Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-01-2013, nr. 12-00329
ECLI:NL:GHARL:2013:BY8826
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-01-2013
- Zaaknummer
12-00329
- LJN
BY8826
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BY8826, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑01‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2013/4.5
NTFR 2013/371 met annotatie van Dr. F.M. Werger
Uitspraak 08‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Loonbelasting. Correctiebericht. Tijdstip genieten loon door directeur-enig aandeelhouder.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
nummer 12/00329
uitspraakdatum: 8 januari 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X B.V. statutair gevestigd te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 8 mei 2012, nummer AWB 11/3898, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en bij beschikking een verzuimboete opgelegd. Voorts is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 8 juni 2012 ter griffie ingekomen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012 te Arnhem. Belanghebbendes gemachtigde en de inspecteur zijn aldaar verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2.
De vaststaande feiten
2.1.
A is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Zijn beloning wordt geboekt in de rekening-courant tussen hem en belanghebbende.
2.2.
Belanghebbende heeft voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen aangifte gedaan voor de maand december 2006, waarin in een loon van A is vermeld van € 3.339. Op 29 maart 2007 heeft belanghebbende voor de maand december 2006 een correctiebericht ingezonden, waarin een loon van A is vermeld van € 38.397.
2.3.
A schrijft op 4 december 2006 aan zijn toenmalige accountant B per e mail onder meer:
“ Ik zie dat ik over 2005 een salaris van ca. 38.000 heb genoten. Ik heb maximaal belastingvoordeel (hypotheek) bij een salaris (cummulatief OLA + WKA?) bij 60.000 of mee. Hoe zit dat? (…) Graag nu een antwoord. ”
- B.
antwoordt nog dezelfde dag, eveneens per e-mail:
“ Besef dat als jou[w] inkomen eventueel hoger zou moeten zijn (lager kan gezien aangezien je winst maakt), dat vanuit X meer loonbelasting moet worden betaald. Gaarne je reactie zodat ik de aangifte af kan werken. ”
2.4.
Tot de stukken behoort een verklaring, luidende als volgt:
“ De ondergetekende, de heer A, (…) hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigende zichzelf in persoon en als zelfstandig bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap X B.V. (…),
verklaart hierbij stellig en zonder voorbehoud dat hij:
- -
zijn arbeidsbeloning voor zijn werkzaamheden bij X B.V. in het jaar 2006 zelf structureel heeft verhoogd;
de verwerkte salarisverhoging in de maand december 2006 uitdrukkelijk tot een verhoging van het totale inkomen over 2006 leidt;
deze verhoging niet gericht is op het behalen van een eenmalig belastingvoordeel;
in 2006 totaal een arbeidsbeloning heeft genoten van bruto EUR 75.127 bruto.
Aldus verklaard en vastgesteld te Q op 20 oktober 2011 ”
3.
Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in geschil of het loon waarop het correctiebericht betrekking heeft, is genoten in 2007, zoals de Inspecteur stelt of in 2006, zoals belanghebbende stelt.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.
Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt dat het loon in 2006 is genoten, doordat zij, in de persoon van haar directeur-enig aandeelhouder, heeft besloten het loon van de directeur te verhogen, waardoor het loon in 2006 vorderbaar en inbaar geworden. Als bewijs van deze stelling heeft belanghebbende overgelegd de hiervoor aangehaalde verklaring van A. Voorts wijst zij op de hiervoor aangehaalde e-mailwisseling.
4.2.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nog gewezen op de mogelijkheid nadere inlichtingen in te winnen bij de voormalige accountant. Zij heeft de beslissing om daartoe over te gaan uitdrukkelijk overgelaten aan het Hof. Het Hof ziet geen aanleiding van die mogelijkheid gebruik te maken.
4.3.
Tegenover de betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in het jaar 2006 de algemene vergadering van aandeelhouders, die, nu het tegendeel is gesteld noch gebleken, het bevoegde orgaan is (artikel 2:245 van het Burgerlijk wetboek (hierna: BW)), heeft besloten de beloning van de bestuurder A te verhogen. Er zijn geen stukken overgelegd die betrekking hebben op dit besluit of op de vergadering waarin dit besluit zou zijn genomen, zoals een oproeping, een agenda, notulen of een besluitenlijst (vergelijk artikel 2:230, vierde lid, van het BW). De schriftelijke verklaring van A is voorts vaag. De verklaring geeft geen inzicht in het tijdstip, de plaats en de wijze waarop het bedoelde besluit zou zijn genomen. Uit de overgelegde e-mailberichten blijkt wel dat A heeft geïnformeerd naar de hoogte van het salaris, maar blijkt niet dat een besluit tot salarisverhoging is genomen.
4.4.
Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het loon in 2006 rentedragend is geworden, nu het in de rekening-courant tussen de directeur en belanghebbende is verwerkt met een boekdatum in 2006. Daarvan is evenwel geen sprake, nu de desbetreffende boeking – naar niet in geschil is – pas in 2007 heeft plaatsgevonden en niet aannemelijk is dat het geboekte loon al in 2006 was overeengekomen. Dat naderhand een boekdatum in 2006 is gehanteerd, brengt niet mee dat het loon ook in 2006 rentedragend is geworden.
4.5.
Belanghebbende stelt dat de in geding zijnde naheffingsaanslag niet mocht worden opgelegd omdat de bate waarop zij betrekking heeft reeds in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken bij het opleggen van de definitieve aanslag over het jaar 2006. Dat is evenwel niet het geval, omdat de desbetreffende aanslag in de inkomstenbelasting betrekking heeft op het jaar 2006 en de in geding zijnde naheffingsaanslag op het jaar 2007.
4.6.
Belanghebbende betwist de opgelegde boete met het betoog dat haar standpunt, als dat al niet juist is, pleitbaar is. Naar het oordeel van het Hof is dat standpunt evenwel niet pleitbaar, nu – naar het Hof aannemelijk acht – in 2006 geen enkele handeling is verricht die zou meebrengen dat het loon waarover het hier gaat, door A is genoten.
4.7.
De Inspecteur heeft erop gewezen dat belanghebbende niet meer kan beschikken over haar loonadministratie, die nog in bezit is van haar voormalige accountant. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de plicht haar administratie gedurende zeven jaar te bewaren (artikel 52, vierde lid, van de AWR). Dat zou ertoe kunnen leiden dat het (hoger) beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij zou zijn gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (artikel 27e (tekst tot en met 30 juni 2011) en 27j, tweede lid, van de AWR). Deze grief behoeft geen behandeling, aangezien gegrondbevinding niet kan leiden tot een andere beslissing.
4.8.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
5.
Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.A.V. Boxem en M.J. Peters, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 27 december 2012 in raadkamer vastgesteld en op 8 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
- 2500.
EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.