan wel uit derde landen afkomstig zijn;
- (7)
Overwegende dat de lidstaten de bepalingen van de richtlijn mogen toepassen op hun binnenlandse instellingen die rechtstreeks in systemen van derde landen deelnemen en op zakelijke zekerheden die in verband met deelname in dergelijke systemen worden gesteld;
- (8)
Vervallen;
- (9)
Overwegende dat het terugdringen van systeemrisico's met name het definitieve karakter van de afwikkeling en de afdwingbaarheid van zakelijke zekerheden vereist; dat als zakelijke zekerheden beschouwd dienen te worden al de middelen die een deelnemer aan andere deelnemers in betalings- en/of effectenafwikkelingssystemen verstrekt tot zekerstelling van rechten en verplichtingen in verband met deze systemen, waaronder retrocessie-overeenkomsten, wettelijke retentierechten en fiduciaire eigendomsoverdrachten; dat de regels van het nationale recht betreffende de soorten zakelijke zekerheden die mogen worden gebruikt door de definitie van ‘zakelijke zekerheden’ in deze richtlijn onverlet worden gelaten;
- (10)
Overwegende dat, aangezien de richtlijn mede betrekking heeft op zakelijke zekerheden welke worden gesteld in verband met transacties van de centrale banken van de lidstaten in hun functie als centrale bank, inclusief transacties uit hoofde van het monetair beleid, de richtlijn het Europees Monetair Instituut ondersteunt in zijn taak om ter voorbereiding van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie de efficiency van grensoverschrijdende betalingen te bevorderen en langs deze weg bijdraagt tot het scheppen van het noodzakelijke rechtskader waarbinnen de toekomstige Europese Centrale Bank haar beleid kan ontwikkelen;
- (11)
Overwegende dat overboekingsopdrachten en de verrekening (netting) daarvan in de rechtsstelsels van alle lidstaten juridisch afdwingbaar en aan derden tegen te werpen moeten zijn;
- (12)
Overwegende dat de regels inzake het definitieve karakter van verrekening niet beletten dat systemen, voordat de verrekening plaatsvindt, nagaan of de opdrachten die in het systeem zijn ingevoerd voldoen aan de regels van dat systeem en de afwikkeling van dat systeem mogelijk maken;
- (13)
Overwegende dat niets in deze richtlijn een deelnemer of een derde belet uit de onderliggende transactie voortvloeiende rechten of aanspraken uit te oefenen die zij in rechte kunnen aanvoeren ter terugvordering of restitutie met betrekking tot een overboekingsopdracht die in een systeem ingevoerd is, bijvoorbeeld in geval van fraude of een technische fout, mits dit niet leidt tot het ongedaan maken van de verrekening of de herroeping van de overboekingsopdracht in het systeem;
- (14)
Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat opdrachten tot overboeking na een door de regels van het systeem bepaald tijdstip niet herroepen kunnen worden;
- (14 bis)
Overwegende dat de nationale bevoegde autoriteiten en toezichthouders ervoor dienen te zorgen dat de exploitanten van de systemen die de interoperabele systemen vormen, zo veel mogelijk tot overeenstemming zijn gekomen over gemeenschappelijke regels met betrekking tot het tijdstip van invoering in de interoperabele systemen; dat de bevoegde nationale autoriteiten en toezichthouders ervoor dienen te zorgen dat de regels met betrekking tot het tijdstip van invoering in een interoperabel systeem, voor zover mogelijk en noodzakelijk, worden gecoördineerd om rechtsonzekerheid bij het in gebreke blijven van een deelnemend systeem te vermijden;
- (15)
Overwegende dat een lidstaat de overige lidstaten onmiddellijk moet inlichten wanneer er tegen een deelnemer in een systeem een insolventieprocedure wordt geopend;
- (16)
Overwegende dat insolventieprocedures geen terugwerkende kracht mogen hebben ten aanzien van de rechten en verplichtingen die deelnemers hebben in een systeem;
- (17)
Overwegende dat deze richtlijn in geval van een insolventieprocedure tegen een deelnemer in het systeem ook beoogt te bepalen welk insolventierecht van toepassing is op de rechten en verplichtingen van die deelnemer in verband met diens deelname in een systeem;
- (18)
Overwegende dat zakelijke rechten afgeschermd moeten worden van de gevolgen van het insolventierecht dat op de insolvente deelnemer van toepassing is;
- (19)
Overwegende dat artikel 9, lid 2, alleen van toepassing is ten aanzien van een register, rekening of gecentraliseerd effectendepot waaruit het bestaan blijkt van rechten betreffende de eigendom, de levering of de overboeking van de effecten in kwestie;
- (20)
Owerwegende[lees: Overwegende] dat artikel 9, lid 2, ertoe strekt te verzekeren dat indien deelnemers, centrale banken of de toekomstige Europese Centrale Bank houder zijn van een geldige zakelijke zekerheid naar het recht van de lidstaat waar het register, de rekening of het gecentraliseerd effectendepot in kwestie is gelokaliseerd de rechtsgeldigheid en de afdwingbaarheid van die zakelijke zekerheid jegens dat systeem (en de exploitant ervan) en jegens andere personen die direct of indirect via het systeem een aanspraak doen gelden, uitsluitend beheerst worden door het recht van die lidstaat;
- (21)
Overwegende dat met artikel 9, lid 2, niet wordt beoogd afbreuk te doen aan de werking en de rechtsgevolgen van het recht van de lidstaat waar de effecten tot zekerheid zijn gesteld of waar de effecten anderszins gelokaliseerd zijn (daaronder zonder enige beperking begrepen de wetgeving betreffende de creatie, eigendom of overdracht van die effecten of van rechten ten aanzien van die effecten) en dat daaraan niet de uitleg mag worden gegeven dat een dergelijke zakelijke zekerheid in enige lidstaat rechtstreeks uitwinbaar zou zijn of erkend kan worden anders dan in overeenstemming met het recht van die lidstaat;
- (22)
Overwegende dat het wenselijk is dat lidstaten trachten tussen alle onder deze richtlijn vallende systemen voor de afwikkeling van effectentransacties afdoende verbanden te leggen zodat er voor transacties betreffende effecten een maximale doorzichtigheid en rechtszekerheid nagestreefd wordt;
- (22 bis)
Overwegende dat bij interoperabele systemen gebrek aan coördinatie ten aanzien van de vraag door welke regels het tijdstip van invoering en onherroepelijkheid wordt bepaald, de deelnemers binnen een systeem of zelfs de systeemexploitant zelf kan blootstellen aan de overloopeffecten van een in gebreke blijven in een ander systeem; dat teneinde het systeemrisico te beperken het wenselijk is dat wordt bepaald dat de systeemexploitanten van interoperabele systemen de regels betreffende het tijdstip van invoering en onherroepelijkheid van de door hen geëxploiteerde systemen moeten coördineren;
- (23)
Overwegende dat de aanneming van deze richtlijn de meest aangewezen manier is om bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken; dat dit voorstel noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken en niet verdergaat dan die doelstellingen,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 207 van 18.7.1996, blz. 13 en PB C 259 van 26.8.1997, blz. 6.
Advies van 21 november 1996.
PB C 56 van 24.2.1997, blz. 1.
Advies van het Europees Parlement van 9 april 1997 (PB C 132 van 28.4.1997, blz. 74), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 13 oktober 1997 (PB C 375 van 10.12.1997, blz. 34) en besluit van het Europees Parlement van 29 januari 1998 (PB C 56 van 23.2.1998). Besluit van de Raad van 27 april 1998.