Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 8
Artikel 827 [Privilege bedrijfsvorderingen]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1997
- Bronpublicatie:
31-10-1996, Stb. 1996, 548 (uitgifte: 01-01-1996, kamerstukken: 24061)
- Inwerkingtreding
01-01-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-1996, Stb. 1996, 585 (uitgifte: 01-01-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Boven alle andere vorderingen, waaraan bij deze of enige andere wet een voorrecht is toegekend, doch na de bevoorrechte vorderingen genoemd in artikel 821, na de hypothecaire vorderingen, na de vorderingen genoemd in de artikelen 222 en 832 en na de vordering van de pandhouder, zijn op een binnenschip, waaronder voor de toepassing van dit artikel niet is te verstaan een binnenschip in aanbouw, bij voorrang verhaalbaar:
- a.
de vorderingen, die voortvloeien uit rechtshandelingen die de eigenaar, de scheepshuurkoper of een bevrachter binden en die rechtstreeks strekken tot het in bedrijf brengen of houden van het schip, alsmede de vorderingen die tegen een uit hoofde van artikel 461 gelezen met artikel 462 of artikel 943 gelezen met artikel 944 als vervoerder aangemerkte persoon kunnen worden geldend gemaakt. Onder rechtshandeling is hier het in ontvangst nemen van een verklaring begrepen;
- b.
de vorderingen, die uit hoofde van afdeling 1 van titel 6 of afdeling 1 van titel 11 op de eigenaar rusten;
- c.
de vorderingen genoemd in artikel 1062 voor zover zij op de eigenaar rusten.
2.
De in het eerste lid genoemde vorderingen staan in rang gelijk en worden ponds-pondsgewijs betaald.
3.
De artikelen 822, 824 onder a en 826 zijn op de in het eerste lid genoemde vorderingen van toepassing. Op de vorderingen die in het eerste lid onder b worden genoemd, is ook artikel 825 van toepassing.
4.
Artikel 283 van Boek 3 is niet van toepassing.