HR, 29-06-2010, nr. S 08/04505
ECLI:NL:HR:2010:BL9108
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-06-2010
- Zaaknummer
S 08/04505
- LJN
BL9108
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL9108, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL9108
- Wetingang
art. 266 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2010/314
Uitspraak 29‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Belediging “in het openbaar”, art. 266 Sr. De bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat de in de bewezenverklaring aangeduide telefonisch gedane uitlatingen in het openbaar zijn gedaan. Daaronder dient te worden verstaan uitlatingen onder zodanige omstandigheden of op zodanige wijze dat zij i.b. door anderen dan degene tegenover zij zijn gedaan zouden kunnen worden gehoord.
29 juni 2010
Strafkamer
nr. S 08/04505
RC/CB
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 maart 2008, nummer 23/002533-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Römelingh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde berust op een onjuiste uitleg van het delictsbestanddeel "in het openbaar" in art. 266 Sr.
2.2. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"1. op 26 oktober 2006 te Amsterdam opzettelijk een persoon, genaamd [het slachtoffer], in het openbaar mondeling heeft beledigd door een of meer collega's van die [slachtoffer] telefonisch toe te voegen de woorden: 'Ik wil spreken met [het slachtoffer], die kankerhoer, de slet, de del' en 'Ik moet die vieze vuile kuthoer van een [slachtoffer] spreken' en 'Ik zoek die kankerhoer', althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking;
2. op 26 oktober 2006 te Amsterdam [het slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (telefonisch aan een of meer collega's van die [slachtoffer]) dreigend de woorden toegevoegd: "Die vieze vuile [slachtoffer] moet uitkijken, want ze gaat eraan" en "Ik weet waar ze woont, ik zal haar keel doorsnijden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.3 Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]:
"Ik ben werkzaam bij de woningstichting [A] te [plaats B] als medewerker op de afdeling huurzaken. Ik ben door twee collega's erop geattendeerd dat ik door [verdachte] telefonisch ben bedreigd.
Op 26 oktober 2006 kreeg mijn collega [getuige 1] een man aan de telefoon. Hij zei tegen mijn collega: "Ik wil spreken met [het slachtoffer], die kankerhoer, de slet, de del. Ik weet waar zij woont en ik zal haar keel doorsnijden". Deze bewoordingen heb ik doorgekregen van mijn collega.
Op de display verscheen het telefoonnummer van de desbetreffende man. Ik heb in de computer gekeken bij wie dit telefoonnummer hoorde. Hier kwam uit: [verdachte], wonende [c-straat 1], (het hof begrijpt: te [plaats B]).
Ik voel me in mijn eer aangetast door deze man. Ik ben bang dat deze man mij thuis komt opzoeken. Ik ben wel ontdaan door het feit dat deze man mij telefonisch heeft bedreigd. Ik ben in mijn functie wel boze mensen aan de telefoon gewend, maar dit telefoontje was buiten proporties.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik ben medewerkster debiteurenbeheer, werkzaam bij de woningstichting [A] (het hof begrijpt: te [plaats B]). Op 26 oktober 2006 werd ik gebeld door een man die het volgende tegen mij zei: "Ik moet die vieze vuile kuthoer van een [slachtoffer] spreken". Ik zei tegen hem: "Doe even rustig en waar gaat het over". Het kwam er uit dat het een huurcommissie zaak betrof. Dit begreep ik tussen het schelden door.
Vervolgens zei hij weer: "Die vieze vuile [slachtoffer] moet uitkijken, want ze gaat er aan. Ik wacht haar op en ik weet ook haar huisadres". Dit heeft hij meermalen herhaald. Ik heb toen de telefoon op de speaker gezet zodat mijn collega's het verhaal ook konden horen. Een andere collega heeft zijn telefoonnummer van het display afgelezen.
De man heeft meermalen herhaald dat hij [het slachtoffer] zou afmaken. Letterlijk heeft hij tegen mij gezegd dat hij [het slachtoffer] haar keel zou door snijden."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik werk bij de afdeling debiteurenbeheer van de woningstichting [A] te [plaats B]. Op 26 oktober 2006 werd ik gebeld door een man. Ik hoorde hem zeggen: "Spreek ik met die trut. Ik zoek die kankerhoer". Ik hoorde dat die man de naam [slachtoffer] noemde.
Een paar minuten later belde die man weer. Hij kreeg toen mijn collega [getuige 1] aan de lijn. Ik stond naast mijn collega terwijl hij belde. Ik las het telefoonnummer vanaf het display. Ik kon horen wat er werd gezegd.
Ik hoorde dat hij zei: "Ik weet waar ze woont". Weer uitte hij bedreigingen. Ik hoorde dat hij aan het schelden was. Ik heb gehoord dat die man heeft gezegd dat hij de keel ging doorsnijden van [het slachtoffer]."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ongeveer 14 dagen geleden kreeg ik een poststuk van de woningbouwvereniging [A] te [plaats B]. Ik zag dat ik een rekening had gekregen die was getekend door [het slachtoffer]. Toen ik die rekening van [het slachtoffer] kreeg draaide ik door. Ik heb toen [A] gebeld. Ik was helemaal hotel de botel."
e. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Er is op 26 oktober 2006 wel wat gebeurd. [Het slachtoffer] heeft dit gedaan. Ik was ontzettend woest toen ik die brief kreeg. Het gaat om de gedraging van [het slachtoffer]."
2.4. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, die inhouden dat de verdachte de onder 1 tenlastegelegde uitlatingen heeft gedaan voordat [getuige 1], de medewerkster van de woningstichting die de verdachte aan de telefoon kreeg, "de telefoon op de speaker heeft gezet", houden niets in waaruit kan volgen dat de in de bewezenverklaring aangeduide telefonisch gedane uitlatingen in het openbaar zijn gedaan. Onder dat laatste dient te worden verstaan dat de uitlatingen zijn gedaan onder zodanige omstandigheden of op zodanige wijze dat zij in beginsel door anderen dan degene tegenover wie zij zijn gedaan zouden kunnen worden gehoord.
De bewezenverklaring - in het bijzonder het onderdeel "in het openbaar" dat in de tenlastelegging en in de bewezenverklaring kennelijk is gebezigd in de betekenis die daaraan toekomt in art. 266 Sr - is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 juni 2010.