ABRvS, 16-04-2014, nr. 201306698/1/A3
ECLI:NL:RVS:2014:1332
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-04-2014
- Zaaknummer
201306698/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1332, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑04‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 september 2011 heeft de korpschef van politie Rotterdam-Rijnmond een aan [appellant] verleend verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie ten behoeve van de schietsport (hierna: het verlof) ingetrokken.
201306698/1/A3.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 juni 2013 in zaak nr. 12/4429 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2011 heeft de korpschef van politie Rotterdam-Rijnmond een aan [appellant] verleend verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie ten behoeve van de schietsport (hierna: het verlof) ingetrokken.
Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. van Gastel, advocaat te Hellevoetsluis, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm) kunnen de in deze wet genoemde verloven, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend worden ingetrokken:
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
De Circulaire Wapens en Munitie 2012 (hierna: de Circulaire) vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren, belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
Volgens onderdeel B, paragraaf 1.1, zijn "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen voor dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het "vrees voor misbruik-criterium", kan daarom analoog worden toegepast, indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd, aldus die passage.
Volgens paragraaf 1.2 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving, indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt een restrictief beleid gevoerd, waar het de toepassing van het criterium "geen vrees voor misbruik" betreft. Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Het weigeren, dan wel intrekken van een verlof is geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering voldoende reden om een verlof in te trekken. Het spreekt voor zichzelf dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering. Bij het onderzoek in verband met de vraag of vrees voor misbruik bestaat, kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Volgens onderdeel b kan vrees voor misbruik worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. De vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid.
2. Bij het besluit van 21 september 2011 heeft de korpschef het verlof ingetrokken naar aanleiding van een incident in de nacht van 8 op 9 mei 2011 tussen [appellant] en zijn ex-partner. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 28 augustus 2012 op het standpunt gesteld dat de korpschef het verlof terecht heeft ingetrokken. Uit het van het incident opgemaakte proces-verbaal volgt volgens de staatssecretaris dat [appellant] de kleding van zijn ex-partner kapot heeft geknipt, boodschappen heeft weggegooid, haar op het bed heeft gegooid en een kussen op haar hoofd heeft gedrukt toen zij om hulp riep. Verder heeft hij haar aangemoedigd tot het plegen van zelfmoord. De staatssecretaris heeft voorts aan het besluit ten grondslag gelegd dat het bedrijfsprocessensysteem van de politie verscheidene registraties van [appellant] bevat. Gelet op het proces-verbaal en de registraties zijn er volgens de staatssecretaris aanwijzingen dat het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer aan [appellant] kan worden toevertrouwd. Verder heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de ex-partner op een later moment aangifte heeft gedaan, waardoor zij over het incident heeft kunnen nadenken en de in het proces-verbaal vermelde feiten grotendeels door [appellant] zijn beaamd. De staatssecretaris acht de belangen van de veiligheid in de samenleving zwaarwegender dan de belangen van [appellant] bij de uitoefening van zijn hobby.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er geen feiten of omstandigheden zijn, die geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het voorhanden hebben van een verlof rechtvaardigen. Volgens hem is het onderzoek onzorgvuldig geweest, aangezien zijn ex-partner, die aan een borderline persoonlijkheidsstoornis lijdt, niet om nadere informatie is verzocht en anderen uit zijn omgeving evenmin om informatie is verzocht. De feiten en omstandigheden die in aanmerking zijn genomen berusten volgens [appellant] op aannames dan wel zijn verkeerd geïnterpreteerd. [appellant] wijst erop dat de strafzaak waarin hem poging tot doodslag dan wel zware mishandeling ten laste was gelegd naar aanleiding van het incident in de nacht van 8 op 9 mei 2011 in november 2013 is geseponeerd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte eerdere incidenten en de aangifte van zijn ex-partner mede in aanmerking genomen. Hieruit heeft de rechtbank ten onrechte de conclusie getrokken dat hij zich in stressvolle situaties niet in de hand heeft en zich agressief uit en gedraagt. Volgens [appellant] heeft het verscheuren van het jurkje van zijn ex-partner en het weggooien van boodschappen tijdens het incident niets te maken met geweld of agressie, maar deed hij dit uit frustratie. De situatie met het messenblok, waarbij hij messen op tafel heeft gegooid, was slechts een onhandige actie. [appellant] stelt altijd rustig te zijn en vrijwel altijd weloverwogen te handelen. Ten slotte voert [appellant] aan dat de maatschappij niet wordt beschermd door hem zijn hobby af te nemen, aangezien men niets van hem te duchten heeft. De intrekking van het vuurwapenverlof ervaart [appellant] als straf.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201303176/1/A3), strekt de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm neergelegde bevoegdheid tot het treffen van een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en niet tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds in geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof voldoende reden gelegen om een verlof in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is.
In de circulaire is in paragraaf 1.2, onderdeel b, uiteengezet dat uit opgemaakte processen-verbaal kan worden afgeleid dat aan de houder van een verlof het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Hierbij zijn processen-verbaal van bevindingen niet uitgesloten.
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat er eerder incidenten tussen [appellant] en zijn ex-partner zijn geweest. Volgens dit proces-verbaal heeft op 8 juni 2010 een incident plaatsgevonden waarbij [appellant] zijn ex-partner heeft bedreigd in aanwezigheid van politieagenten. Ook heeft hij bevestigd de deur te hebben ingetrapt om binnen te komen. De enkele ontkenning in hoger beroep dat hij zijn ex-partner zou hebben bedreigd of de deur zou hebben ingetrapt doet hieraan niet af. De rechtbank heeft tevens terecht een incident van 17 januari 2011 in aanmerking genomen, waarbij [appellant] de ruit van de voordeur van de woning van zijn ex-partner heeft ingeslagen toen zij de deur niet voor hem opende. Deze vernieling bestrijdt [appellant] niet. De rechtbank is terecht van de in het proces-verbaal van bevindingen vermelde incidenten uitgegaan.
De rechtbank heeft met juistheid de aangifte van de ex-partner met betrekking tot het incident in de nacht van 8 op 9 mei 2011 van belang geacht bij de beantwoording van de vraag, of [appellant] het onder zich hebben van wapens en munitie nog kan worden toevertrouwd. Hoewel de ex-partner deels is teruggekomen van hetgeen zij in de aangifte heeft vermeld, doen de later ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van 7 maart 2012 en haar schriftelijke verklaringen daaraan geen afbreuk. Ook hetgeen [appellant] zelf heeft verklaard doet hieraan geen afbreuk. Feit blijft dat [appellant] kleding van zijn ex-partner kapot heeft getrokken, boodschappen heeft weggegooid, een kussen op het gezicht van zijn ex-partner heeft gedrukt en messen op tafel heeft gegooid, waarmee zijn ex-partner haar polsen heeft doorgesneden. Bij deze stand van zaken kan aan de stelling van [appellant] dat zijn ex-partner in een boze bui als gevolg van een borderline persoonlijkheidsstoornis aangifte tegen hem heeft gedaan, niet de door hem gewenste betekenis worden toegekend. Dat de strafzaak tegen [appellant] naar aanleiding van dit incident inmiddels is geseponeerd, acht de Afdeling niet van belang, aangezien het er in deze procedure om gaat of de staatssecretaris ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zich op het standpunt mocht stellen dat er twijfel was dat [appellant] het onder zich hebben van wapens of munitie nog kon worden toevertrouwd. Ter zitting heeft de staatssecretaris bevestigd dat de omstandigheid dat de strafzaak is geseponeerd bij de beoordeling van een nieuwe aanvraag om een verlof in aanmerking zal worden genomen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank op goede gronden zowel de aangifte van de ex-partner als eerdere incidenten in aanmerking heeft genomen en terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het maatschappelijke veiligheidsbelang bij intrekking van het verlof zwaarder moet wegen dan het belang van [appellant] bij het houden van het verlof. Nu ten tijde van het bestreden besluit twijfel bestond of [appellant] in zijn gedrag voldoende betrouwbaar was om een wapen en munitie voorhanden te hebben, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de staatssecretaris het verlof mocht intrekken.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
176-805.