Hof 's-Hertogenbosch, 06-11-2014, nr. 13-00299
ECLI:NL:GHSHE:2014:4686
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-11-2014
- Zaaknummer
13-00299
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4686, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1676
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTFR 2015/591 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Uitspraak 06‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 8 AWR. Art. 52a AWR. Art. 52 AWR. De Inspecteur geeft een informatiebeschikking, waarin hij vaststelt dat belanghebbende voor 2008 tot en met 2010 niet aan zijn aangifteverplichting (art. 8 AWR) en zijn administratieplicht (art. 52 AWR) heeft voldaan. Omdat de Inspecteur voor het geven van de informatiebeschikking ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting over 2009 heeft opgelegd vernietigt de Rechtbank de informatiebeschikking voor 2009 en handhaaft de informatiebeschikking voor 2008 en 2010. Het Hof beslist, dat in de informatiebeschikking niet kan worden vastgesteld dat belanghebbende niet aan zijn aangifteverplichting heeft voldaan en dat reeds daarom de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. Voorts oordeelt het Hof dat de ambtshalve aanslag inkomstenbelasting over 2009 niet in de weg staat aan de vaststelling in de informatiebeschikking voor de heffing van omzetbelasting dat voor 2009 niet is voldaan aan de administratieplicht en dat in zoverre de Rechtbank een onjuiste beslissing heeft genomen. Omdat de Inspecteur geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld kan deze onjuistheid in hoger beroep niet worden gerepareerd. Voor het overige laat het Hof de informatiebeschikking in stand.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00299
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 23 januari 2013, kenmerk AWB 12/1831 inzake het geding tussen:
belanghebbende,
en
de directeur van het onderdeel Belastingregio Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen informatiebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 4 november 2011, onder nummer [nummer], op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een voor bezwaar vatbare beschikking afgegeven, waarin de Inspecteur vaststelt dat belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2010 niet heeft voldaan aan de in artikel 52 van de AWR bedoelde administratieplicht (hierna: informatiebeschikking). Deze beschikking is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. Bij uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op het jaar 2009, de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, belanghebbende een termijn van zes weken gesteld, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de uitspraak van de Rechtbank is verzonden, om alsnog voor de jaren 2008 en 2010 aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichting te voldoen, alsmede vergoeding van proceskosten en griffierecht gelast.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 mei 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B].
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak vanuit zijn woning een onderneming onder de naam [C]. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de in- en verkoop van horloges, goud en (af en toe) auto’s.
2.2.
Op 18 april 2011 heeft de Inspecteur bij brief een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd met betrekking tot de aangiften omzetbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011 en inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2009 en 2010. Deze brief luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Hierbij bevestig ik de op 18 april 2011 telefonisch met u gemaakte afspraak om een boekenonderzoek bij u in te stellen.
In samenspraak met uw adviseur is de afspraak gepland op dinsdag 03 mei 2011, deze datum is op verzoek van uw adviseur omdat deze dan nog tijd had om de jaarstukken op te maken en gegevens te verwerken die relevant zijn voor het boekenonderzoek.
(…)
Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting van 2009 tot en met 2010.
Voor de omzetbelasting wordt ook het jaar 2011 in het onderzoek betrokken.
Om het onderzoek te bespoedigen is het nodig dat ik over de volledige administratie kan beschikken. Ik verzoek u dan ook ervoor te zorgen dat de hele administratie van de jaren 2009 tot en met 2011 op het controle-adres aanwezig is. In het bijzonder vestig ik uw aandacht op de bescheiden die in de bijlage bij deze brief zijn opgesomd.
Het onderzoek kan meer dagen in beslag nemen.
(...)
Boeken en bescheiden en overige gegevensdragers die voor het onderzoek nodig zijn:
- de jaarstukken met bijlagen;
- de debiteuren-, crediteuren- en voorraadlijsten, afschrijvingsstaten;
- bank- en girobescheiden;
- kasadministratie;
- agenda's, afsprakenboeken;
- de gegevens van de aangiften inkomstenbelasting en de privé bank- en girorekeningen;
- specificaties van de aangiften omzetbelasting en aansluitingsoverzichten tussen de aangiften en de financiële administratie;’.
2.3.
Bij brief van eveneens 18 april 2011 heeft de Inspecteur aan de (toenmalige) gemachtigde geschreven, voor zover te dezen van belang:
‘De audit-files over de betreffende jaren zou ik graag op voorhand ontvangen.’
2.4.
Vóór 10 oktober 2011 is over het jaar 2009 ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 65.000.
2.5.
Van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt op 10 oktober 2011 (hierna: het rapport). In het rapport is de reikwijdte van het onderzoek omschreven als volgt:
‘De reikwijdte van het onderzoek is het beoordelen van de aangiften inkomstenbelasting over de periode 2008 en het vaststellen van het inkomen in de jaren 2009 en 2010 en het beoordelen van de aangiften omzetbelasting over de periode 2008 tot en met 2010.
De aangiften worden beoordeeld op juistheid en volledigheid.’
In het rapport is vermeld, dat belanghebbende niet alle bescheiden van kosten, inkopen en verkopen heeft bewaard. In het rapport is vermeld, dat de ontvangsten en uitgaven werden bijgehouden op kasbladen, maar dat bankstortingen en opnames niet werden geboekt. In het rapport is vermeld dat een reconstructie van de kasstromen leidt tot negatieve kassen, en dat de hoogste negatieve kas in 2008, 2009 en 2010 uitkomt op respectievelijk € 22.007,18, € 99.058,82 en € 117.031,04. Een bedrag aan inkopen van € 57.500 alsmede het daarop betrekking hebbende bedrag van verkopen van € 66.800 zijn niet in de administratie verwerkt. Van een aantal inkopen is de verkoopopbrengst niet in de administratie verwerkt. Van een verkoop is de daarop betrekking hebbende inkoop niet verwerkt. Contante stortingen door belanghebbende bij onder andere [D] en [E] B.V. zijn niet in de administratie verwerkt. Met betrekking tot in de administratie opgenomen inkoopverklaringen is in het rapport, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:
‘Beoordeling van de inkoopverklaringen:
de regiopolitie Brabant-Noord heeft de heer [F] gehoord in het kader van een aantal inkoopverklaringen die in de administratie van belastingplichtige [belanghebbende] zijn aangetroffen.
Op deze inkoopverklaringen gedagtekend 02-12-2009, 15-04-2010 en 17-04-2010 staat dat [F] verklaart aan [C] goud te hebben verkocht. De heer [F] verklaart dat hij nooit (sloop)goud aan [belanghebbende] heeft verkocht.
De heer [F] is door ons op 06 juli 2011 gehoord inzake de verkopen aan belastingplichtige. De heer [F] verklaarde ook tegenover ons dat hij nooit aan [belanghebbende] heeft geleverd. De heer [F] verklaarde dat hij een vaste afnemer heeft voor zijn goud.
De regiopolitie Brabant-Noord heeft de heer [G], [a-straat] 139 te [H] gehoord onder andere naar aanleiding van een inkoop verklaring in de administratie van [C]. Op deze inkoopverklaring staat dat [J] 81 gram 14k goud aan [C] heeft verkocht. De heer [G] verklaarde nooit goud aan [C] nog aan [belanghebbende] te hebben verkocht.
Door ons zijn nog een aantal cliënten van belastingplichtige gehoord.
Twee daarvan verklaarden inderdaad te hebben geleverd aan belastingplichtige maar wisten niet meer hoeveel en wat exact.
Ter aanvulling deze twee cliënten hebben/hadden een zakelijke relatie met belastingplichtige.
Van een cliënt van belastingplichtige is een deel van de administratie opgevraagd; daaruit blijkt dat maar een deel van zijn verkopen aan [belanghebbende] in administratie zijn geboekt. Later is de adviseur van deze belastingplichtige met een verklaring gekomen dat de resterende verkoop aan [belanghebbende] vanuit privé is gedaan.
Verder is nog een cliënt bezocht en deze bleek noch belastingplichtige noch de handelsnaam [C] van belastingplichtige te kennen.
Het opvallende aan de inkoopverklaringen is dat de op deze verklaringen vermelde namen en adressen vaak niet overeenkomt met de namen en adressen zoals die voorkomt in de administratie van de belastingdienst. De administratie van de belastingdienst is gekoppeld aan de Gemeentelijke Basis Administratie.
Het opvallende aan de verkoopfacturen is dat nooit een naam of adres van de kopende partij wordt vermeld.
Op verzoek van ons is door de belastingdienst in België een onderzoek ingesteld naar leveringen door Belgische ondernemers aan [C] en of [belanghebbende]. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat geen van deze ondernemers ooit aan [C] en of [belanghebbende] hebben geleverd.
Volgens het proces verbaal van politie blijkt dat [belanghebbende] bij diverse ondernemingen contant geld op de bankrekening van die ondernemingen heeft laten storten om vervolgens via een "u bocht constructie" het geld via de bankrekening van de betreffende onderneming op de bankrekening van belastingplichtige over te maken.
Ten aanzien van de inkoop van de [auto] met kenteken [kenteken] zit een inkoopverklaring gedagtekend 02-09-2010 op naam van [K], [b-straat] 840. [K] verklaart de auto te hebben verkocht aan [C] voor € 12.000. Bijzonder aan deze transactie is dat de BPM op 23 augustus 2010 middels een pintransactie door belastingplichtige is betaald. Volgens de collega van de douane is de aangifte gedaan door [belanghebbende] en zou een aankoopbewijs zijn getoond waaruit zou blijken dat € 13.817 voor de auto is betaald.’
2.6.
Belanghebbende heeft geen voorraadadministratie bijgehouden.
2.7.
Op 4 november 2011 geeft de Inspecteur de informatiebeschikking, die, voor zover te dezen van belang, luidt als volgt:
‘Ik heb de afgelopen maanden bij u een boekenonderzoek uitgevoerd naar de juistheid en volledigheid van de door u ingediende aangiften omzetbelasting 2009 en 2010 en de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 tot en met 2010. Ik stel vast dat u niet heeft voldaan aan uw administratieplicht van artikel 52 AWR. Verder stel ik vast dat u niet heeft voldaan aan uw aangifteverplichting van artikel 8 AWR. Ik zal dit hierna toelichten.
Administratieplicht
Ik stel vast dat de door u gevoerde administratie, althans voor zover deze door u aan mij is verstrekt, onjuist en onvolledig is.
De door u gevoerde inkoopadministratie is onjuist, aangezien hierin inkoopfacturen zijn opgenomen van bijvoorbeeld [L] en [M] BVBA, terwijl deze stelt aan u geen levering te hebben gedaan. Daarnaast vermelden de door u bewaarde inkoopverklaringen in veel gevallen niet de vereiste gegevens van de leveranciers. Verder heeft u van een aantal investeringsgoederen geen aankoopnota's en betaalbewijzen bewaard.
De door u gevoerde verkoopadministratie is onvolledig, aangezien u op de verkoopfacturen niet de namen van de koper vermeldt, ook niet bij bijvoorbeeld zeer dure horloges. Bij leveringen aan ondernemers bent u per definitie verplicht de naam van de afnemer te vermelden.
U heeft geen voorraadadministratie bijgehouden. Ook heeft u geen kasadministratie bijgehouden. De door mij achteraf opgemaakte kasadministratie laat forse negatieve kassaldi zien. Ik leid hieruit af dat u inkomende kasstromen (verkopen) niet heeft geboekt.
Vereiste aangifte
U maakt in de door u ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geen melding van enig inkomen uit uw activiteiten inzake de kweek en verkoop van hennep. Uit het proces-verbaal van [N] blijkt dat u deze activiteiten wel degelijk had.
U maakt in de door u ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen melding van substantiële looninkomsten uit [D], alsmede van ingehouden loonheffing hierop, terwijl u in werkelijkheid geen salaris heeft genoten van [D]. U claimt daardoor ten onrechte verrekening van de hiervoor genoemde voorheffing en verzwijgt daarnaast de werkelijke herkomst van de gelden.
Informatiebeschikking
Ik stel concluderend vast dat u niet heeft voldaan aan uw administratie- en aangifteverplichting. Daarom ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking, conform artikel 52a AWR.
U kunt naar aanleiding van deze informatiebeschikking mij de gevraagde informatie alsnog verstrekken. In dat geval verzoek ik u contact met mij op te nemen om daarvoor een termijn af te spreken.
Indien u het niet eens bent met deze beschikking, kunt u hiertegen bezwaar maken. Uw bezwaarschrift moet ik binnen zes weken na dagtekening van deze informatiebeschikking hebben ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig als u het voor het einde van de zesweekstermijn heeft gepost en ik het niet later dan een week na afloop van de zesweekstermijn heb ontvangen.
Als u niet aan uw informatieverplichting voldoet en niet of niet tijdig bezwaar maakt tegen deze informatiebeschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk. Dat betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie manoeuvreert in de beroepsfase tegen de aanslagen / bezwaren waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk te doen blijken dat die belastingaanslagen onjuist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.
Een bijkomend gevolg van deze beschikking is dat de termijn waarbinnen deze aanslagen kunnen worden opgelegd, wordt verlengd met de termijn die verstrijkt tussen de bekendmaking van de informatiebeschikking die met de desbetreffende belastingaanslagen samenhangt, en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan.’
2.8.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar geheel afgewezen en heeft hij de informatiebeschikking gehandhaafd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Is de informatiebeschikking terecht en over de juiste periode gegeven?
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt deze vraag aldus dat hij van oordeel is dat de informatiebeschikking terecht is gegeven en dat de Rechtbank de informatiebeschikking terecht heeft vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2009.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt en op hetgeen zij tijdens het onderzoek ter zitting hebben aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vooraf en ambtshalve
Vaststelling dat niet is voldaan aan de aangifteverplichting
4.1.
De Inspecteur heeft in de informatiebeschikking vastgesteld, dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn aangifteverplichting van artikel 8 van de AWR. De Inspecteur heeft dit gemotiveerd door mede te delen, dat belanghebbende in de door hem ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geen enig inkomen uit de kweek en de verkoop van hennep heeft vermeld en dat hij wel substantiële looninkomsten en daarop ingehouden loonheffing heeft vermeld, terwijl deze inkomsten, naar zijn oordeel, niet zijn genoten.
4.2.
Het Hof overweegt als volgt. In artikel 52a van de AWR is opgesomd voor welke verplichtingen de Inspecteur in de informatiebeschikking kan vaststellen dat belanghebbende aan die verplichtingen niet of niet volledig heeft voldaan. De verplichting tot het doen van aangifte als bedoeld in artikel 8 van de AWR behoort niet tot die opsomming. In zoverre heeft de Inspecteur de informatiebeschikking ten onrechte gegeven en dient de informatiebeschikking in zoverre te worden vernietigd. Reeds hierom kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven.
Gevolgen ambtshalve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2009
4.3.
De Inspecteur heeft voor het geven van de informatiebeschikking een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 opgelegd.
4.4.
De Rechtbank heeft in zijn bestreden uitspraak daaraan – op de voet van artikel 52a, lid 3, van de AWR – de gevolgtrekking verbonden dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd voor zover deze het jaar 2009 betreft.
4.5.
Het Hof is van oordeel, dat het opleggen van de ambtshalve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 tot het gevolg leidt dat de informatiebeschikking niet in stand kan blijven voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009, maar het opleggen van de ambtshalve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 heeft geen gevolgen voor de informatiebeschikking voor zover deze voor de heffing van de omzetbelasting over 2009 de vaststelling bevat dat niet is voldaan aan de administratieplicht. In zoverre heeft de Rechtbank de informatiebeschikking op onjuiste grond vernietigd.
4.6.
De Inspecteur heeft evenwel geen incidenteel hoger beroep ingesteld, zodat het Hof in hoger beroep niet meer toe kan komen aan een beoordeling van de vraag of voor de heffing van de omzetbelasting de Inspecteur in de informatiebeschikking terecht heeft vastgesteld dat voor 2009 niet is voldaan aan de administratieplicht.
De in geschil zijnde vraag
Geen verzoek om overlegging van de administratie
4.7.
Belanghebbende heeft gesteld, dat de Inspecteur niet om de administratie heeft gevraagd.
4.8.
De Inspecteur heeft gesteld belanghebbende bij zijn onder 2.2 vermelde brief van 18 april 2011 om overlegging van de administratie te hebben verzocht. Voorts heeft de Inspecteur gesteld, dat hij gedurende het boekenonderzoek bij verschillende gelegenheden, zowel schriftelijk als mondeling, informatie en stukken bij belanghebbende heeft opgevraagd. Tevens heeft de Inspecteur gesteld, dat hij belanghebbende na het uitbrengen van het rapport nogmaals in de gelegenheid heeft gesteld administratieve onjuistheden en onvolledigheden te herstellen en dat belanghebbende hierop niet heeft gereageerd.
4.9.
Het Hof is van oordeel, dat de onder 2.2 en 2.3 vermelde brieven een helder en niet te misverstaan verzoek om overlegging van de administratie bevatten. Voorts acht het Hof aannemelijk, dat de Inspecteur nadien meermalen om – ontbrekende – stukken van de administratie heeft gevraagd. Het Hof verwerpt de onder 4.7 bedoelde stelling van belanghebbende.
Administratie onvolledig door inbeslagneming door politie
4.10.
Belanghebbende heeft voorts gesteld, dat de Inspecteur geen kennis heeft kunnen nemen van de volledige administratie, omdat deze in beslag was genomen door de politie en dat de (door het openbaar ministerie) aan belanghebbende verstrekte kopie van de administratie onvolledig was.
4.11.
De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist, dat door het openbaar ministerie niet een kopie van de gehele administratie aan belanghebbende is verstrekt. Na door de officier van justitie op 19 november 2010 verleende schriftelijke toestemming heeft de Inspecteur na inzage in het strafdossier geconstateerd dat daarin niet meer administratie aanwezig was dan ten opzichte van de kopie waarover belanghebbende beschikte.
4.12.
Het Hof is van oordeel, dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie onvolledig is doordat een deel daarvan door de politie en/of het openbaar ministerie zou zijn achtergehouden en niet in kopie aan hem zou zijn verstrekt.
Niet voldaan aan de administratieplicht?
4.13.
De Inspecteur heeft gesteld, dat uit de wel beschikbare administratie al kan worden geconcludeerd dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de in artikel 52 van de AWR bedoelde administratieplicht. Hij heeft hierbij onder meer gewezen op een niet in de administratie geboekt bedrag aan inkopen van € 57.500 alsmede het daarop betrekking hebbende bedrag van verkopen van € 66.800, die zijn ontleend aan vastleggingen door belanghebbende op een soort kasbladen. Tevens heeft hij erop gewezen, dat van een aantal inkopen de verkoopopbrengst niet in de administratie is verwerkt. Ook heeft hij gewezen op het feit, dat bankstortingen en bankopnamen niet in de kasadministratie zijn verwerkt en dat ook overigens niet alle contante ontvangsten en uitgaven in de kasadministratie zijn verwerkt. Tevens heeft hij gewezen op de in de administratie aanwezige gebrekkige inkoopverklaringen.
4.14.
Voorts heeft de Inspecteur gewezen op het ontbreken van een voorraadadministratie.
4.15.
Belanghebbende heeft tegen de stellingen van de Inspecteur inzake de gebreken van de administratie geen inhoudelijk verweer gevoerd. Gelet hierop is het Hof van oordeel, dat de Inspecteur terecht heeft vastgesteld dat belanghebbende voor de jaren 2008 en 2010 niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR.
Slotsom
4.16.
Uit al het vorenoverwogene volgt, dat de informatiebeschikking ten onrechte de vaststelling bevat dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn aangifteverplichting van artikel 8 van de AWR en in zoverre onjuist is. Voorts volgt uit al het vorenoverwogene, dat in de informatiebeschikking terecht is vastgesteld dat voor 2008 en 2010 voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en dat voor 2008 tot en met 2010 voor de heffing van omzetbelasting niet is voldaan aan administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR.
4.17.
Op de voet van artikel 27e, lid 2 van de AWR zal het Hof bepalen dat belanghebbende een termijn wordt gegund van zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak om voor 2008 en 2010 alsnog te voldoen aan de administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 118 te worden vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.20.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 974.
4.21.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van proceskosten en van het griffierecht;
- -
verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
wijzigt de informatiebeschikking in dier voege dat voor de heffing van omzetbelasting en de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wordt vastgesteld dat voor 2010 respectievelijk 2008 en 2010 niet is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR;
- -
bepaalt dat belanghebbende alsnog een termijn krijgt om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak te voldoen aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR voor 2008 en 2010;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op een bedrag van € 974; en
- -
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 118 vergoedt.
Aldus gedaan op: 6 november 2014 door P. Fortuin, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.A. Wiggers, leden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.