Procestaal: Zweeds.
HvJ EU, 02-06-2016, nr. C-252/14
ECLI:EU:C:2016:402
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
02-06-2016
- Magistraten
A. Tizzano, F. Biltgen, E. Levits, M. Berger, S. Rodin
- Zaaknummer
C-252/14
- Conclusie
M. Szpunar
- Roepnaam
Pensioenfonds Metaal en Techniek
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:402, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 02‑06‑2016
ECLI:EU:C:2015:571, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 10‑09‑2015
Uitspraak 02‑06‑2016
A. Tizzano, F. Biltgen, E. Levits, M. Berger, S. Rodin
Partij(en)
In zaak C-252/14,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol (hoogste bestuursrechter, Zweden) bij beslissing van 20 mei 2014, ingekomen bij het Hof op 23 mei 2014, in de procedure
Pensioenfonds Metaal en Techniek
tegen
Skatteverket,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano, vicepresident van het Hof, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, F. Biltgen, E. Levits (rapporteur), M. Berger en S. Rodin, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: C. Strömholm, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 mei 2015,
gelet op de opmerkingen ingediend door:
- —
Pensioenfonds Metaal en Techniek, vertegenwoordigd door F. Boulogne en G. Andersson, advokat,
- —
de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk, C. Meyer-Seitz, U. Persson, N. Otte Widgren, K. Sparrman, L. Swedenborg, E. Karlsson en F. Sjövall als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en K. Petersen als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Enegren, W. Roels en C. Tufvesson als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 september 2015,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 63 VWEU.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna: ‘PMT’), een in Nederland gevestigd pensioenfonds, en het Skatteverk (Zweedse belastingdienst) over dividendbelasting die PMT tussen 2002 en 2006 in Zweden had betaald.
Toepasselijke Zweedse bepalingen
Regeling inzake pensioenfondsen
3
§ 9 van lag (1967:531) om tryggande av pensionsutfästelse m. m. [wet (1967:531) tot waarborging van pensioentoezeggingen enz.; hierna: ‘wet tot waarborging van pensioentoezeggingen’] definieert een pensioenfonds als een fonds dat werkgevers oprichten met als uitsluitend doel de pensioentoezeggingen ten aanzien van werknemers of hun nabestaanden te waarborgen.
4
Volgens § 12 van die wet is het pensioenfondsen formeel verboden zich ertoe te verbinden pensioenen uit te keren en betalen zij evenmin ouderdomspensioenen uit. Een pensioenfonds heeft enkel als opdracht het kapitaal te beheren dat de werkgever in het fonds stort en te waarborgen dat de pensioentoezeggingen van de werkgever kunnen worden nagekomen.
5
De verbintenissen van pensioenfondsen om de pensioentoezeggingen van de werkgevers te waarborgen zijn verbintenissen op lange termijn. § 10 a van de wet tot waarborging van pensioentoezeggingen bepaalt dat pensioenfondsen hun tegoeden met een goede risicospreiding beleggen, teneinde de belangen van de personen die van de instelling afhangen zo goed mogelijk en op prudente wijze te behartigen. De pensioenfondsen moeten beleggingsrichtsnoeren volgen die in overeenstemming zijn met de vereisten van de bepalingen en de algemene richtsnoeren van de nationale toezichthoudende autoriteit voor financiële instellingen betreffende investeringsrichtsnoeren en effectbeoordelingen van instellingen die actief zijn op het gebied van bedrijfspensioenvoorziening (Finansinspektionens föreskrifter och allmänna råd om placeringsriktlinjer och konsekvensanalys för institut som driver tjänstepensionsverksamhet, FFF 2011:16).
6
Pensioenfondsen maken deel uit van de concrete regeling waarvoor het Koninkrijk Zweden heeft gekozen om vorm te geven aan zijn ouderdomspensioenstelsel en dit te waarborgen. Pensioentoezeggingen kunnen ook worden gewaarborgd door een levensverzekering te sluiten of door boekreserves aan te houden die worden gewaarborgd door een kredietzekerheid of een borgtocht van een gemeente of de Staat.
Belasting van ingezeten pensioenfondsen
7
Rechtspersonen die onbeperkt belastingplichtig zijn in Zweden, zijn onderworpen aan de inkomstenbelasting op basis van inkomstskattelag (1999:1229) [wet (1999:1229) inzake de inkomstenbelasting; hierna: ‘wet inzake de inkomstenbelasting’], die onder meer betrekking heeft op kapitaalwinst, dividenden en inkomsten uit rente.
8
§ 2, eerste alinea, punt 3, van hoofdstuk 7 van de wet inzake de inkomstenbelasting stelt pensioenfondsen evenwel volledig vrij van de in die wet bedoelde belasting. Deze wet verwijst in dat verband naar de bepalingen inzake belasting over de inkomsten uit kapitaal in lag (1990:661) om avkastningsskatt på pensionsmedel [wet (1990:661) inzake de rendementsbelasting op pensioenmiddelen; hierna: ‘wet inzake de rendementsbelasting op pensioenmiddelen’].
9
Krachtens § 2 van de wet inzake de rendementsbelasting op pensioenmiddelen betalen Zweedse pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen belasting over de inkomsten uit kapitaal, te weten een belasting tegen een vast tarief over het lopende rendement uit pensioensparen waarvan de heffingsgrondslag overeenkomstig de §§ 3 tot en met 8 van deze wet in twee stappen wordt berekend.
10
Om te beginnen wordt de kapitaalbasis berekend, die bestaat uit de waarde van de activa van het pensioenfonds bij jaarbegin, verminderd met de schulden op die datum. Volgens de Zweedse regering kan een pensioenfonds krachtens § 11, lid 4, van de wet tot waarborging van pensioentoezeggingen enkel een lening sluiten met het oog op zijn tijdelijke liquiditeitsbehoeften en uitsluitend op voorwaarde dat het bedrag van de lening beperkt is in verhouding tot de omvang van de pensioeninstelling.
11
Vervolgens wordt het forfaitaire rendement van dat kapitaal — de heffingsgrondslag — berekend door de kapitaalbasis te vermenigvuldigen met het gemiddelde rendement op staatsobligaties in het kalenderjaar onmiddellijk vóór het belastingjaar. Krachtens § 9 van de wet inzake de rendementsbelasting op pensioenmiddelen bedraagt de belasting over de inkomsten uit kapitaal 15 % van de aldus verkregen heffingsgrondslag.
12
Deze belasting over de inkomsten uit kapitaal geldt voor Zweedse pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen en buitenlandse levensverzekeringsmaatschappijen en instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening met een vaste inrichting in Zweden, en strekt er volgens de verwijzende rechter toe alle vormen van pensioensparen uniform op forfaitaire wijze te belasten. Deze methode wordt gebruikt voor belasting van zowel de inkomsten uit kapitaal van individueel pensioensparen als inkomsten uit pensioenverzekeringen, kapitaalverzekeringen en andere vormen van pensioenkapitaal.
Belasting van niet-ingezeten pensioenfondsen
13
Buitenlandse rechtspersonen die dividenden ontvangen op aandelen in een Zweedse aandelenvennootschap of op aandelen in een Zweeds beleggingsfonds, betalen in Zweden een bronbelasting over de dividenden overeenkomstig de §§ 1 en 4 van kupongskattelag (1970:624) [wet (1970:624) inzake dividendbelasting; hierna: ‘wet inzake dividendbelasting’].
14
Krachtens § 5 van de wet inzake dividendbelasting bedraagt het tarief van de dividendbelasting 30 % van het bedrag van de uitgekeerde dividenden. In het belastingverdrag tussen het Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk der Nederlanden is evenwel bepaald dat het belastingtarief voor tussen die twee lidstaten uitgekeerde dividenden niet meer mag bedragen dan 15 % van hun brutobedrag.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
15
Tussen 2002 en 2006 heeft PMT dividenden ontvangen van Zweedse aandelenvennootschappen, waarover 15 % bronbelasting is ingehouden, voor een totaalbedrag van 20 957 836 Zweedse kronen (SEK) (ongeveer 2 262 861 EUR).
16
PMT verzocht de Zweedse belastingdienst in december 2007 om terugbetaling van de door haar verschuldigde dividendbelasting op grond van onverenigbaarheid van die heffing met de Unierechtelijke regels betreffende het vrije kapitaalverkeer. PMT voerde aan dat het moest worden gelijkgesteld met een fonds dat wordt belast op basis van de wet inzake de rendementsbelasting op pensioenmiddelen en dus gunstiger moest worden belast. Het stelde dat het verschil in belasting dat voortvloeit uit de toepassing van de wet inzake de rendementsbelasting op pensioenmiddelen en de wet inzake dividendbelasting niet kon worden gerechtvaardigd.
17
De Zweedse belastingdienst heeft het verzoek van PMT afgewezen, waarna dit fonds beroep heeft ingesteld bij de Länsrätt i Dalarnas län (bestuursrechter Dalarna, Zweden), die dit beroep heeft verworpen.
18
Naar aanleiding van het door PMT ingestelde hoger beroep heeft de Kammarrätt i Sundsvall (bestuursrechter in tweede aanleg Sundsvall, Zweden) geoordeeld dat niet was aangetoond dat PMT ongunstiger was belast dan vergelijkbare Zweedse pensioenfondsen, noch dat de verschillende belastingstelsels discriminerend waren.
19
PMT heeft in zijn cassatieberoep bij de Högsta förvaltningsdomstol (hoogste bestuursrechter, Zweden) aangevoerd dat de opzet van de nationale regeling inzake de belasting van pensioenfondsen discriminerend is. De belasting over inkomsten uit kapitaal vervangt niet alleen de dividendbelasting, maar ook de belasting op kapitaalwinst bij vervreemdingen en de belasting op inkomsten uit rente, en de belasting over aan Zweedse pensioenfondsen uitgekeerde dividenden is aanzienlijk lager dan de formele heffing van de belasting over inkomsten uit kapitaal. Aangezien buitenlandse pensioenfondsen worden belast over het bruto-inkomen door een dividendbelasting die onmiddellijk bij uitkering van de dividenden wordt geheven, kunnen zij evenmin profiteren van de te verwachten gelijkstelling na verloop van tijd die met de forfaitaire methode wordt beoogd.
20
Voorts kunnen bij de berekening van de belasting over de inkomsten uit kapitaal waaraan ingezeten pensioenfondsen zijn onderworpen, schulden worden afgetrokken, terwijl dit niet mogelijk is bij de bronheffing die geldt voor niet-ingezeten pensioenfondsen die in aandelen beleggen.
21
Tot slot wordt de bronbelasting geheven bij de uitkering van de dividenden, terwijl de belasting over de inkomsten uit kapitaal eerst het jaar na de uitkering van de dividenden wordt berekend en geheven, wat een cashflownadeel meebrengt voor niet-ingezeten pensioenfondsen.
22
De Zweedse belastingdienst stelt dat het nationale belastingstelsel twee verschillende heffingstechnieken omvat en geen discriminatie inhoudt. De daadwerkelijke belasting van de aan ingezeten pensioenfondsen uitgekeerde dividenden komt overeen met de bronheffing die op basis van belastingverdragen wordt geheven over de aan niet-ingezeten pensioenfondsen uitgekeerde dividenden. De belastingregeling die geldt voor niet-ingezeten pensioenfondsen kan bovendien voordeliger zijn als gevolg van de ontwikkeling van het rendement op staatsobligaties en voorts omdat alleen wordt belast wanneer daadwerkelijk een dividend is uitgekeerd, terwijl ingezeten pensioenfondsen de belasting over de inkomsten uit kapitaal jaarlijks moeten betalen. De kosten die ingezeten pensioenfondsen eventueel kunnen aftrekken als schulden bij de berekening van de kapitaalbasis, zijn niet gerelateerd aan de ontvangen dividenden en er bestaan geen kosten die rechtstreeks gerelateerd zijn aan dividenden op in Zweden geïnvesteerd kapitaal. Ingezeten pensioenfondsen doen maandelijks voorafbetalingen van winstbelasting bij wijze van voorschot en hebben dus geen enkel cashflowvoordeel.
23
De verwijzende rechter bevestigt dat de belastingregeling die geldt voor een pensioenfonds afhankelijk is van de hoedanigheid van ingezetene van het fonds, en dat het nominale belastingtarief in de bij hem aanhangige zaak 15 % bedraagt voor zowel de belasting over de inkomsten uit kapitaal als de dividendbelasting.
24
Die rechter verduidelijkt voorts dat de belasting over de inkomsten uit kapitaal is gebaseerd op een fictief rendement. Dat betekent dat de belasting, gelet op de wijze waarop haar heffingsgrondslag wordt berekend, in bepaalde jaren voordeliger kan zijn voor ingezeten aandeelhouders, terwijl in andere jaren het belastingresultaat voor die aandeelhouders daarentegen ongunstiger kan zijn dan het belastingresultaat van niet-ingezeten aandeelhouders. Hij benadrukt dat de belasting over de inkomsten uit kapitaal jaarlijks wordt geheven ongeacht of er dividenden worden uitgekeerd. Voorts merkt de verwijzende rechter op dat in casu werd gesteld dat de opzet van de nationale regeling inzake belasting van pensioenfondsen discriminerend is, met name omdat schulden mogen worden afgetrokken bij de berekening van de grondslag van de belasting over de inkomsten uit kapitaal, en omdat het tijdstip van de belastingheffing een cashflownadeel voor buitenlandse pensioenfondsen met zich kan brengen.
25
In die omstandigheden heeft de Högsta förvaltningsdomstol de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Staat artikel 63 VWEU in de weg aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een bronbelasting wordt ingehouden over dividenden die worden uitgekeerd door een ingezeten vennootschap, wanneer de aandeelhouder in een andere lidstaat is gevestigd, terwijl dergelijke dividenden in het geval van een ingezeten aandeelhouder zijn onderworpen aan een forfaitair bepaalde en over een fictief rendement berekende belasting die, gezien over een bepaalde tijdsduur, is bedoeld om overeen te komen met de normale belasting van alle inkomsten uit kapitaal?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
26
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 63 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan over door een ingezeten vennootschap uitgekeerde dividenden een bronbelasting wordt geheven wanneer die dividenden worden uitgekeerd aan een niet-ingezeten pensioenfonds, en een forfaitair bepaalde en over een fictief rendement berekende belasting die is bedoeld om mettertijd overeen te komen met de belasting van alle inkomsten uit kapitaal volgens het gemeenrechtelijke stelsel wanneer die dividenden worden uitgekeerd aan een ingezeten pensioenfonds.
27
Volgens vaste rechtspraak omvatten de maatregelen die ingevolge artikel 63, lid 1, VWEU verboden zijn omdat zij het kapitaalverkeer beperken, maatregelen die niet-ingezetenen ervan doen afzien in een lidstaat investeringen te doen, of ingezetenen van deze lidstaat ontmoedigen in andere staten investeringen te doen (zie met name arresten van 8 november 2012, Commissie/Finland, C-342/10, EU:C:2012:688, punt 28, en van 22 november 2012, Commissie/Duitsland, C-600/10, niet gepubliceerd, EU:C:2012:737, punt 14).
28
In het bijzonder kan een ongunstige behandeling door een lidstaat van dividenden die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten pensioenfondsen in vergelijking met de behandeling van dividenden die worden uitgekeerd aan ingezeten pensioenfondsen, in een andere dan die lidstaat gevestigde vennootschappen ervan doen afzien in eerstbedoelde lidstaat te investeren, zodat zij een beperking van het vrije kapitaalverkeer vormt die in beginsel verboden is door artikel 63 VWEU (zie arresten van 8 november 2012, Commissie/Finland, C-342/10, EU:C:2012:688, punt 33, en van 22 november 2012, Commissie/Duitsland, C-600/10, niet gepubliceerd, EU:C:2012:737, punt 15).
29
Volgens de wettelijke regeling aan de orde in het hoofdgeding bestaan er twee verschillende belastingstelsels voor de aan pensioenfondsen uitgekeerde dividenden, waarvan de toepassing afhankelijk is van hun hoedanigheid van ingezetene of niet-ingezetene van de lidstaat van de vennootschap die de dividenden uitkeert.
30
Blijkens de verwijzingsbeslissing wordt immers enkel over de dividenden die een Zweedse vennootschap uitkeert aan niet-ingezeten pensioenfondsen een bronbelasting van 30 % van hun brutobedrag geheven, waarbij dat tarief weliswaar kan worden verlaagd op basis van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. Zoals de verwijzende rechter aangeeft, is over de door PMT ontvangen dividenden een bronbelasting van 15 % geheven op basis van een dergelijk verdrag tussen het Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk der Nederlanden.
31
Over de aan ingezeten pensioenfondsen uitgekeerde dividenden wordt daarentegen niet een dergelijke bronbelasting geheven, maar een belasting over de inkomsten uit kapitaal, waarvan de heffingsgrondslag in twee stappen wordt berekend. Om te beginnen wordt de waarde bepaald van alle activa aan het begin van het belastingjaar, verminderd met de schulden op die datum. Vervolgens wordt dat nettobedrag vermenigvuldigd met het gemiddelde rendement op staatsobligaties in het kalenderjaar onmiddellijk vóór het betrokken belastingjaar. Het resultaat daarvan is een fictief rendement, dat wordt belast tegen 15 %.
32
De twee belastingstelsels verschillen met name wat betreft de berekeningswijze van de heffingsgrondslag en de wijze waarop de belasting wordt geïnd, terwijl het nominale belastingtarief bij beide stelsels hetzelfde is.
33
Wat betreft de vraag of een wettelijke regeling van een lidstaat zoals die in het hoofdgeding het vrije verkeer van kapitaal beperkt, moet worden nagegaan of een dergelijke verschillende behandeling van de belasting van aan pensioenfondsen uitgekeerde dividenden naargelang hun hoedanigheid van ingezetene of niet-ingezetene leidt tot een ongunstige behandeling van niet-ingezeten pensioenfondsen in vergelijking met ingezeten pensioenfondsen.
34
Het is aan de verwijzende rechter, die als enige de feiten in de bij hem aanhangige zaak precies kan kennen, na te gaan of voor de betrokken dividenden de toepassing op verzoeker in het hoofdgeding van de in het bilaterale belastingverdrag voorziene bronheffing van 15 % ertoe leidt dat voor die verzoeker in Zweden de belastingdruk uiteindelijk zwaarder is dan voor ingezeten pensioenfondsen voor dezelfde dividenden (zie in die zin arrest van 17 september 2015, Miljoen e.a., C-10/14, C-14/14 en C-17/14, EU:C:2015:608, punt 48).
35
De Zweedse en de Duitse regering stellen in dat verband dat een dergelijke beoordeling moet zien op meerdere jaren, die overeenkomen met een economische cyclus, zodat — volgens die regeringen — kan worden aangetoond dat de belasting van die dividenden op basis van de ene dan wel de andere methode hetzelfde resultaat oplevert op het einde van een economische cyclus.
36
Derhalve moet worden bepaald of de verwijzende rechter een mogelijk ongunstige behandeling van de aan niet-ingezeten pensioenfondsen uitgekeerde dividenden moet beoordelen over een tijdvak van meerdere jaren samen, zoals deze regeringen bepleiten, of op jaarbasis, voor elk jaar van het litigieuze tijdvak, zoals de Commissie stelt.
37
De forfaitaire belastingmethode strekt er volgens de Zweedse regering weliswaar toe direct en indirect sparen uiteindelijk uniform te belasten en de belasting gelijk te trekken in de tijd, maar uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat de belasting over de inkomsten uit kapitaal, waaraan ingezeten pensioenfondsen zijn onderworpen, wordt berekend op jaarbasis. Het Hof heeft reeds geoordeeld dat het tijdvak dat in aanmerking moet worden genomen voor de vergelijking van de belastingdruk voor dividenden uitgekeerd aan ingezetenen en niet-ingezetenen, het tijdvak is dat in aanmerking wordt genomen voor de aan ingezetenen uitgekeerde dividenden (zie in die zin arrest van 17 september 2015, Miljoen e.a., C-10/14, C-14/14 en C-17/14, EU:C:2015:608, punt 51).
38
Voorts heeft het Hof in het kader van de vrijheid van vestiging geoordeeld dat, ook al zou de belastingregeling van een lidstaat in de meeste gevallen gunstiger uitvallen voor niet-ingezeten belastingplichtigen, dat niet wegneemt dat die regeling, wanneer zij die belastingplichtigen benadeelt, een ongelijke behandeling ten opzichte van ingezeten belastingplichtigen tot gevolg heeft en daardoor een belemmering van de vrijheid van vestiging in het leven roept (zie in die zin arresten van 14 december 2000, AMID, C-141/99, EU:C:2000:696, punt 27, en van 22 maart 2007, Talotta, C-383/05, EU:C:2007:181, punt 31). Evenzo heeft het Hof reeds geoordeeld dat de omstandigheid dat een nationale regeling nadelig is voor niet-ingezetenen, niet kan worden gecompenseerd door de omstandigheid dat die regeling in andere situaties niet-ingezetenen niet ongunstiger behandelt dan ingezetenen (arrest van 18 juli 2007, Lakebrink en Peters-Lakebrink, C-182/06, EU:C:2007:452, punt 23).
39
Uit een dergelijke uitlegging volgt dat een mogelijk ongunstige behandeling van de aan niet-ingezeten pensioenfondsen uitgekeerde dividenden in een belastingjaar niet kan worden gecompenseerd door een mogelijk gunstige behandeling daarvan in andere belastingjaren.
40
Hoe dan ook is in de toepasselijke wettelijke regeling, zoals de Commissie stelt zonder op dit punt door de Zweedse regering te zijn weersproken, geen mechanisme neergelegd dat kan verzekeren dat de belastingdruk voor nationale dividenden die ingezeten pensioenfondsen ontvangen op termijn gelijk is aan die voor dezelfde soort dividenden die niet-ingezeten pensioenfondsen ontvangen.
41
Bijgevolg moet het bestaan van een mogelijk ongunstige behandeling van de aan niet-ingezeten pensioenfondsen uitgekeerde dividenden worden beoordeeld over elk belastingjaar afzonderlijk.
42
Zoals de Zweedse regering zelf erkent in punt 48 van haar schriftelijke opmerkingen, is het in jaren waarin het effectieve rendement van de aandelen hoger is dan het forfaitaire rendement dat overeenkomt met het rendement op staatsobligaties — wat met name het geval is in de huidige marktomstandigheden — voordelig voor een niet-ingezeten pensioenfonds om in plaats van dividendbelasting een rendementsbelasting te betalen, net als ingezeten pensioenfondsen.
43
Deze vaststelling wordt in wezen gedeeld door de verwijzende rechter, die opmerkt dat het belastingresultaat, gelet op de berekeningswijze van de heffingsgrondslag van de belasting over de inkomsten uit kapitaal, in bepaalde jaren gunstiger kan zijn voor ingezeten aandeelhouders, terwijl het in andere jaren gunstiger is voor niet-ingezeten aandeelhouders.
44
Aangezien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de belastingwetgeving van een lidstaat zoals die aan de orde in het hoofdgeding wat betreft de belasting van aan ingezeten pensioenfondsen uitgekeerde dividenden en de belasting van dezelfde soort dividenden die worden uitgekeerd aan niet-ingezeten pensioenfondsen, ertoe kan leiden dat de belastingdruk voor de aan laatstgenoemde fondsen uitgekeerde dividenden hoger is dan die welke ingezeten pensioenfondsen moeten dragen, kan een dergelijk verschil in behandeling dergelijke niet-ingezeten pensioenfondsen ontmoedigen om in die lidstaat te investeren en vormt het dus een beperking van het vrije kapitaalverkeer die in beginsel wordt verboden door artikel 63 VWEU.
45
Ingevolge artikel 65, lid 1, onder a), VWEU doet het bepaalde in artikel 63 VWEU evenwel niet af aan het recht van de lidstaten om de ter zake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats of de plaats waar hun kapitaal is belegd.
46
Deze bepaling, waarmee wordt afgeweken van het fundamentele beginsel van het vrije kapitaalverkeer, moet eng worden uitgelegd. Bijgevolg kan zij niet aldus worden uitgelegd dat elke belastingwetgeving die tussen belastingplichtigen een onderscheid maakt naargelang van hun woonplaats of van de lidstaat waar zij hun kapitaal beleggen, automatisch verenigbaar is met het VWEU. De in artikel 65, lid 1, onder a), VWEU neergelegde afwijking wordt immers zelf beperkt door lid 3 van dat artikel, dat bepaalt dat de in lid 1 bedoelde nationale bepalingen ‘geen middel tot willekeurige discriminatie [mogen] vormen, noch een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer en betalingsverkeer als omschreven in artikel 63’ (arrest van 10 april 2014, Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company, C-190/12, EU:C:2014:249, punten 55 en 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
47
Bijgevolg moet een onderscheid worden gemaakt tussen de door artikel 65, lid 1, onder a), VWEU toegestane verschillen in behandeling en de door lid 3 van ditzelfde artikel verboden discriminatie. Volgens de rechtspraak van het Hof kan een nationale belastingregeling als die in het hoofdgeding slechts verenigbaar met de Verdragsbepalingen betreffende het vrije kapitaalverkeer worden geacht indien het verschil in behandeling betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn of wordt gerechtvaardigd door een dwingend vereiste van algemeen belang (zie arrest van 10 mei 2012, Santander Asset Management SGIIC e.a., C-338/11–C-347/11, EU:C:2012:286, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48
In herinnering zij gebracht dat de vergelijkbaarheid van een grensoverschrijdende situatie met een interne situatie moet worden onderzocht op basis van het door de betrokken nationale bepalingen nagestreefde doel (arrest van 8 november 2012, Commissie/Finland, C-342/10, EU:C:2012:688, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en het voorwerp en de inhoud van die bepalingen (zie arrest van 10 mei 2012, Commissie/Estland, C-39/10, EU:C:2012:282, punt 51).
49
Alleen de criteria die in de betrokken wettelijke regeling als relevante onderscheidingscriteria zijn vastgesteld, moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of het uit een dergelijke wettelijke regeling voortvloeiende verschil in behandeling een weerspiegeling vormt van objectief verschillende situaties (arrest van 10 mei 2012, Santander Asset Management SGIIC e.a., C-338/11–C-347/11, EU:C:2012:286, punt 28).
50
In casu bevat de wettelijke regeling in het hoofdgeding, zoals is uiteengezet in punt 29 van het onderhavige arrest, een onderscheidingscriterium dat is gebaseerd op de plaats van vestiging van het pensioenfonds dat de dividenden ontvangt, doordat over de door niet-ingezeten pensioenfondsen ontvangen dividenden een bronbelasting wordt geheven en over de door ingezeten pensioenfondsen ontvangen dividenden een belasting over de inkomsten uit kapitaal.
51
Derhalve moet worden nagegaan of ingezeten pensioenfondsen en niet-ingezeten pensioenfondsen zich, gelet op de doelstelling alsook het voorwerp en de inhoud van de wettelijke regeling in het hoofdgeding, in een vergelijkbare situatie bevinden.
52
In dat verband zij benadrukt dat de belasting die ingezeten pensioenfondsen betalen, een ander voorwerp heeft dan de belasting die geldt voor niet-ingezeten pensioenfondsen. Terwijl eerstbedoelde fondsen worden belast over het geheel van hun inkomsten, die worden berekend op basis van hun activa verminderd met hun schulden, waarop een forfaitair rendement wordt toegepast, ongeacht of zij in het betrokken belastingjaar daadwerkelijk dividenden ontvangen, worden laatstbedoelde fondsen belast over de dividenden die zij in dat belastingjaar in Zweden hebben ontvangen.
53
In het kader van het ouderdomspensioenstelsel, waarvan pensioenfondsen deel uitmaken, beoogt de nationale wettelijke regeling inzake belasting van die fondsen immers een neutrale belasting in te voeren die onafhankelijk is van de conjunctuur van verschillende soorten activa en alle betrokken vormen van pensioensparen.
54
Om een dergelijk doel te bereiken, wordt over het geheel van activa van een ingezeten pensioenfonds jaarlijks een forfaitaire belasting geheven die het rendement van die activa weerspiegelt, ongeacht of uit die activa inkomsten, in het bijzonder dividenden, worden ontvangen.
55
Het Koninkrijk Zweden belast de inkomsten van ingezeten pensioenfondsen aldus in zijn hoedanigheid van staat van vestiging van die pensioenfondsen, op basis waarvan het bevoegd is het geheel van hun inkomsten te belasten.
56
Wat daarentegen de niet in Zweden gevestigde pensioenfondsen betreft, kan die lidstaat overeenkomstig het bilaterale verdrag met het Koninkrijk der Nederlanden ter voorkoming van dubbele belasting slechts de inkomsten belasten die voortvloeien uit de activa van deze fondsen die zich in Zweden bevinden. Het Koninkrijk Zweden belast de door niet-ingezeten pensioenfondsen ontvangen dividenden dus als staat van oorsprong van de dividenden.
57
Aangezien dat verdrag het Koninkrijk Zweden geen bevoegdheid toekent belasting te heffen over de activa van een niet-ingezeten pensioenfonds die zich op zijn grondgebied bevinden zoals die aan de orde in het hoofdgeding, kan het louter aanhouden van activa in Zweden daarentegen niet leiden tot belasting in die lidstaat.
58
Het Koninkrijk Zweden kan dus, gezien zijn beperkte belastingbevoegdheid wat betreft niet-ingezeten pensioenfondsen, het geheel van de activa van die pensioenfondsen niet belasten.
59
In die omstandigheden kan de doelstelling van de nationale wettelijke regeling in het hoofdgeding, die erin bestaat een neutrale belasting te heffen die onafhankelijk is van de conjunctuur van de verschillende soorten activa en alle betrokken vormen van pensioensparen en veronderstelt dat de pensioenfondsen over het geheel van hun activa worden belast, niet worden verwezenlijkt ten aanzien van niet-ingezeten pensioenfondsen.
60
Die doelstelling, die eveneens veronderstelt dat pensioenfondsen jaarlijks worden belast ongeacht de uitkering van dividenden, kan evenmin worden bereikt door de dividenden die niet-ingezeten pensioenfondsen ontvangen volgens de forfaitaire methode te belasten, door zich voor de berekening van de verschuldigde belasting te baseren op de waarde van de onderliggende activa, aangezien niet-ingezeten pensioenfondsen, zoals is uiteengezet in de punten 56 tot en met 58 van het onderhavige arrest, hoe dan ook slechts kunnen worden belast wanneer zij dividenden ontvangen.
61
Voorts veronderstelt de door de wettelijke regeling in het hoofdgeding nagestreefde belastingneutraliteit ten aanzien van de soort belegging, zoals de advocaat-generaal in wezen in de punten 32 en 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat het gehele geïnvesteerde kapitaal van de belastingplichtige wordt belast, ongeacht de samenstelling van zijn beleggingsportefeuille.
62
Een dergelijke doelstelling kan niet worden verwezenlijkt in het geval van een niet-ingezeten pensioenfonds dat in Zweden enkel wordt belast over de inkomsten die hun bron in die lidstaat hebben.
63
Bijgevolg zij vastgesteld dat een niet-ingezeten pensioenfonds, gelet op de doelstelling van de nationale wettelijke regeling alsook het voorwerp en de inhoud daarvan, zich niet in een situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van een ingezeten pensioenfonds.
64
Afgezien daarvan moet eraan worden herinnerd dat de toepassing van twee verschillende vormen van belasting op ingezeten en niet-ingezeten pensioenfondsen in casu weliswaar wordt gerechtvaardigd door de verschillende situaties waarin die twee categorieën van belastingplichtigen zich bevinden, maar dat het Hof met betrekking tot beroepskosten die rechtstreeks verband houden met een activiteit waardoor in een lidstaat belastbare inkomsten zijn verworven, reeds heeft geoordeeld dat ingezetenen en niet-ingezetenen van deze lidstaat in een vergelijkbare situatie verkeren (arrest van 17 september 2015, Miljoen e.a., C-10/14, C-14/14 en C-17/14, EU:C:2015:608, punt 57).
65
Derhalve staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of het bij de belastingvorm die wordt toegepast op ingezeten pensioenfondsen mogelijk is — zoals PMT lijkt te stellen — rekening te houden met eventuele beroepskosten die rechtstreeks verband houden met de ontvangst van de dividenden, door de berekening van de heffingsgrondslag van die fondsen en meer bepaald doordat hun schulden in aanmerking worden genomen bij de berekening van de kapitaalbasis. Indien dit het geval is, moeten dergelijke kosten ook in aanmerking worden genomen voor niet-ingezeten pensioenfondsen.
66
Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 63 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat:
- —
het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan over door een ingezeten vennootschap uitgekeerde dividenden een bronbelasting wordt geheven wanneer die dividenden worden uitgekeerd aan een niet-ingezeten pensioenfonds, en een forfaitair bepaalde en over een fictief rendement berekende belasting die is bedoeld om mettertijd overeen te komen met de belasting van alle inkomsten uit kapitaal volgens het gemeenrechtelijke stelsel wanneer die dividenden worden uitgekeerd aan een ingezeten pensioenfonds;
- —
het zich er evenwel tegen verzet dat begunstigde niet-ingezeten pensioenfondsen eventuele beroepskosten die rechtstreeks verband houden met de ontvangst van de dividenden niet in aanmerking kunnen nemen terwijl die kosten volgens de methode voor de berekening van de heffingsgrondslag van ingezeten pensioenfondsen wel in aanmerking worden genomen, waarbij het aan de verwijzende rechter staat dit na te gaan.
Kosten
67
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat:
- —
het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan over door een ingezeten vennootschap uitgekeerde dividenden een bronbelasting wordt geheven wanneer die dividenden worden uitgekeerd aan een niet-ingezeten pensioenfonds, en een forfaitair bepaalde en over een fictief rendement berekende belasting die is bedoeld om mettertijd overeen te komen met de belasting van alle inkomsten uit kapitaal volgens het gemeenrechtelijke stelsel wanneer die dividenden worden uitgekeerd aan een ingezeten pensioenfonds;
- —
het zich er evenwel tegen verzet dat begunstigde niet-ingezeten pensioenfondsen eventuele beroepskosten die rechtstreeks verband houden met de ontvangst van de dividenden niet in aanmerking kunnen nemen terwijl die kosten volgens de methode voor de berekening van de heffingsgrondslag van ingezeten pensioenfondsen wel in aanmerking worden genomen, waarbij het aan de verwijzende rechter staat dit na te gaan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑06‑2016
Conclusie 10‑09‑2015
M. Szpunar
Partij(en)
Zaak C-252/141.
Pensioenfonds Metaal en Techniek
tegen
Skatteverket
[verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de hoogste bestuursrechter (Högsta förvaltningsdomstolen, Zweden)]
Inleiding
1.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof zijn de lidstaten, hoewel de directe belastingen tot hun bevoegdheid behoren, niettemin verplicht deze bevoegdheid in overeenstemming met het recht van de Unie uit te oefenen.2. Deze verplichting geldt uiteraard ook voor het vrije verkeer van kapitaal.3.
2.
Volgens artikel 65, lid 1, onder a), VWEU doet overigens het vrije verkeer van kapitaal niet af aan het recht van de lidstaten de terzake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats of de plaats waar hun kapitaal is belegd. In de rechtspraak van het Hof is deze regel terug te vinden in het beginsel dat, inzake directe belastingen, de situaties van ingezetenen en niet-ingezetenen, over het algemeen, niet vergelijkbaar zijn.4.
3.
Ondanks de overvloedige rechtspraak op dit gebied, roept de kwestie van het juiste evenwicht tussen de bevoegdheden van de lidstaten in fiscale zaken, enerzijds, en de vereisten van een goede werking van de interne markt, anderzijds, nog steeds nieuwe vragen op. De onderhavige zaak is hiervan een voorbeeld.
Toepasselijke bepalingen
4.
De bepalingen van het recht van de Unie die op de onderhavige zaak van toepassing zijn, zijn de artikelen 63, lid 1, en 65, lid 1, onder a), VWEU.
5.
Naar Zweeds recht zijn de rechtspersonen die in Zweden onbeperkt belastingplichtig zijn, belastingplichtig over de inkomsten krachtens de wet (1999:1229) inzake de inkomstenbelasting [inkomstskattelagen (1999:1229)]. Dit is een belasting onder andere over inkomsten uit meerwaarden van kapitaal, dividenden en interesten.
6.
Krachtens artikel 2, punt 3, van hoofdstuk 7 van deze wet zijn de pensioenfondsen evenwel volledig vrijgesteld van de erin voorziene belasting. Zij worden wel belast op hun inkomsten uit kapitaal krachtens wet (1990:661) inzake de rendementsbelasting over pensioenmiddelen [lagen (1990:661) om avkastningsskatt på pensionsmedel].
7.
Krachtens artikel 2 van wet (1990:661) moeten de Zweedse pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, net als de buitenlandse vennootschappen van hetzelfde type met een vaste inrichting in Zweden, de belasting over inkomsten uit kapitaal betalen, een belasting tegen een vast tarief over het lopende rendement uit pensioensparen.
8.
Krachtens de artikelen 3 tot 8 van wet (1990:661) wordt de heffingsgrondslag van deze belasting in twee stappen berekend. Om te beginnen wordt de kapitaalbasis berekend, die bestaat uit de waarde van de activa van het pensioenfonds bij jaarbegin, verminderd met de schulden op die datum. Vervolgens wordt een fictief forfaitair rendement op basis van dat kapitaal berekend door vermenigvuldiging van de kapitaalbasis met het gemiddelde rendement op staatsobligaties in het kalenderjaar onmiddellijk vóór het belastingjaar. Dit rendement is de heffingsgrondslag.
9.
Krachtens artikel 9 van wet (1990:661) wordt een belasting van 15 % geheven over de inkomsten uit kapitaal op basis van de aldus verkregen heffingsgrondslag.
10.
Buitenlandse rechtspersonen die dividenduitkeringen ontvangen op aandelen in een Zweedse aandelenvennootschap of op aandelen in een Zweeds investeringsfonds, zijn in Zweden onderworpen aan een bronbelasting over het dividend overeenkomstig artikelen 1 en 4 van wet (1970:624) inzake de belasting over dividenden [kupongskattelagen (1970:624)].
11.
Krachtens artikel 5 van wet (1970:624) bedraagt het tarief 30 %, berekend op het bruto bedrag van de dividenden. Krachtens het belastingverdrag ondertekend tussen het Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk der Nederlanden bedraagt het tarief evenwel 15 % voor in Nederland gevestigde rechtspersonen.
Feiten, nationale procedure en prejudiciële vragen
12.
Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna ‘PMT’) is een Nederlands pensioenfonds. Van 2002 tot 2006 heeft PMT dividenden ontvangen van Zweedse aandelenvennootschappen, waarop 15 % bronbelasting is ingehouden, voor een totaal bedrag van 20 957 836 Zweedse kronen (SEK).
13.
Vervolgens heeft PMT aan Skatteverket (Zweedse belastingdienst) de terugbetaling van de dividendenbelasting gevraagd, op grond dat de heffing van die belasting in strijd was met de regels van de Unie inzake het vrij verkeer van kapitaal, aangezien dit fonds gelijkgesteld moest worden met een Zweeds pensioenfonds en aldus overeenkomstig wet (1990:661) belast moest worden.
14.
De Zweedse belastingdienst heeft het verzoek van PMT afgewezen, waarna deze laatste een vordering heeft ingesteld bij de administratieve rechtbank van Dalécarlie (Länsrätten i Dalarnas län), die ook is afgewezen, net als het hoger beroep ingesteld bij de administratieve appelrechter van Sundsvall (Kammarrätten i Sundsvall). In laatste instantie heeft PMT een cassatieberoep ingesteld bij de hoogste bestuursrechter.
15.
In die omstandigheden heeft de hoogste bestuursrechter besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:
‘Staat artikel 63 VWEU in de weg aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een bronbelasting wordt ingehouden over dividenden die worden uitgekeerd door een ingezeten vennootschap, wanneer de aandeelhouder in een andere lidstaat is gevestigd, terwijl dergelijke dividenden — aan een ingezeten aandeelhouder — zijn onderworpen aan een forfaitair bepaalde en over een fictief rendement berekende belasting die, gezien over een bepaalde tijdsduur, is bedoeld om overeen te komen met de normale belasting op alle inkomsten uit kapitaal?’
16.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend bij het Hof op 23 mei 2014. De Zweedse en de Duitse regering alsook de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Verzoekster in hoofdgeding, de Zweedse en de Duitse regering en de Commissie waren vertegenwoordigd ter terechtzitting van 21 mei 2015.
Analyse
17.
In het hoofgeding voert verzoeker aan dat hij, als buitenlands pensioenfonds dat in aandelen van Zweedse vennootschappen heeft belegd, op dezelfde manier zou moeten worden behandeld, wat betreft de belasting over dividenden waar die aandelen recht op geven, als ingezeten pensioenfondsen die in zulke aandelen hebben belegd. Vaststaat evenwel dat buitenlandse fondsen fiscaal anders worden behandeld dan Zweedse fondsen.5. Volgens verzoeker is dit verschil in behandeling een ongerechtvaardigde beperking van het vrij verkeer van kapitaal.
18.
Het is inderdaad vaste rechtspraak dat de maatregelen die krachtens artikel 63, lid 1, VWEU verboden zijn op grond dat zij het kapitaalverkeer beperken, mede de maatregelen omvatten die niet-ingezetenen ervan doen afzien in een lidstaat investeringen te doen, of ingezetenen van deze lidstaat ontmoedigen in andere lidstaten investeringen te doen.6.
19.
Een verschil in fiscale behandeling van dividenden uitgekeerd door ingezeten vennootschappen, naargelang het gaat om ingezeten dan wel niet-ingezeten aandeelhouders, kan in principe inderdaad dit effect hebben.7.
20.
Krachtens artikel 65, lid 1, onder a), VWEU, gelezen in samenhang met lid 3 van datzelfde artikel, doet het bepaalde in artikel 63 VWEU evenwel niet af aan het recht van de lidstaten om de ter zake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die een onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats, met name op voorwaarde dat het daarbij ingevoerde verschil in behandeling betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn.8.
21.
In de regel onderzoekt het Hof de vraag van de vergelijkbaarheid van de situaties na het bestaan van een beperking te hebben vastgesteld.9. Die aanpakt lijkt me echter niet gepast voor onderhavige zaak. Het gaat hier immers om twee totaal verschillende belastingstelsels, waarbij het ene een algemene belasting over de totale inkomsten uit kapitaal van de ingezeten pensioenfondsen betreft, en het andere enkel van toepassing is op de belasting over dividenden die Zweedse vennootschappen aan niet-ingezeten pensioenfondsen uitkeren. De vraag van de vergelijkbaarheid van de situaties is in onderhavige zaak dan ook van fundamenteel belang.
22.
Daarom stel ik voor de gebruikelijke volgorde van de analyse om te draaien en eerst na te gaan of de Zweedse pensioenfondsen en de buitenlandse pensioenfondsen die hebben belegd in aandelen van Zweedse vennootschappen, zich uit het oogpunt van de bestreden nationale regeling in een vergelijkbare situatie bevinden.
De vergelijkbaarheid van de situaties
Inleidende opmerking
23.
De Zweedse regering en de Commissie lijken in hun schriftelijke opmerkingen te suggereren dat de belasting over de in Zweden ingezeten pensioenfondsen eerder als een vermogensbelasting dan als een inkomstenbelasting kan worden beschouwd. Die analyse lijkt me niet juist.
24.
Om te beginnen, en vanuit formeel oogpunt, vervangt de belasting over de kapitaalinkomsten van de pensioenfondsen ingesteld bij wet (1990:661), in het Zweedse belastingstelsel, duidelijk de algemene belasting over de inkomsten van rechtspersonen ingesteld bij wet (1999:1229), waarvan de pensioenfondsen zijn vrijgesteld.10.
25.
Vervolgens is het zo dat de vermogensbelasting vaak berekend wordt op basis van fictieve inkomsten uit het vermogen die theoretisch mogelijk zijn, maar instellingen als pensioenfondsen bevinden zich op dat vlak in een specifieke situatie. Het is immers net de rol van zulke instellingen om hun kapitaal te investeren teneinde inkomsten te verkrijgen die ze vervolgens verdelen onder hun rechthebbenden. Investeren van kapitaal is dus de voornaamste economische activiteit van de pensioenfondsen. De belasting die in het hoofdgeding aan de orde is, moet dus worden onderzocht als een belasting over de inkomsten die deze activiteit oplevert, ook al wordt het belastingbedrag niet berekend op basis van daadwerkelijk verkregen inkomsten, maar op basis van fictieve inkomsten.
26.
Erkend dient dus te worden dat de dividenden die Zweedse vennootschappen uitkeren aan in Zweden gevestigde pensioenfondsen wel degelijk belast worden krachtens wet (1990:661), net zoals andere inkomsten uit kapitaal van deze fondsen.
Vergelijkbaarheid van de situaties van ingezeten en niet-ingezeten pensioenfondsen
27.
In de rechtspraak van het Hof wordt erkend dat, inzake directe belastingen, de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen in de regel niet vergelijkbaar is, zodat een verschillende behandeling van deze twee categorieën belastingplichtigen als zodanig niet kan worden aangemerkt als een discriminatie die het vrije verkeer van kapitaal belemmert.11.
28.
Enkel in het licht van een concrete fiscale bepaling kan het Hof tot de conclusie komen dat de situatie van de niet-ingezetene vergelijkbaar is met die van de ingezetene.12.
29.
De in het hoofdgeding aan de orde zijnde fiscale regel bepaalt dat dividenden uitgekeerd aan in Zweden gevestigde pensioenfondsen worden belast samen met de andere inkomsten uit kapitaal van deze fondsen, volgens een complexe formule voor de berekening van de belastinggrondslag, terwijl de dividenden uitgekeerd aan niet-ingezeten pensioenfondsen rechtstreeks worden belast, volgens de methode van de bronbelasting.
30.
Volgens de gegevens vervat in de verwijzingsbeslissing en in de schriftelijke opmerkingen van de Zweedse regering, is dit belastingstelsel bedoeld om ervoor te zorgen dat, voor pensioenfondsen en andere vormen van pensioensparen, de belasting neutraal is zowel uit het oogpunt van de vorm van de investering (aandelen, obligaties, staatsschuld, enz.), als vanuit dat van de economische conjunctuur.
31.
Dat doel lijkt mij absoluut legitiem en ligt volledig in de lijn van het bevoegdheidskader van de lidstaten, zowel inzake directe belastingen, als inzake de organisatie van het stelsel van pensioenverzekering.
32.
Dit doel kan echter enkel bereikt worden voor de personen die onbeperkt belastingplichtig zijn in de betrokken lidstaat. De fiscale neutraliteit ten aanzien van de beleggingsvorm veronderstelt immers dat de betrokken lidstaat alle inkomsten uit de betrokken investeringen kan belasten. Hetzelfde geldt voor de fiscale neutraliteit ten aanzien van de economische conjunctuur. Enkel via de toepassing van een eenvormig belastingstelsel op de verschillende investeringsvormen, zowel die welke sterk gevoelig zijn voor de conjunctuur als die welke dat niet zijn, kan deze neutraliteit worden verwezenlijkt.
33.
De toepassing van het Zweeds belastingstelsel op één bepaalde investeringsvorm, met name de investeringen in aandelen, zou niet leiden tot een neutraliteit ten aanzien van de conjunctuur, maar tot een onterecht hoge belasting in jaren van laagconjunctuur en tot ‘fiscale cadeaus’ in andere jaren. Dit zou bovendien ook leiden tot ongelijkheden tussen belastingplichtigen naargelang van het daadwerkelijke rendement van de aandelen waarin ze hebben geïnvesteerd, want, onafhankelijk van de economische conjunctuur kunnen de aandelen in een vennootschap op een bepaald moment recht geven op hogere dividenden, ten opzichte van het geïnvesteerde kapitaal, dan aandelen in een andere vennootschap. Zoals gezegd, kan het betrokken belastingstelsel de door de Zweedse wetgever beoogde fiscale neutraliteit enkel garanderen als het wordt toegepast op het volledige kapitaal dat een bepaalde belastingplichtige, in dit geval een pensioenfonds, investeert, ongeacht de samenstelling van de beleggingsportefeuille van die belastingplichtige.
34.
Vanuit het standpunt van de Zweedse Staat is de situatie van ingezeten pensioenfondsen aldus niet vergelijkbaar met die van buitenlandse fondsen die in aandelen in Zweedse vennootschappen hebben geïnvesteerd. Enerzijds belast deze Staat de totaliteit van de inkomsten uit kapitaal van ingezeten fondsen en kan hij aldus de neutraliteit van die belasting garanderen, door het systeem van wet (1990:661) op hen toe te passen. Anderzijds belast hij de niet-ingezeten fondsen enkel over hun inkomsten uit investeringen in Zweedse vennootschappen. Hij kan dan ook onmogelijk hetzelfde belastingstelsel toepassen, anders zou dit stelsel zijn rol niet vervullen.
35.
Ook vanuit het standpunt van de betrokken belastingplichtigen is de situatie niet vergelijkbaar. De betrokken Zweedse fiscale maatregel is niet specifiek voor de belasting over dividenden, maar betreft de belasting over de totale inkomsten uit kapitaal van de ingezeten fondsen. De niet-ingezeten fondsen daarentegen, betalen in Zweden enkel een bijkomende belasting, die samenhangt met hun investeringsactiviteit in die lidstaat, en hun algemene belasting gebeurt in hun lidstaat van oorsprong.
36.
De situatie in onderhavige zaak sluit aldus aan bij die in de zaak Truck Center, in die zin dat in Zweden, de uitkering van dividenden door een ingezeten vennootschap aan een ingezeten pensioenfonds en de uitkering van dividenden door een ingezeten vennootschap aan een niet-ingezeten pensioenfonds aanleiding geeft tot verschillende belastingen, die op verschillende rechtsgrondslagen zijn gebaseerd.13.
37.
De vaststelling van het Hof in het arrest Truck Center, dat de bestreden belasting in die zaak hoe dan ook lager was voor de niet-ingezeten belastingplichtigen dan voor de ingezeten belastingplichtigen,14. lijkt me de analogie tussen de zaak Truck Center en onderhavige zaak niet teniet te doen.
38.
Om te beginnen heeft het Hof dit ten overvloede vastgesteld, na te hebben vastgesteld dat de betrokken situaties niet vergelijkbaar waren. De vergelijking tussen de belastingniveaus was geen essentieel element van haar redenering. Verder zijn de partijen het in de onderhavige zaak oneens over de vraag of de bestreden wetgeving tot een hogere belasting van niet-ingezeten pensioenfondsen leidt. Het zal eventueel aan de nationale rechter staan om dit te onderzoeken.15. Het onderzoek van de vergelijkbaarheid van de situaties, vanuit het standpunt van het recht van de Unie, kan niet afhankelijk zijn van de belastingdruk op een concrete belastingplichtige in een bepaalde situatie.
39.
De situatie van onderhavige zaak moet daarentegen duidelijk worden onderscheiden van de situatie in vele andere zaken, waarin het Hof louter interne situaties als vergelijkbaar beschouwde met grensoverschrijdende situaties, in de context van fiscale beperkingen van het vrije verkeer van kapitaal (of van de vrijheid van vestiging, twee vrijheden die vaak samen aan de orde zijn in zaken betreffende directe investeringen).
Zaken betreffende maatregelen ter voorkoming van de dubbele economische belasting van dividenden
40.
De onderhavige zaak moet vooral worden onderscheiden van de lange lijst van zaken betreffende de verschillende maatregelen die de lidstaten toepassen om de dubbele economische belasting van dividenden te voorkomen.
41.
Door dividenden uit te keren aan haar aandeelhouders verdeelt een vennootschap in feite namelijk enkel gemaakte winst. In hoofde van de verdelende vennootschap wordt deze winst normaal onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Als een staat beslist om diezelfde dividenden ook te belasten in hoofde van de aandeelhouders, als belastbaar inkomen, dan wordt dezelfde winst in feite twee keer belast.16.
42.
Gelet op de nadelige economische gevolgen van een dergelijke dubbele belasting, nemen staten vaak maatregelen met als doel dit te verhelpen of te verzachten. Overeenkomstig een inmiddels geconsolideerde tendens in de rechtspraak17., die teruggaat tot de zaak ‘Avoir fiscal’18., moet een lidstaat die dergelijke preventieve maatregelen wil nemen inzake de dubbele economische belasting van dividenden in interne situaties, hetzelfde doen voor grensoverschrijdende situaties, die met andere woorden andere lidstaten betreffen, maar ook derde landen, waarvoor het vrije verkeer van kapitaal eveneens van toepassing is.19. Deze grensoverschrijdende situaties kunnen de dividendenbelasting betreffen, zowel in de lidstaat waar de begunstigde aandeelhouder is gevestigd20. als in de lidstaat waar de uitkerende vennootschap is gevestigd21..
43.
Het is deze tweede situatie die ons in het bijzonder aanbelangt in de onderhavige zaak. Het Hof heeft met name geoordeeld dat, in het geval van een nationale bepaling die als doel heeft de dubbele belasting te voorkomen van dividenden uitgekeerd door ingezeten vennootschappen, de situatie van de niet-ingezeten aandeelhouders vergelijkbaar is met die van de ingezeten aandeelhouders.22.
44.
Als gevolg daarvan worden de niet-ingezeten ontvangers alleen dan niet geconfronteerd met een in beginsel door artikel 63 VWEU verboden beperking van het vrije verkeer van kapitaal, wanneer de staat van vestiging van de uitkerende vennootschap erop toeziet dat, wat het in zijn nationale recht vervatte mechanisme ter voorkoming of vermindering van opeenvolgende belastingheffingen of economische dubbele belasting betreft23., niet-ingezetenen op dezelfde wijze worden behandeld als ingezetenen.24.
45.
De in het hoofdgeding aan de orde zijnde Zweedse regeling heeft evenwel niet als doel om de dubbele belasting van aan ingezeten pensioenfondsen betaalde dividenden te voorkomen. Niets in de verwijzingsbeslissing, noch in de bij het Hof ingediende opmerkingen, wijst erop dat de vennootschapsbelasting, die de vennootschappen die deze dividenden uitkeren betalen, wordt meegerekend bij de berekening van de belasting waar deze fondsen aan zijn onderworpen, of dat zij een belastingkrediet krijgen, of, ten slotte, dat de aan deze fondsen betaalde dividenden worden vrijgesteld. Integendeel, deze dividenden zijn, net als andere inkomsten uit kapitaal, onderworpen aan de belasting krachtens wet (1990:661), ook al wordt het bedrag van die belasting indirect berekend.
46.
Dienaangaande zij opgemerkt dat noch de bepalingen van het Verdrag, noch de rechtspraak van het Hof van de lidstaten, meer bepaald de lidstaten waar de vennootschappen die de dividenden uitkeren zijn gevestigd, verlangen dat zij de dubbele economische belasting over deze dividenden voorkomen of verzachten. Een dergelijke verplichting zou immers betekenen dat deze staat moet afzien van zijn recht om belasting te heffen over inkomsten die door een economische activiteit op zijn grondgebied zijn gegenereerd.25.
47.
Mocht er naar Zweeds recht een ander mechanisme bestaan ter voorkoming van de dubbele economische belasting op de aan ingezeten aandeelhouders uitgekeerde dividenden, hetgeen de nationale rechter zou moeten onderzoeken, dan zou dit uiteraard ook moeten gelden voor de dividenden die aan niet-ingezeten aandeelhouders worden uitgekeerd. Dat lijkt echter noch het doel, noch het resultaat te zijn van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling betreffende de belasting van de pensioenfondsen.
48.
Het is dus mogelijk om, a contrario, het onderscheid, dat in punt 43 van het arrest Santander Asset Management SGIIC e.a.26. is gemaakt, tussen de situatie in de zaak die tot dat arrest heeft geleid en die in de zaak Truck Center, naar de onderhavige zaak te transponeren. In dat arrest heeft het Hof vastgesteld dat in de zaak Truck Center het verschil in behandeling enkel voortvloeide uit de methode van heffing van de belasting, terwijl in de zaak Santander Asset Management SGIIC e.a. alleen de aan niet-ingezeten aandeelhouders betaalde dividenden werden belast. In de onderhavige zaak worden de aan ingezeten pensioenfondsen betaalde dividenden echter ook belast.
49.
De vergelijkbaarheid van de situaties van ingezeten en niet-ingezeten belastingplichtigen, zoals die door het Hof is vastgesteld in de zaken betreffende de maatregelen ter voorkoming van de dubbele economische belasting van dividenden, doet zich in de onderhavige zaak dus niet voor.
De zaken betreffende andere belastingmaatregelen
50.
Het Hof heeft al bij verschillende gelegenheden de vergelijkbaarheid vastgesteld tussen nationale en grensoverschrijdende situaties inzake de toepassing door de lidstaten van hun regelingen van intern recht inzake directe belastingen. Ik zal hiervan enkele relevante voorbeelden geven teneinde aan te tonen dat het om gevallen ging die verschillen van de onderhavige zaak.
51.
In de eerste plaats was er een zaak betreffende de belasting op aan pensioenfondsen in Finland uitgekeerde dividenden27., waar de vraag rees of de ingezeten en de niet-ingezeten pensioenfondsen zich in vergelijkbare situaties bevonden uit het oogpunt van de nationale bepaling volgens welke de verkregen en in de reserves opgenomen dividenden werden beschouwd als uitgaven die aftrekbaar zijn van het belastbare inkomen. Het gevolg van die regel was dat de aan de ingezeten pensioenfondsen betaalde dividenden in de praktijk niet werden belast, anders dan de aan de niet-ingezeten fondsen betaalde dividenden, die dit voordeel niet konden genieten.
52.
Het Hof is tot de conclusie gekomen dat de situaties van de ingezeten en de niet-ingezeten pensioenfondsen vergelijkbaar waren, aangezien ze beide hun inkomsten opnamen in de reserves bedoeld voor de betaling van de pensioenen, wat de specifieke doelstelling is van het bestaan van de pensioenfondsen.28. Het Hof heeft ook opgemerkt dat de betrokken nationale regeling er in de praktijk op neerkwam dat enkel de dividenden van de niet-ingezeten pensioenfondsen werden belast.29.
53.
De in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving voorziet evenwel in geen enkel middel om de ingezeten pensioenfondsen toe te staan de ontvangen dividenden af te trekken van hun belastbaar inkomen en stelt deze dividenden ook niet vrij van belasting, noch de jure, noch de facto. Deze wetgeving is dus helemaal niet analoog met die waarover het ging in de zaak die heeft geleid tot het arrest Commissie/Finland.30.
54.
In de tweede plaats is het vaste rechtspraak dat de ingezeten en de niet-ingezeten belastingplichtigen zich in vergelijkbare situaties bevinden inzake de mogelijkheid om beroepskosten af te kunnen trekken die direct verband houden met het ontvangen van het belastbaar inkomen.31. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wetgeving voorziet nochtans niet in een dergelijke mogelijkheid voor ingezeten pensioenfondsen. Dat lijkt me trouwens moeilijk, gelet op de indirecte berekeningsmethode van de heffingsgrondslag van de belasting waarin deze wetgeving voorziet.
55.
Het klopt weliswaar dat, voor de berekening van de heffingsgrondslag van de belasting over de inkomsten uit kapitaal van ingezeten pensioenfondsen, enkel rekening wordt gehouden met het netto actief, dat wil zeggen na aftrek van de schulden (van het passief), maar het gaat daarbij om een heel andere kwestie dan de aftrek van beroepskosten, zoals de Zweedse regering terecht onderstreept in haar schriftelijke opmerkingen.
56.
Ten slotte, in de derde plaats, wat de vergelijkbaarheid betreft van de situaties vanuit het oogpunt van de vennootschap die de dividenden uitkeert, denk ik ook niet dat deze omstandigheid tot de vaststelling leidt dat er een beperking van het vrij verkeer van kapitaal is in de onderhavige zaak.
57.
Enerzijds drukt de fiscale last van de belasting op dividenden niet op de uitkerende vennootschap, maar op de aandeelhouder.
58.
Anderzijds kunnen administratieve lasten die verband houden met het inhouden van de belasting aan de bron, volgens mij niet als belangrijk worden beschouwd voor een aandelenvennootschap, die over een aanzienlijk apparaat moet beschikken om haar eigen boekhouding en haar fiscale verplichtingen te beheren. Daarom is de vaststelling dat de verplichting om een bronbelasting over de aan de dienstverrichters uitgekeerde inkomsten, opgelegd aan een gewone dienstenontvanger, een beperking is van de vrijheid van dienstverrichting, doordat ze een bijkomende administratieve last en de ermee verbonden aansprakelijkheidsrisico's meebrengt32., niet transponeerbaar naar de onderhavige zaak.
Tussenconclusie
59.
Gelet op wat voorafgaat, ben ik van mening dat de situatie van de ingezeten pensioenfondsen in Zweden, uit het oogpunt van het stelsel van de belasting van de ingezeten fondsen zoals geregeld bij wet (1990:661), niet vergelijkbaar is met die van de niet-ingezeten pensioenfondsen. Artikel 63, in samenhang met artikel 65, lid 1, onder a), VWEU, staat dus niet in de weg aan een dergelijk belastingstelsel.
Slotopmerkingen
60.
Ik wens nog enkele andere problemen te behandelen die in onderhavige zaak zijn gerezen, voor het geval dat het Hof mijn voorstel niet zou volgen en tot de conclusie zou komen dat de situaties van de ingezeten en van de niet-ingezeten pensioenfondsen vergelijkbaar zijn uit het oogpunt van de Zweedse regeling inzake de belasting over de inkomsten uit kapitaal van de ingezeten fondsen.
Over de nadelige behandeling van de niet-ingezeten pensioenfondsen
61.
De partijen in het hoofdgeding en de belanghebbenden die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, zijn het niet eens over de vraag of het Zweedse systeem van belasting van de pensioenfondsen een nadelige behandeling inhoudt van de niet-ingezeten fondsen, in vergelijking met de ingezeten fondsen.
62.
De kwestie is inderdaad betwistbaar. Enerzijds lijkt de belasting van ingezeten fondsen, gebaseerd op het rendement van staatsobligaties, doorgaans lager te zijn dan de belasting over de werkelijke inkomsten van niet-ingezeten fondsen die voortvloeien uit de betaling van dividenden door de vennootschappen, aangezien de investering in staatsobligaties, die minder risicovol is, in de regel minder rendabel is. Anderzijds moeten ingezeten fondsen de belasting jaarlijks betalen, ongeacht of ze al dan niet dividenden ontvangen hebben, anders dan de niet-ingezeten fondsen, die enkel belast worden over hun werkelijke inkomsten. Bovendien houdt de belasting over de ingezeten fondsen rekening met de waarde van hun investeringen en dus ook met de verhoging van die waarde, bijvoorbeeld als gevolg van de waardestijging van de aandelen in hun bezit, terwijl de belasting van de niet-ingezeten fondsen enkel afhangt van het bedrag van de betaalde dividenden.
63.
De verwijzende rechter komt in zijn beslissing zelf tot de conclusie dat het Zweedse belastingstelsel in bepaalde jaren voordeliger kan zijn voor de ingezeten fondsen, en in andere jaren voor de niet-ingezeten fondsen.
64.
Het komt mij voor dat de vraag, vanuit het oogpunt van het Unierecht, als volgt moet worden gezien.
65.
Zoals hierboven reeds gezegd33., is het vaste rechtspraak dat een minder voordelige fiscale behandeling van de aan niet-ingezeten fondsen betaalde dividenden, in vergelijking met de dividenden die aan de ingezeten fondsen worden betaald, in principe, als beperking van het vrije verkeer van kapitaal, een bij artikel 63, lid 1, VWEU, verboden maatregel kan zijn. Dat is zelfs het geval indien de minder voordelige behandeling niet stelselmatig, maar incidenteel is.34. Het staat aan de nationale rechterlijke instanties om zich uit te spreken over het nadelige resultaat van een nationale fiscale maatregel, wat een feitenkwestie is.
66.
In de context van het hoofdgeding wordt de heffingsgrondslag van de in Zweden ingezeten pensioenfondsen berekend door de waarde van de activa van het fonds bij aanvang van het jaar, te vermenigvuldigen met het gemiddelde rendement van de staatsobligaties in het kalenderjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan het betrokken belastingjaar. Over de aldus berekende grondslag wordt dan een belasting van 15 % geheven.35.
67.
Om de redenen uiteengezet in de punten 32 tot 34 van de onderhavige conclusie, is het onmogelijk om, zoals verzoeker in het hoofgeding vraagt, hetzelfde systeem toe te passen op niet-ingezeten pensioenfondsen, of zou dit niet het beoogde gevolg hebben. Komt het Hof in onderhavige zaak tot het besluit dat de situaties van de ingezeten en de niet-ingezeten pensioenfondsen vergelijkbaar zijn, dan is dus het meest aangewezen middel om te onderzoeken of de betrokken nationale regeling nadelig is voor de niet-ingezeten fondsen, de gelijkstelling — die mij volkomen artificieel lijkt — van het globale niveau van de belasting over de inkomsten uit kapitaal van de ingezeten pensioenfondsen met de belasting over uitsluitend de inkomsten uit aandelen van de niet-ingezeten fondsen.
68.
Aldus zou voor elke betaling van dividenden die belast wordt via een inhouding aan de bron, de waarde van de activa (aandelen) waarvoor deze dividenden zijn uitgekeerd, moeten worden vermenigvuldigd met het gemiddelde rendement van Zweedse staatsobligaties in het kalenderjaar dat onmiddellijk voorafgaat aan het betrokken belastingjaar waarin de betaling is gebeurd en 15 % worden berekend op het aldus verkregen bedrag. Als het door het niet-ingezeten fonds werkelijk betaalde bedrag van de belasting op de dividenden hoger zou zijn dan die 15 %, dan zou het fonds recht hebben op een terugbetaling van het verschil, als een in strijd met het Unierecht geheven belasting.
69.
Het zou ook aan de verwijzende rechter toekomen om na te gaan of de niet-ingezeten fondsen een cashflownadeel hebben ondervonden doordat de door deze fondsen verschuldigde belasting op de dividenden wordt ingehouden aan de bron, bij de betaling van die dividenden, terwijl de belasting op de inkomsten uit kapitaal door de ingezeten fondsen slechts jaarlijks wordt betaald. Een dergelijk nadeel kan immers een beperking zijn die in strijd is met artikel 63, lid 1, VWEU.(36) Maar misschien stelt dit cashflownadeel niets voor, aangezien, zoals de Zweedse en de Duitse regering in hun schriftelijke opmerkingen stellen, de in Zweden gevestigde pensioenfondsen maandelijkse voorafbetalingen moeten doen op het definitieve bedrag van de belasting over de inkomsten uit kapitaal.37.
Over de rechtvaardiging van de maatregel
70.
Zou het Hof oordelen dat de in Zweden gevestigde pensioenfondsen en de niet-ingezeten pensioenfondsen die dividenden ontvangen van ingezeten vennootschappen, zich in objectief vergelijkbare situaties bevinden, en dat de niet-ingezeten fondsen, zelfs potentieel, zijn benadeeld wegens het verschil in de belasting over de inkomsten afkomstig van die dividenden, tussen ingezeten en niet-ingezeten fondsen, dan zou het moeten nagaan of dit verschil in behandeling is gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang.
71.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat verweerster in het hoofdgeding, naast andere mogelijke rechtvaardigingsgronden, voor de verwijzende rechter de noodzaak van het behoud van het Zweedse pensioenstelsel heeft aangevoerd. Vanuit het oogpunt van het Unierecht vloeit het probleem echter niet voort uit het Zweedse pensioenstelsel, en evenmin uit het stelsel van belasting van ingezeten pensioenfondsen, maar uit het feit dat niet-ingezeten pensioenfondsen op een minder gunstige manier belast worden. De opheffing van dit nadeel vereist volgens mij evenwel niet dat het Zweedse stelsel inzake de ingezeten pensioenfondsen zou worden afgeschaft, maar vereist ten hoogste dat afstand zou worden gedaan van een deel van de fiscale inkomsten afkomstig van de door niet-ingezeten fondsen ontvangen dividenden.
72.
In haar schriftelijke opmerkingen verwijst de Zweedse regering ook naar de evenwichtige verdeling van de belastingbevoegdheid tussen het Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk der Nederlanden. Volgens deze regering laat het met het Koninkrijk der Nederlanden gesloten belastingverdrag niet toe dat het Zweedse belastingstelsel op ingezeten pensioenfondsen wordt toegepast op Nederlandse fondsen. Het gaat er echter niet om dit stelsel in zijn geheel op hen toe te passen, maar enkel om de fiscale last die ze dragen in lijn te brengen met de fiscale last die de in Zweden gevestigde fondsen dragen. Dat lijkt me niet strijdig met het belastingverdrag gesloten tussen het Koninkrijk Zweden en het Koninkrijk der Nederlanden, en evenmin, in het algemeen, met de evenwichtige verdeling van de belastingbevoegdheden tussen deze twee lidstaten.
73.
Ten slotte voert de Duitse regering in haar schriftelijke opmerkingen aan dat het noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de inning van de belastingen te garanderen. Volgens deze regering is de belastingheffing aan de bron een eenvoudige en doeltreffende inningstechniek, zowel vanuit het standpunt van de belastingadministratie als vanuit dat van de belastingplichtigen, en is ze bijzonder goed geschikt voor niet-ingezeten belastingplichtigen. Het is evenwel niet nodig om af te zien van deze techniek van belastinginning om de fiscale last van de niet-ingezeten fondsen op één lijn te brengen met die van de ingezeten fondsen. Het volstaat immers om de theoretische fiscale last van een ingezeten pensioenfonds te berekenen op de waarde van de activa die recht hebben gegeven op het dividend en de heffing tot dat bedrag te beperken als het minder dan 15 % van het dividend blijkt te zijn. Deze berekening is geen buitensporige administratieve last voor de vennootschap die de dividenden uitkeert, aangezien de nodige gegevens, dat wil zeggen het rendement op de staatsobligaties in het voorafgaande jaar en de waarde van de aandelen in het bezit van het niet-ingezeten fonds op het moment van de betaling van de dividenden, gekend zijn.
74.
Komt het Hof tot de vaststelling dat er in onderhavige zaak een beperking is van het vrije verkeer van kapitaal, in strijd met artikel 63, lid 1, VWEU, dan zou deze beperking volgens mij door geen enkele dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd kunnen zijn. Zoals gezegd, ben ik evenwel van mening dat er geen sprake is van een dergelijke beperking, aangezien het verschil in behandeling tussen de in Zweden gevestigde pensioenfondsen en de niet-ingezeten fondsen situaties betreft die niet objectief vergelijkbaar zijn, waardoor de vrijstelling van artikel 65, lid 1, onder a), VWEU, van toepassing is.
Conclusie
75.
Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vraag van de hoogste bestuursrechter (Högsta förvaltningsdomstolen) te beantwoorden als volgt:
Artikel 63, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 65, lid 1, onder a), VWEU staat niet in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan een bronbelasting wordt ingehouden op dividenden die worden uitgekeerd door een ingezeten vennootschap, wanneer de aandeelhouder in een andere lidstaat is gevestigd, terwijl dergelijke dividenden, uitgekeerd aan een ingezeten aandeelhouder, zijn onderworpen aan een globale belasting, forfaitair berekend op basis van een fictief rendement, die is bedoeld om het geheel van de inkomsten uit kapitaal van een bepaalde categorie van ingezeten belastingplichtigen op eenvormige wijze te belasten.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑09‑2015
Oorspronkelijke taal: Frans.
Arrest Schumacker (C-279/93, EU:C:1995:31, punt 21).
Arrest Verkooijen (C-35/98, EU:C:2000:294, punten 32 en 34).
Arrest Schumacker (C-279/93, EU:C:1995:31, punt 31).
Partijen zijn het evenwel oneens over de vraag of dit verschil in behandeling een nadelig resultaat oplevert voor de buitenlandse fondsen wat betreft de daadwerkelijke hoogte van de belasting over ontvangen dividenden. Ik zal dit punt verderop behandelen.
Arrest Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company (C-190/12, EU:C:2014:249, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie in die zin arrest Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company (C-190/12, EU:C:2014:249, punt 42).
Ibidem (punten 54–57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie bijvoorbeeld arrest Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company (C-190/12, EU:C:2014:249)
Zie punten 5 en 6 van onderhavige conclusie.
Arrest Truck Center (C-282/07, EU:C:2008:762, punten 38 en 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie bijvoorbeeld arrest Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company (C-190/12, EU:C:2014:249, punt 58).
Arrest Truck Center (C-282/07, EU:C:2008:762, punt 43).
Ibidem, punt 49.
Zie punten 61–68 van onderhavige conclusie.
Dit mag niet verward worden met de dubbele juridische (of internationale) belasting die erin bestaat dezelfde inkomsten in twee verschillende staten te belasten. Deze dubbele juridische belasting vloeit voort uit de uitoefening door verschillende staten van hun fiscale bevoegdheden. Dit is bovendien, in principe, niet strijdig met de fundamentele vrijheden van de interne markt (zie onder meer arrest Kerckhaert et Morres, C-513/04, EU:C:2006:713, punten 16 en 17 en dictum).
De term is van advocaat-generaal Mengozzi (zie conclusie van de advocaat-generaal Mengozzi in de zaak Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company, C-190/12, EU:C:2013:710, punt 44).
Arrest Commissie/Frankrijk (270/83, EU:C:1986:37).
Zie ten slotte arrest Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company, (C-190/12, EU:C:2014:249, punt 92 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie onder andere de arresten Verkooijen (C-35/98, EU:C:2000:294); Manninen (C-319/02, EU:C:2004:484) en Test Claimants in the FII Group Litigation (C-446/04, EU:C:2006:774).
Zie onder andere de arresten Denkavit Internationaal en Denkavit France (C-170/05, EU:C:2006:783); Bouanich (C-265/04, EU:C:2006:51); Santander Asset Management SGIIC e.a. (C-338/11–C-347/11, EU:C:2012:286) en Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company (C-190/12, EU:C:2014:249).
Arrest Santander Asset Management SGIIC e.a. (C-338/11–C-347/11, EU:C:2012:286, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Mijn cursivering.
Arrest Commissie/Spanje (C-487/08, EU:C:2010:310, punt 52).
Arrest Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation (C-374/04, EU:C:2006:773, punt 59).
C-338/11–C-347/11, EU:C:2012:286.
Arrest Commissie/Finland (C-342/10, EU:C:2012:688).
Ibidem, punten 42 en 43. Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Sharpston in de zaak Commissie/Finland (C-342/10, EU:C:2012:474, punt 43).
Arrest Commissie/Finland (C-342/10, EU:C:2012:688, punt 44, met verwijzing naar punt 43 van het arrest Santander Asset Management SGIIC e.a., C-338/11–C-347/11, EU:C:2012:286, aangehaald in punt 48 van onderhavige conclusie).
C-342/10, EU:C:2012:688.
Zie met name arrest Schröder (C-450/09, EU:C:2011:198, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en inzake pensioenfondsen arrest Commissie/Duitsland (C-600/10, EU:C:2012:737, punt 17).
Arrest X (C-498/10, EU:C:2012:635, punt 32).
Zie punten 18 en 19 van de onderhavige conclusie.
Zie in die zin, al gaat het om een andere materie, arrest Talotta (C-383/05, EU:C:2007:181, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie punten 8 en 9 van onderhavige conclusie.
Zie in die zin arrest Truck Center (C-282/07, EU:C:2008:762, punt 49) en conclusie van advocaat-generaal Kokott in de zaak Truck Center (C-282/07, EU:C:2008:513, punten 48 en 49).