Rb. Amsterdam, 27-06-2013, nr. AWB 12-1028 WW44
ECLI:NL:RBAMS:2013:5565
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
27-06-2013
- Zaaknummer
AWB 12-1028 WW44
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:5565, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 27‑06‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2014:1331, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 27‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van de rechtbank moet de woonboot, gelet op de plaatsgebonden constructie en de omvang van de boot, worden aangemerkt als een bouwwerk als bedoeld in de Wabo. Voor het verbouwen van de woonboot (het bouwwerk) was dan ook een omgevingsvergunning op grond van de Wabo vereist. Dit betekent dat verweerder de aanvraag om een verbouwingsvergunning op grond van de VOB had moeten afwijzen.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1028 WW44
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te[plaats],
eiser,
gemachtigde mr. A.R. Klijn,
en
het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde T. van Wissen, LLB.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[naam],
wonende te Amsterdam,
vergunninghouder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft verweerder een verbouwingsvergunning verleend aan [naam] (de vergunninghouder) voor het verbouwen van de woonboot [naam 1]’ (het primaire besluit).
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. B.A.J. Haagen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door J. de Graaf. De vergunninghouder is verschenen.
Overwegingen
1.
De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1.
De vergunninghouder heeft als toekomstig eigenaar van de woonboot [naam 1]’, gelegen aan de [adres] te [plaats], op 11 oktober 2010 een verbouwingsvergunning aangevraagd voor de [naam 1]’. De verbouwing betreft het plaatsen van nieuwe ramen in de stuurhut, het aanbrengen van een sedumdak en het vervangen van het roer.
1.2.
Bij brief van 3 juni 2011 heeft verweerder de vergunninghouder meegedeeld voornemens te zijn de gevraagde verbouwingsvergunning te verlenen.
Eiser, woonachtig op het adres[adres] tegenover de [naam 1]’, heeft een zienswijze ingediend naar aanleiding van het voornemen.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een verbouwingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor het verbouwen van de [naam 1]’.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
3.
Eiser heeft primair aangevoerd dat de [naam 1]’ een bouwwerk is als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat voor het verbouwen van dit bouwwerk een omgevingsvergunning vereist was. Verweerder had de aanvraag van de vergunninghouder om een verbouwingsvergunning voor een woonboot om die reden moeten weigeren.
4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de [naam 1]’ geen bouwwerk is. De [naam 1]’ is een van origine varend schip, dat door middel van touwen is bevestigd aan de kade. Er is geen sprake van een constructie waardoor de woonboot met de waterbodem of de grond is verbonden. De [naam 1]’ is eenvoudig los te koppelen van de nutsvoorzieningen om verplaatst te kunnen worden.
5.1.
In artikel 2.2.1, aanhef en onder a, van de Verordening op het binnenwater 2010 (VOB) is een woonboot gedefinieerd als een vaartuig (...), niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet.
Op grond van 2.3.4, eerste lid, van de VOB is een verbouwingsvergunning vereist voor het verbouwen van een woonboot.
Op grond van 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo en artikel 1, eerste lid, onder a, van de Woningwet wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
5.2.
In de Toelichting op artikel 2.2.1 van de VOB, voor zover van belang, is opgenomen:
“De beantwoording van de vraag, of een object als woonboot kan worden aangemerkt, dient te geschieden naar het spraakgebruik. (…) In de definitie is een afbakening toegevoegd richting de Woningwet. Op IJburg worden namelijk zgn. waterwoningen gerealiseerd. Een waterwoning is een volledig drijvende woning die nimmer bestemd is (geweest) om te varen en enkel horizontaal en vertikaal mee drijft met het wateroppervlak. Bepaald is dat deze woningen onder de Woningwet vallen. Om dubbelloop tussen de VOB en de Woningwet te vermijden is deze afbakening aan de definitie toegevoegd.”
6.
Gelet op de tekst van artikel 2.2.1, aanhef en onder a, van de VOB, gelezen in samenhang met artikel 2.3.4, eerste lid, van de VOB, en ook gelet op de bedoeling van eerstgenoemde bepaling zoals die kan worden afgeleid uit de Toelichting, geldt naar het oordeel van de rechtbank het volgende. In de situatie dat voor een verbouwing een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo is voorgeschreven, is verweerder op grond van de VOB gehouden geen verbouwingsvergunning te verstrekken.
7.
Voor de beantwoording van de vraag of voor het verbouwen van de [naam 1]’ een omgevingsvergunning is vereist, dient te worden beoordeeld of sprake is van bouwen van een bouwwerk in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het begrip ‘bouwwerk’ is in de Woningwet niet omschreven. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling geeft de modelbouwverordening een bruikbare definitie van het wettelijke begrip ‘bouwwerk’. Deze luidt: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2012, LJN: BX0288.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de [naam 1]’ in ieder geval sinds 1954 op de desbetreffende locatie ligt. Verder is niet in geschil dat de [naam 1]’ in het verleden weliswaar zelfstandig kon varen, maar dat dit sinds geruime tijd niet meer mogelijk is. De vergunninghouder heeft ter zitting verklaard dat de [naam 1]’ geen motor heeft, dat het bij zijn weten van oorsprong een zeilboot is, maar dat er onder meer in verband met de hoogte van de opbouw feitelijk niet meer mee kan worden gezeild. De boot is in verband met de verbouwing, die al heeft plaatsgevonden, versleept. Verder heeft de vergunninghouder verklaard dat de [naam 1]’ aan de kade is bevestigd door middel van twee stalen verankermiddelen, die vergelijkbaar zijn met de koppelingen van een aanhangwagen, en dat de [naam 1]’ daarnaast nog met twee stalen kabels, twee touwen en een loopplank aan de kade is verbonden. Verder zijn er kabels voor nutsvoorzieningen en is er een rioolverbinding. De [naam 1]’ kan in ongeveer vijftien minuten van de kade worden losgekoppeld, maar de naastgelegen woonboot moet voor een verplaatsing ook worden verplaatst. De geschetste situatie was al zo ten tijde van de aanvraag en de hier aan de orde zijnde besluitvorming van verweerder, aldus de vergunninghouder. Verder heeft de vergunninghouder verklaard dat hij op de [naam 1]’ woont en wil blijven wonen.
7.2.
Gelet op hetgeen de vergunninghouder ter zitting heeft verklaard en mede gelet op de ter zitting door eiser overgelegde foto, stelt de rechtbank stelt vast dat de [naam 1]’ niet alleen met twee stalen kabels en twee touwen aan de kade is verbonden, maar ook door middel van een stalen constructie is verankerd aan de kade. Verder is de [naam 1]’, zoals blijkt uit de feiten, bedoeld om ter plaatse permanent als woning te functioneren op een wijze die zich niet onderscheidt van een woning die zich niet in het water bevindt. De [naam 1]’ wordt ook al gedurende lange tijd als zodanig gebruikt. Daarbij komt dat de [naam 1]’ niet op een eenvoudige wijze is te verplaatsen, nu hij niet zelfstandig van de ligplaats kan uitvaren, de stalen constructie eerst moet worden losgekoppeld van de kade en de naastgelegen woonboot moet worden verplaatst. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake van een plaatsgebonden constructie. Mede gelet op de omvang van de [naam 1]’ is de rechtbank van oordeel dat de [naam 1]’ moet worden aangemerkt als een bouwwerk. De omstandigheid dat de afmeerconstructie binnen ongeveer een kwartier kan worden losgekoppeld, zoals eiser ter zitting heeft verklaard, doet daar niet aan af, nu het de bedoeling is dat de constructie in ieder geval gedurende een lange tijd op één plaats wordt gebruikt. Die bedoeling prevaleert tevens boven de omstandigheid dat de ´[naam]´ in het verleden een zelfstandig varend vaartuig was en thans ook nog uiterlijke kenmerken vertoont van een dergelijk vaartuig.
7.3.
Gelet op het voorgaande is voor het verbouwen van de [naam 1]’ een omgevingsvergunning ingevolge de Wabo vereist. Er is dan ook geen sprake van een woonboot als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder a, van de VOB. Verweerder had de aanvraag van eiser om een verbouwingsvergunning op grond van de VOB om die reden moeten afwijzen.
8.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om met gebruikmaking van de haar in van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb gegeven bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en de aanvraag van eiser om een verbouwingsvergunning voor een woonboot af te wijzen. De overige beroepsgronden van eiser behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
9.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 156,- aan hem te vergoeden.
10.
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten die in het kader van de bezwaarprocedure zijn gemaakt. Aangezien de rechtbank heeft bepaald dat het primaire besluit wordt herroepen en dit het gevolg is van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, komen de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voor vergoeding in aanmerking.
10.1.
De rechtbank ziet verder aanleiding verweerder met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
10.2.
De rechtbank begroot de proceskosten in bezwaar op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 944,- (2 punten x factor 1 x € 472,-). Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting.
De proceskosten in beroep worden eveneens begroot op € 944,- (2 punten x factor 1 x
€ 472,-) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
herroept het primaire besluit en wijst de aanvraag van eiser om een verbouwingsvergunning voor de [naam 1]’ af;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van bezwaar van eiser tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiser;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het beroep van eiser tot een bedrag van € 944,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzitter,
mrs. P.H.A. Knol en A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
de griffier,
de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB