Procestaal: Deens.
HvJ EU, 26-10-2016, nr. C-611/14
ECLI:EU:C:2016:800
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
26-10-2016
- Magistraten
J. L. da Cruz Vilaça, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-611/14
- Roepnaam
Canal Digital Danmark
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:800, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 26‑10‑2016
Uitspraak 26‑10‑2016
J. L. da Cruz Vilaça, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits, F. Biltgen
Partij(en)
In zaak C-611/14,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Retten i Glostrup (rechterlijke instantie Glostrup, Denemarken) bij beslissing van 1 december 2014, ingekomen bij het Hof op 23 december 2014, in de strafzaak tegen
Canal Digital Danmark A/S,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, M. Berger, A. Borg Barthet (rapporteur), E. Levits en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Canal Digital Danmark A/S, vertegenwoordigd door M. Hopp, advokat,
- —
de Deense regering, vertegenwoordigd door C. Thorning en M. Søndahl Wolff als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door F. Urbani Neri, avvocato dello Stato,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard als gemachtigde,
- —
de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde,
- —
de Noorse regering, vertegenwoordigd door T. Skjeie en I. Jansen als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Clausen en D. Roussanov als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 6 en 7 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (‘richtlijn oneerlijke handelspraktijken’) (PB L 149, blz. 22).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen Canal Digital Danmark A/S (hierna: ‘Canal Digital’) betreffende de door deze onderneming toegepaste praktijken op het gebied van de verkoop van abonnementen voor televisieprogrammapakketten.
Toepasselijke bepalingen
Richtlijn 2005/29
3
De overwegingen 5, 6, 11, 12, 14 en 18 van richtlijn 2005/29 luiden:
- ‘(5)
Bij gebreke van uniforme regels op communautair niveau, kunnen belemmeringen voor het grensoverschrijdend verrichten van diensten, het vrije verkeer van goederen en de vrijheid van vestiging volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gerechtvaardigd zijn, indien zij tot doel hebben erkende doelstellingen van algemeen belang te beschermen en indien zij met deze doelstellingen evenredig zijn. In het licht van de communautaire doelstellingen zoals neergelegd in de Verdragsbepalingen en het afgeleide communautaire recht inzake het vrije verkeer, en in overeenstemming met het beleid van de Commissie inzake commerciële communicatie zoals vermeld in haar mededeling ‘De follow-up van het groenboek inzake commerciële communicatie in de interne markt’, moeten deze belemmeringen worden weggenomen. Dat kan alleen door op communautair niveau uniforme regels vast te stellen die een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen en door bepaalde rechtsbegrippen op communautair niveau te verduidelijken tot het niveau dat noodzakelijk is om de goede werking van de interne markt en de rechtszekerheid te verzekeren.
- (6)
Daarom wordt de wetgeving van de lidstaten betreffende oneerlijke handelspraktijken, waaronder oneerlijke reclame, die de economische belangen van de consumenten rechtstreeks en aldus de economische belangen van legitieme concurrenten onrechtstreeks schaden, bij deze richtlijn geharmoniseerd. […]
[…]
- (11)
Het hoge niveau van convergentie dat door de onderlinge afstemming van de nationale bepalingen door deze richtlijn wordt bereikt, zorgt voor een hoog gemeenschappelijk niveau van consumentenbescherming. Deze richtlijn voorziet in één algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken die het economische gedrag van consumenten verstoren. […]
- (12)
Door de harmonisatie zullen zowel consumenten als ondernemingen aanzienlijk meer juridische zekerheden krijgen. Zij zullen zich kunnen verlaten op één regelgevend kader op basis van duidelijk omschreven rechtsbegrippen dat alle aspecten van oneerlijke handelspraktijken in de gehele Europese Unie regelt. Daardoor zullen de belemmeringen worden weggenomen welke het gevolg zijn van de fragmentarische regels inzake oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden en zal de interne markt op dit gebied kunnen worden voltooid.
[…]
- (14)
Het is wenselijk dat onder misleidende handelspraktijken die praktijken worden verstaan waarbij de consument wordt bedrogen en hem wordt belet een geïnformeerde en dus efficiënte keuze te maken, inclusief misleidende reclame. Overeenkomstig de wetten en praktijken van lidstaten met betrekking tot misleidende reclame, worden misleidende praktijken in de richtlijn onderverdeeld in misleidende handelingen en misleidende omissies. Met betrekking tot omissies wordt in deze richtlijn een beperkte hoeveelheid essentiële informatie bepaald die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie. Deze informatie hoeft niet in alle reclame te worden vermeld, maar wel wanneer de handelaar een uitnodiging tot aankoop tot de consument richt, een begrip dat in deze richtlijn duidelijk wordt gedefinieerd. De in deze richtlijn gehanteerde aanpak van volledige harmonisatie belet niet dat de lidstaten in hun nationale wetgeving van bepaalde producten, zoals verzamelobjecten of elektrische apparaten, de hoofdkenmerken specifiëren, die in een uitnodiging tot aankoop niet mogen worden weggelaten. […]
[…]
- (18)
Alle consumenten moeten tegen oneerlijke handelspraktijken worden beschermd […]. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, en om de uit hoofde van dat beginsel geboden bescherming ook effectief te kunnen toepassen, wordt in deze richtlijn het door het Hof van Justitie ontwikkelde criterium van de gemiddelde — dit wil zeggen redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende — consument als maatstaf genomen, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met maatschappelijke, culturele en taalkundige factoren […]. Het criterium van de gemiddelde consument is geen statistisch criterium. Nationale rechtbanken en autoriteiten moeten, rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, hun eigen oordeel volgen om vast te stellen wat de typische reactie van de gemiddelde consument in een bepaald geval is.’
4
Artikel 1 van richtlijn 2005/29 luidt als volgt:
‘Het doel van deze richtlijn is om bij te dragen aan de goede werking van de interne markt en om een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen door de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake oneerlijke handelspraktijken die de economische belangen van de consumenten schaden, te harmoniseren.’
5
Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt:
‘Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
- c)
product: een goed of dienst […];
- d)
handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten (hierna ‘de handelspraktijken’ genoemd): iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van een product aan consumenten;
- e)
het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoren: een handelspraktijk gebruiken om het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar te beperken, waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten;
[…]
- i)
uitnodiging tot aankoop: een commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen;
[…]
- k)
besluit over een transactie: een door een consument genomen besluit over de vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument wel of niet tot handelen overgaat.’
6
Artikel 5 van richtlijn 2005/29 luidt als volgt:
- ‘1.
Oneerlijke handelspraktijken zijn verboden.
- 2.
Een handelspraktijk is oneerlijk wanneer zij:
- a)
in strijd is met de vereisten van professionele toewijding,
en
- b)
het economische gedrag van de gemiddelde consument die zij bereikt of op wie zij gericht is of, indien zij op een bepaalde groep consumenten gericht is, het economisch gedrag van het gemiddelde lid van deze groep, met betrekking tot het product wezenlijk verstoort of kan verstoren.
[…]
- 4.
Meer in het bijzonder zijn handelspraktijken oneerlijk die:
- a)
misleidend zijn in de zin van de artikelen 6 en 7,
[…]’
7
Artikel 6 van richtlijn 2005/29, met als opschrift ‘Misleidende handelingen’, bepaalt:
- ‘1.
Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met onjuiste informatie en derhalve op onwaarheden berust of, zelfs als de informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen:
[…]
- d)
de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een specifiek prijsvoordeel;
[…]’
8
Artikel 7 van richtlijn 2005/29, met het opschrift ‘Misleidende omissies’, luidt:
- ‘1.
Als misleidende omissie wordt beschouwd een handelspraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
- 2.
Als misleidende omissie wordt voorts beschouwd een handelspraktijk die essentiële informatie als bedoeld in lid 1, rekening houdend met de in dat lid geschetste details, verborgen houdt, op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laattijdig verstrekt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
- 3.
Indien het voor de handelspraktijk gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt, wordt bij de beoordeling of er informatie werd weggelaten met deze beperkingen rekening gehouden, alsook met maatregelen die de handelaar genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.
- 4.
In het geval van een uitnodiging tot aankoop wordt de volgende informatie als essentieel beschouwd, indien deze niet reeds uit de context blijkt:
- a)
de voornaamste kenmerken van het product, in de mate waarin zulks gezien het medium en het product passend is;
- b)
het geografische adres en de identiteit van de handelaar, in het bijzonder zijn handelsnaam, en, in voorkomend geval, het geografische adres en de identiteit van de handelaar namens wie hij optreedt;
- c)
de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel deze extra kosten moeten worden betaald;
- d)
de wijze van betaling, levering, uitvoering en het beleid inzake klachtenbehandeling, indien deze afwijken van de vereisten van professionele toewijding;
- e)
voor producten en transacties met recht op herroeping of annulering, het bestaan van dit recht.
- 5.
Overeenkomstig de communautaire wetgeving vereiste informatie met betrekking tot commerciële communicatie, inclusief reclame en marketing, wordt als essentieel beschouwd (een niet-limitatieve lijst staat in bijlage II).’
Deens recht
9
Richtlijn 2005/29 is in Deens recht omgezet bij lov nr. 1547 om ændring af lov om markedsføring (Gennemførelse af direktivet om urimelig handelspraksis, kontrolundersøgelser m.v.) [wet nr. 1547 tot wijziging van de wet inzake handelspraktijken (houdende uitvoering van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken, controleonderzoek, enz.)] van 20 december 2006 (hierna: ‘wet tot wijziging van de wet inzake handelspraktijken’).
10
§ 3 van de markedsføringslov (wet inzake handelspraktijken), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: ‘wet inzake handelspraktijken’), bepaalt:
‘Handelaars mogen geen beweringen doen die misleidend of onjuist zijn, dan wel essentiële informatie weglaten, waardoor het economische marktgedrag van consumenten of andere handelaars wezenlijk kan worden verstoord.
Handelspraktijken waarvan inhoud, vorm of gebruikte methode misleidt, agressief is of die de consumenten of andere handelaars ongepast beïnvloeden en waardoor hun economisch marktgedrag wezenlijk kan worden verstoord, zijn niet toegestaan.
De juistheid van feitelijke beweringen moet kunnen worden aangetoond.
De minister van Handel en Groei regelt nader de specifieke handelspraktijken die naar Unierecht in alle omstandigheden oneerlijk zijn jegens consumenten.’
11
In de memorie van toelichting bij wetsontwerp nr. L 2 van 4 oktober 2006, dat de basis vormt voor de wet tot wijziging van de wet inzake handelspraktijken, staat het volgende:
‘De artikelen 6, 7, 8 en 9 van [de richtlijn oneerlijke handelspraktijken] moeten worden verwerkt in de nieuwe versie van de huidige bepaling inzake misleidende en ongeoorloofde handelspraktijken in § 3 alsook in een nieuwe bepaling waarin rekening wordt gehouden met het vereiste van de richtlijn dat informatie wordt verstrekt wanneer consumenten worden uitgenodigd tot aankoop.’
12
In de voorbereidende werkzaamheden voor die wet is met betrekking tot het ontwerp van § 3, lid 1, dat de basis vormt voor de huidige versie van § 3, lid 1, van de wet inzake handelspraktijken, het volgende uiteengezet:
‘Omissies kunnen erin bestaan dat een handelaar wezenlijke informatie achterhoudt of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige of ongeschikte wijze informatie verstrekt. Bij de beoordeling of er sprake is van essentiële omissies, moet evenwel rekening worden gehouden met de context waarin de handelspraktijk wordt toegepast, waaronder alle omstandigheden en aan het gebruikte communicatiemedium eigen beperkingen. Ook moet rekening worden gehouden met alle maatregelen die de handelaar neemt om de informatie in andere vormen beschikbaar te stellen. Het kan evenwel gaan om wezenlijke informatie waarvan het weglaten in alle omstandigheden als misleidend geldt, ook al brengt het voor een advertentie gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd mee. De eindbeslissing of er overtreding is, zal — zoals tot dusver — afhangen van de concrete beoordeling van de specifieke handelspraktijk.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
13
Canal Digital is een in Denemarken gevestigd bedrijf dat de consument televisieprogramma's aanbiedt, met name in de vorm van televisieprogrammapakketten.
14
Het bedrijf wordt voor de Retten i Glostrup (rechterlijke instantie Glostrup, Denemarken) met name vervolgd op grond dat het § 3, lid 1, van de wet inzake handelspraktijken zes keer zou hebben overtreden in het kader van een in de herfst van 2009 gevoerde reclamecampagne voor abonnementen.
15
Volgens de verwijzende rechter bestond die campagne uit twee reclamespots die werden getoond op televisie en op internet, met daarnaast drie banners op verschillende websites, met name op de homepage van de site van Canal Digital.
16
De prijs van de abonnementen bestond deels uit een maandelijkse prijs van 99 Deense Kroon (DKK) (ongeveer 13,30 EUR) of 149 DKK (ongeveer 20 EUR) en deels uit een halfjaarlijkse prijs van 389 DKK (ongeveer 52,30 EUR) voor een ‘card service’.
17
In de twee via televisie en internet verspreide reclamespots werd de maandelijkse prijs vermeld door een voice-over en tegelijk getoond in een cirkel en in een tekst onderaan het scherm. De voice-over verstrekte geen informatie over de halfjaarlijkse card service. Laatstbedoelde prijs stond vermeld in de tekst onderaan het scherm, samen met de totale prijs die de consument diende te betalen voor het eerste abonnementsjaar (hierna: ‘verbintenisperiode’). De totale voor de verbintenisperiode te betalen prijs, waarin de halfjaarlijkse ‘card service’ begrepen was, werd ook getoond in de cirkel op het scherm — zij het in een kleiner lettertype dan de prijs per maand — maar werd niet vermeld door de voice-over. De tekst betreffende de halfjaarlijkse ‘card service’ en de over de verbintenisperiode te betalen totale prijs, die in een kleiner lettertype onderaan het scherm verscheen, werd ongeveer 6 seconden langer getoond dan de cirkel. De reclamespot met de prijs van 99 DKK gaf de maandelijkse prijs in de cirkel in een lettertype dat ongeveer vier keer zo groot was als de tekst onderaan het scherm. De tekst onderaan het scherm was wit en een deel ervan, betreffende de zesmaandelijkse card service, werd getoond tegen een lichte achtergrond. De reclamespot met de prijs van 149 DKK gaf de maandelijkse prijs in de cirkel in een lettertype dat ongeveer anderhalve maal groter was dan de tekst onderaan het scherm. De tekst onderaan het scherm was wit en werd getoond tegen een blauwe en groene achtergrond.
18
Een van de drie banners toonde de maandelijkse abonnementsprijs van 99 DKK in een cirkel. De cirkel bevatte in een kleiner lettertype ook de voor de verbintenisperiode door de consument te betalen totale prijs. Geen informatie werd gegeven over de halfjaarlijkse ‘card service’. Door op de banner te klikken kon de consument nadere informatie over het abonnement en met name over de halfjaarlijkse ‘card service’ verkrijgen.
19
De andere twee banners vermeldden alleen de maandelijkse abonnementsprijs van 99 DKK. Een klik op de banner gaf de consument toegang tot de homepage van de website van Canal Digital met nadere informatie over het abonnement alsook over de halfjaarlijkse ‘card service’.
20
Het laatste geval waarvoor Canal Digital wordt vervolgd betreft de homepage van de website van het bedrijf. Daar werden de abonnementen aangeboden onder de slogan ‘het goedkoopste digitale TV-pakket met HD van Denemarken’. Bij deze tekst kwam, omcirkeld, de prijs van 99 DKK. Daaronder kwam de voor de verbintenisperiode te betalen totale prijs in een kleiner lettertype. Informatie over de halfjaarlijkse ‘card service’ was te vinden iets lager op de homepage in een ander en kleiner lettertype alsook, daaronder nog, onder het opschrift ‘voorwaarden van het aanbod’. Op deze plaats stond ook de voor de verbintenisperiode te betalen totale prijs vermeld, waarin de ‘card service’ begrepen was.
21
Met betrekking tot de zes voormelde gevallen is bij de verwijzende rechter vervolging tegen Canal Digital ingesteld wegens overtreding van § 3, lid 1, van de wet inzake handelspraktijken, op grond dat het bedrijf de consument onvoldoende duidelijk had geïnformeerd over het feit dat naast de maandelijkse prijs van 99 DKK of 149 DKK ook een abonnementsprijs van 389 DKK voor een halfjaarlijkse ‘card service’ diende te worden betaald.
22
De verwijzende rechter, die erop wijst dat het bepaalde in artikel 7, leden 1 en 3, van richtlijn 2005/29 niet is overgenomen in de wet inzake handelspraktijken, maar enkel wordt vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat tot die wet heeft geleid, vraagt zich af of deze laatste verenigbaar is met de richtlijn.
23
Aangezien het hoofdgeding volgens de Retten i Glostrup bovendien vragen doet rijzen over de uitlegging van de artikelen 6 en 7 van de richtlijn, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet richtlijn [2005/29] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling als § 3 van de Deense [wet inzake handelspraktijken], die misleidende handelspraktijken, met name bij uitnodigingen tot aankoop, verbiedt, maar noch in § 3 noch elders in de wet wijst op de beperkingen die volgen uit artikel 7, lid 1, van de richtlijn, krachtens welke ermee rekening moet worden gehouden of een handelspraktijk essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat, en uit artikel 7, lid 3, krachtens hetwelk ermee rekening moet worden gehouden of het gebruikte communicatiemedium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt?
- 2)
Moet artikel 6 van [richtlijn 2005/29] aldus worden uitgelegd dat het — in situaties waarin een handelaar ervoor heeft gekozen om de prijs van een abonnement voor onbepaalde tijd aldus vast te stellen dat de consument zowel lopende maandelijkse kosten als lopende halfjaarlijkse kosten dient te betalen — als een misleidende praktijk wordt beschouwd indien, bij de marketing van het product, de maandelijkse prijs bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze?
- 3)
Moet artikel 7 van [richtlijn 2005/29] aldus worden uitgelegd dat het — in situaties waarin een handelaar ervoor heeft gekozen om de prijs van een abonnement voor onbepaalde tijd aldus vast te stellen dat de consument zowel lopende maandelijkse kosten als lopende halfjaarlijkse kosten dient te betalen — als een misleidende omissie krachtens artikel 7 van de richtlijn wordt beschouwd indien, bij de marketing van het product, de maandelijkse prijs bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze?
- 4)
Moet bij de beoordeling of een handelspraktijk in een situatie als in de tweede en de derde vraag misleidend is, ermee rekening worden gehouden dat daarbij
- a)
opgaaf wordt gedaan van de totale prijs voor het abonnement in de verbintenisperiode, inclusief de halfjaarlijkse kosten,
en/of
- b)
wordt geadverteerd en reclame wordt gemaakt op internet, waar wordt verwezen naar de website van de handelaar, die de halfjaarlijkse kosten en/of de totale abonnementsprijs inclusief de halfjaarlijkse kosten vermeldt?
- 5)
Moeten de tweede en de derde vraag anders worden beantwoord indien de marketing plaatsvindt in een televisiereclame?
- 6)
Somt artikel 7, lid 4, van [richtlijn 2005/29] de bij een uitnodiging tot aankoop essentiële informatie volledig op?
- 7)
Indien de zesde vraag bevestigend moet worden beantwoord, sluit artikel 7, lid 4, van [richtlijn 2005/29] dan uit dat een uitnodiging tot aankoop — waarbij de voor het eerste jaar van het abonnement (verbintenisperiode) door de consument te betalen totale prijs wordt gegeven — kan worden beschouwd als een misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, of artikel 6 van de richtlijn indien bijvoorbeeld nadere informatie over bepaalde — maar niet alle — componenten van de prijs van het product wordt gegeven?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
24
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, leden 1 en 3, van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een handelspraktijk als een misleidende omissie moet worden beschouwd, rekening moet worden gehouden met de context waarin die praktijk plaatsvindt, met name de beperkingen qua ruimte of tijd die het gebruikte communicatiemedium meebrengt, hoewel dat vereiste niet uitdrukkelijk blijkt uit de bewoordingen waarin de betrokken nationale regeling is gesteld.
25
In herinnering moet worden gebracht dat richtlijn 2005/29 overeenkomstig de overwegingen 5 en 6 en artikel 1 ervan tot doel heeft uniforme regels voor oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten vast te stellen, teneinde tot de goede werking van de interne markt bij te dragen en een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (arrest van 23 april 2009, VTB-VAB en Galatea, C-261/07 en C-299/07, EU:C:2009:244, punt 51).
26
De richtlijn brengt aldus een volledige harmonisatie van deze regels op het niveau van de Unie tot stand. Zoals artikel 4 van de richtlijn uitdrukkelijk bepaalt kunnen de lidstaten dus geen strengere maatregelen vaststellen dan die welke in de richtlijn zijn neergelegd, ook niet om een hoger niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (arrest van 23 april 2009, VTB-VAB en Galatea, C-261/07 en C-299/07, EU:C:2009:244, punt 52).
27
Voorts moet worden opgemerkt dat artikel 7, leden 1 en 3, van richtlijn 2005/29 de lijnen uitzet voor de beoordeling van handelspraktijken. Daarin is namelijk bepaald dat bij de beoordeling of een handelspraktijk moet worden aangemerkt als een misleidende praktijk of omissie rekening moet worden gehouden met de context van de praktijk alsook met de beperkingen qua ruimte of tijd die het communicatiemedium meebrengt.
28
Een nationale regeling volgens welke het bij de beoordeling of een handelspraktijk moet worden beschouwd als een misleidende omissie in de zin van artikel 7 van richtlijn 2005/29, niet nodig is om rekening te houden met de context waarin die praktijk plaatsvindt, met name de beperkingen qua ruimte of tijd die het voor de handelspraktijk gebruikte communicatiemedium meebrengt, alsook maatregelen die de handelaar genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, beantwoordt bijgevolg niet aan de in die richtlijn gestelde vereisten.
29
De op het hoofdgeding toepasselijke nationale regeling vermeldt niet uitdrukkelijk dat bij de beoordeling van de betrokken handelspraktijk rekening moet worden gehouden met de context van die praktijk en met name met de aan het gebruikte communicatiemedium verbonden voorwaarden en beperkingen. Volgens de verwijzende rechter verwijst de memorie van toelichting bij het ontwerp van wet tot uitvoering van richtlijn 2005/29 echter wél naar dat vereiste. In het kader van de schriftelijke behandeling heeft de Deense regering in dat verband aangevoerd dat de voorbereidende werkzaamheden een bijzondere status genieten in de rechtstraditie van het Koninkrijk Denemarken en de Noord-Europese landen, aangezien de gerechten en overheidsinstanties, wanneer zij een normatieve handeling moeten uitleggen, veel belang hechten aan die werkzaamheden.
30
In die omstandigheden moet in herinnering worden gebracht dat de uit een richtlijn voortvloeiende verplichting om het ermee beoogde doel te verwezenlijken, alsook de verplichting om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren, overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking dat is neergelegd in artikel 4, lid 3, tweede alinea, VEU gelden voor alle autoriteiten van de lidstaten en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties (zie met name arresten van 10 april 1984, von Colson en Kamann, 14/83, EU:C:1984:153, punt 26; van 8 september 2011, Rosado Santana, C-177/10, EU:C:2011:557, punt 51, en van 19 april 2016, DI, C-441/14, EU:C:2016:278, punt 30).
31
Het staat immers in het bijzonder aan de nationale rechterlijke instanties om de rechtsbescherming die voor de justitiabelen uit het Unierecht voortvloeit, te verzekeren en de volle werking daarvan te waarborgen (arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C-177/10, EU:C:2011:557, punt 52).
32
Bijgevolg moet de nationale rechterlijke instantie bij de toepassing van het nationale recht en met name van een regeling die specifiek is vastgesteld om uitvoering te geven aan de vereisten van een richtlijn het nationale recht zoveel mogelijk uitleggen tegen de achtergrond van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn om het met deze richtlijn beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen (arresten van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C-397/01–C-403/01, EU:C:2004:584, punt 113 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en van 19 april 2016, DI, C-441/14, EU:C:2016:278, punt 31).
33
Het vereiste van een richtlijnconforme uitlegging van het nationale recht is inherent aan het systeem van het VWEU aangezien het de nationale rechter in staat stelt binnen het kader van zijn bevoegdheden de volle werking van het Unierecht te verzekeren bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding (arrest van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C-397/01–C-403/01, EU:C:2004:584, punt 114).
34
In casu dient de verwijzende rechter dus in geschillen zoals dat in het hoofdgeding, dat binnen de werkingssfeer van richtlijn 2005/29 valt en waarvan de feiten dateren van na het verstrijken van de omzettingstermijn daarvan, bij de toepassing van nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn, die bepalingen zoveel mogelijk aldus uit te leggen dat de toepassing ervan in overeenstemming is met de doelstellingen van de richtlijn (arresten van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C-397/01–C-403/01, EU:C:2004:584, punt 117, en van 19 april 2016, DI, C-441/14, EU:C:2016:278, punt 31).
35
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 7, leden 1 en 3, van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een handelspraktijk als een misleidende omissie moet worden beschouwd, rekening dient te worden gehouden met de context waarin die praktijk plaatsvindt, met name de beperkingen die eigen zijn aan het voor de handelspraktijk gebruikte communicatiemedium, de beperkingen qua ruimte of tijd die dat medium meebrengt alsook maatregelen die de handelaar genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, ook al blijkt dat vereiste niet uitdrukkelijk uit de bewoordingen van de betrokken nationale regeling.
Tweede vraag
36
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat het in situaties waarin een handelaar ervoor heeft gekozen om de prijs van een abonnement aldus vast te stellen dat de consument zowel maandelijkse kosten als halfjaarlijkse kosten dient te betalen, als een misleidende handeling moet worden beschouwd wanneer, bij de marketing van het product, de maandelijkse prijs bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze.
37
Volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 wordt een handelspraktijk als misleidend beschouwd wanneer die de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, bedriegt of kan bedriegen ten aanzien van een of meer van de aldaar genoemde elementen, waaronder met name de prijs of de wijze waarop die wordt berekend, en voorts wanneer die praktijk de consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
38
Uit de bewoordingen van die bepaling volgt dat de daarin vermelde wezenskenmerken van een misleidende handelspraktijk vooral zijn geformuleerd vanuit de optiek van de consument als degene op wie oneerlijke handelspraktijken zijn gericht (arrest van 19 september 2013, CHS Tour Services, C-435/11, EU:C:2013:574, punt 43).
39
In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat de in aanmerking te nemen maatstaf die van de gemiddelde — dat wil zeggen redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende — consument is, waarbij rekening wordt gehouden met maatschappelijke, culturele en taalkundige factoren (arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C-122/10, EU:C:2011:299, punt 22). Daarbij komt dat het criterium van de ‘gemiddelde consument’ blijkens overweging 18 van richtlijn 2005/29 geen statistisch criterium is en dat nationale rechtbanken en autoriteiten hun eigen oordeel moeten volgen om vast te stellen wat de typische reactie van de gemiddelde consument in een bepaald geval is.
40
Hieruit volgt dat het, ter beoordeling of handelspraktijken als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn de gemiddelde consument bedriegen of kunnen bedriegen ten aanzien van de prijs, aan de verwijzende rechter staat om in het licht van alle relevante omstandigheden te bepalen of de betrokken commerciële boodschap tot gevolg had dat aan de gemiddelde consument een aantrekkelijke prijs werd aangeboden die, uiteindelijk, misleidend is gebleken.
41
In omstandigheden als die van het hoofdgeding kan er in voorkomend geval met name rekening mee worden gehouden dat aanbiedingen op het gebied van televisiezenders worden gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan voorstellen en doorgaans zeer gestructureerde combinaties, zowel in termen van kosten als van inhoud, waar de verstrekte informatie helemaal niet mee in verhouding staat, zodat de consument van de wijs kan raken.
42
Gepreciseerd moet worden dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29, anders dan artikel 7, leden 1 en 2, ervan, niet refereert aan beperkingen qua ruimte of tijd die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemedium. Daaruit moet derhalve worden afgeleid dat beperkingen qua tijd die bepaalde communicatiemedia, zoals televisiereclame, kunnen meebrengen, niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling of een handelspraktijk misleidend is in de zin van artikel 6, lid 1, van die richtlijn.
43
Wanneer de prijs van een product in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 2005/29 bestaat uit meerdere componenten, waarvan bij de marketing van het product één in het bijzonder op de voorgrond wordt geplaatst, terwijl de andere component, die nochtans een noodzakelijk en voorzienbaar bestanddeel van de prijs vormt, volledig buiten beschouwing wordt gelaten of op een minder in het oog springende wijze wordt gepresenteerd, moet in het bijzonder worden nagegaan of die presentatie kan leiden tot een onjuiste perceptie van het aanbod in zijn geheel.
44
Dat is met name het geval wanneer bij de gemiddelde consument de onjuiste indruk kan ontstaan dat hem een bijzonder voordelige prijs wordt aangeboden, omdat hij ten onrechte heeft kunnen aannemen dat hij slechts de op de voorgrond geplaatste prijscomponent moet betalen. Het is de taak van de verwijzende rechter om dat te beoordelen.
45
Voorts moet de betrokken handelspraktijk volgens de bewoordingen van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 de gemiddelde consument ertoe brengen of kunnen brengen ‘een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen’.
46
In dat verband moet erop worden gewezen dat de prijs in de ogen van de gemiddelde consument in beginsel een beslissende factor is bij het nemen van een besluit over een transactie.
47
Wanneer de prijs wordt opgesplitst in meerdere componenten, is bij de beoordeling of de betrokken handelspraktijk de gemiddelde consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, met name het feit relevant dat de weggelaten of minder in het oog springende component een niet-onaanzienlijk deel van de totale prijs uitmaakt.
48
Wat het feit betreft dat melding wordt gemaakt van de totale abonnementsprijs voor de verbintenisperiode, staat het aan de verwijzende rechter om te beoordelen of de algemene presentatie van de betrokken handelspraktijken en met name die van de totale prijs van het abonnement het de gemiddelde consument daadwerkelijk mogelijk maakte om een geïnformeerd besluit over de transactie te nemen dan wel, integendeel, of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde commerciële boodschap in haar geheel tot een onjuiste perceptie van het aanbod kon leiden. In het bijzonder moet worden onderzocht of de gemiddelde consument uit die boodschap kon opmaken dat hij bij het nemen van een abonnement behalve de maandelijkse kosten nog andere kosten diende te betalen.
49
Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat een handelspraktijk waarbij de prijs van een product in meerdere componenten wordt opgesplitst en één daarvan op de voorgrond wordt geplaatst, als misleidend moet worden beschouwd, aangezien die praktijk bij de gemiddelde consument de onjuiste indruk kan wekken dat hem een voordelige prijs wordt aangeboden en hem er voorts toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het is de taak van de verwijzende rechter om dit te beoordelen, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van het hoofdgeding. Beperkingen qua tijd die bepaalde communicatiemedia, zoals televisiereclame, kunnen meebrengen, kunnen echter niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of een handelspraktijk misleidend is in de zin van artikel 6, lid 1, van die richtlijn.
Derde vraag
50
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7 van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat het in situaties waarin een handelaar ervoor heeft gekozen om de prijs van een abonnement aldus vast te stellen dat de consument zowel maandelijkse kosten als halfjaarlijkse kosten dient te betalen, als een misleidende omissie moet worden beschouwd wanneer, bij de marketing van het product, de maandelijkse prijs bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze.
51
Allereerst moet erop worden gewezen dat artikel 7 van richtlijn 2005/29 een onderscheid maakt tussen uitnodigingen tot aankoop, zoals omschreven in artikel 2, onder i), ervan, en de overige handelspraktijken. De leden 1 tot en met 3 en 5 van dat artikel 7 gelden immers voor alle handelspraktijken, met inbegrip van uitnodigingen tot aankoop, terwijl lid 4 ervan enkel van toepassing is op handelspraktijken die als een uitnodiging tot aankoop worden aangemerkt (zie in die zin arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C-122/10, EU:C:2011:299, punt 24).
52
Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of de betrokken commerciële boodschappen kunnen worden aangemerkt als uitnodigingen tot aankoop in de zin van artikel 2, onder i), van richtlijn 2005/29, waarbij zij gepreciseerd dat een commerciële boodschap, wil het om een uitnodiging tot aankoop gaan, niet noodzakelijkerwijs een concrete mogelijkheid tot aankoop hoeft te bieden en dat er ook geen toegang tot een dergelijke mogelijkheid hoeft te bestaan (zie in die zin arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C-122/10, EU:C:2011:299, punt 32).
53
Voorts moet in herinnering worden geroepen dat volgens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2005/29 ‘[a]ls misleidende omissie wordt beschouwd een handelspraktijk die in haar feitelijke context, al haar kenmerken en omstandigheden en de beperkingen van het communicatiemedium in aanmerking genomen, essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat en die de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen’.
54
Ingevolge artikel 7, lid 2, van die richtlijn wordt verder als een misleidende omissie beschouwd een handelspraktijk die essentiële informatie welke de consument nodig heeft, verborgen houdt of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel tardief verstrekt en de consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen.
55
Aangezien de prijs in de ogen van de consument in beginsel een beslissende factor is bij het nemen van een besluit over een transactie, moet die worden beschouwd als informatie die de consument nodig heeft om een dergelijk besluit te kunnen nemen met kennis van zaken.
56
Bovendien blijkt uit artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 dat een handelspraktijk die vooraf als een uitnodiging tot aankoop is aangemerkt, een aantal in dat artikel vermelde essentiële inlichtingen moet bevatten, welke de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Bij gebreke van die inlichtingen — waaronder de prijs — wordt de uitnodiging tot aankoop geacht misleidend te zijn (zie in die zin arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C-122/10, EU:C:2011:299, punt 24).
57
Zoals uiteengezet in punt 39 van het onderhavige arrest, is het aan de nationale rechter om te beoordelen of de betrokken handelspraktijken misleidend zijn vanuit de perceptie van de gemiddelde — dat wil zeggen redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende — consument, rekening houdend met maatschappelijke, culturele en taalkundige factoren.
58
De nationale rechter moet dus — overeenkomstig artikel 7, leden 1 tot en met 4, onder c), van richtlijn 2005/29 rekening houdend met de feitelijke context van de betrokken handelspraktijk, het gebruikte communicatiemedium en met name de aan dit laatste eigen beperkingen, alsook met de aard en de kenmerken van het betrokken product — per geval beoordelen of de omissie van essentiële informatie, zoals de prijs, de consument ertoe heeft gebracht of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen (zie in die zin arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C-122/10, EU:C:2011:299, punten 52, 53 en 58).
59
Het staat aan de verwijzende rechter om met name na te gaan of de informatie over de totale abonnementsprijs voor de verbintenisperiode — hoewel in de commerciële boodschap vermeld — niet verborgen werd gehouden dan wel op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze of tardief werd verstrekt, zodat de gemiddelde consument uit die informatie niet kon opmaken dat hij bij het nemen van een abonnement behalve de maandelijkse kosten nog andere kosten diende te betalen, en dus geen geïnformeerd besluit over de transactie kon nemen.
60
Wat het gebruik van een televisiespot betreft, moet de verwijzende rechter rekening houden met de beperkingen qua tijd die dit communicatiemedium meebrengt. Dienaangaande moet er ook aan worden herinnerd dat volgens artikel 2, onder i), van richtlijn 2005/29, betreffende de uitnodiging tot aankoop, de kenmerken van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze moeten worden vermeld. Bijgevolg kan niet worden verlangd dat een productbeschrijving steeds even nauwkeurig is, ongeacht de vorm — via radio, via televisie, elektronisch of op papier — van de commerciële boodschap (zie arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C-122/10, EU:C:2011:299, punt 45). Overigens moet worden vastgesteld dat ook de tijd waarover de consument beschikt om informatie te beoordelen die hem in een televisiespot wordt meegedeeld, beperkt is.
61
Evenzo moet met betrekking tot de verwijzing naar de website van de handelaar, waarop de halfjaarlijkse prijs te vinden is, in herinnering worden gebracht dat overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de richtlijn bij de beoordeling of informatie is weggelaten, rekening moet worden gehouden met de beperkingen qua ruimte en tijd die inherent zijn aan het gebruikte communicatiemedium, alsook met maatregelen die de handelaar genomen heeft om die informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.
62
Zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 7, leden 1 en 2, van richtlijn 2005/29, gelezen in het licht van het doel van de richtlijn, dat erin bestaat een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, moeten de beperkingen qua ruimte of tijd die het gebruikte communicatiemedium meebrengt, echter worden afgewogen tegen de aard en de kenmerken van het betrokken product teneinde te beoordelen of de betrokken handelaar daadwerkelijk in de onmogelijkheid verkeerde om de informatie in kwestie in de oorspronkelijke boodschap op te nemen of ze daarin op een duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze te verstrekken.
63
Daaruit volgt dat de handelspraktijk, wanneer het wegens de intrinsieke kenmerken van het betrokken product en de beperkingen die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemedium onmogelijk is om alle essentiële informatie over dat product te verstrekken, slechts bepaalde aspecten daarvan mag vermelden, mits de handelaar voor het overige naar zijn website verwijst en de essentiële informatie over de voornaamste kenmerken van het product, over de prijs en de overige voorwaarden daarop te vinden is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van richtlijn 2005/29.
64
Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat de praktijk waarbij een handelaar ervoor heeft gekozen om de prijs van een abonnement aldus vast te stellen dat de consument zowel maandelijkse kosten als halfjaarlijkse kosten dient te betalen en waarbij, bij de marketing van het product, de maandelijkse prijs bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze, als een misleidende omissie moet worden beschouwd wanneer een dergelijke weglating de consument ertoe brengt een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen, rekening houdend met de beperkingen die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemedium, de aard en de kenmerken van het product alsook met maatregelen die de handelaar daadwerkelijk genomen heeft om de essentiële informatie over het product langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.
Vierde en vijfde vraag
65
Gelet op het antwoord op de tweede en de derde vraag behoeven de vierde en de vijfde vraag niet te worden beantwoord.
Zesde en zevende vraag
66
Met zijn zesde en zijn zevende vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 een uitputtende opsomming bevat van de essentiële informatie die in een uitnodiging tot aankoop moet worden verstrekt en, in voorkomend geval, of die bepaling uitsluit dat een dergelijke uitnodiging, waarin de totale abonnementsprijs voor de verbintenisperiode wordt gegeven, kan worden beschouwd als een misleidende handelspraktijk.
67
Artikel 7 van de richtlijn, dat misleidende omissies betreft, bepaalt in lid 4 dat bij een uitnodiging tot aankoop de aldaar opgesomde informatie als essentieel wordt beschouwd, indien die niet reeds uit de context blijkt.
68
In het licht van overweging 14 van richtlijn 2005/29, volgens welke ‘[m]et betrekking tot omissies […] in deze richtlijn een beperkte hoeveelheid essentiële informatie [wordt] bepaald die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie’, moet dat artikel 7, lid 4, aldus worden uitgelegd dat het een uitputtende lijst bevat van informatie die bij een uitnodiging tot aankoop als essentieel moet worden beschouwd.
69
Er moet echter ook worden gekeken naar artikel 7, lid 3, van die richtlijn — dat van toepassing is op uitnodigingen tot aankoop —, volgens hetwelk rekening kan worden gehouden met de beperkingen qua ruimte en tijd die het gebruikte communicatiemedium meebrengt, alsook met de maatregelen die de handelaar heeft genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen (zie in die zin arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C-122/10, EU:C:2011:299, punten 66 en 67).
70
Uit die bepaling blijkt met name dat de hoeveelheid informatie die over de prijs moet worden verschaft, moet worden bepaald op basis van de aard en de kenmerken van het product, maar ook op basis van het voor de uitnodiging tot aankoop gebruikte medium, waarbij rekening wordt gehouden met de bijkomende informatie die de handelaar eventueel verstrekt (arrest van 12 mei 2011, Ving Sverige, C-122/10, EU:C:2011:299, punt 68).
71
Tot slot moet worden gepreciseerd dat ook wanneer de handelaar in een uitnodiging tot aankoop alle in artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 vermelde informatie verstrekt, zulks niet uitsluit dat die handelspraktijk als misleidend in de zin van artikel 6, lid 1, of artikel 7, lid 2, van de richtlijn kan worden aangemerkt.
72
Gelet op het voorgaande moet op de zesde en de zevende vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 aldus moet worden uitgelegd dat het een uitputtende opsomming bevat van de essentiële informatie die in een uitnodiging tot aankoop moet worden verstrekt. Het is de taak van de nationale rechter om te beoordelen of de betrokken handelaar heeft voldaan aan zijn informatieplicht, rekening houdend met de aard en de kenmerken van het product, maar ook met het voor de uitnodiging tot aankoop gebruikte communicatiemedium en de bijkomende informatie die die handelaar eventueel heeft verstrekt. Ook wanneer een handelaar in een uitnodiging tot aankoop alle in artikel 7, lid 4, van die richtlijn vermelde informatie verstrekt, sluit zulks niet uit dat die uitnodiging als een misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 6, lid 1, of artikel 7, lid 2, van de richtlijn kan worden aangemerkt.
Kosten
73
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 7, leden 1 en 3, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (‘richtlijn oneerlijke handelspraktijken’) moet aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een handelspraktijk als een misleidende omissie moet worden beschouwd, rekening dient te worden gehouden met de context waarin die praktijk plaatsvindt, met name de beperkingen die eigen zijn aan het voor de handelspraktijk gebruikte communicatiemedium, de beperkingen qua ruimte of tijd die dat medium meebrengt alsook maatregelen die de handelaar genomen heeft om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, ook al blijkt dat vereiste niet uitdrukkelijk uit de bewoordingen van de betrokken nationale regeling.
- 2)
Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk waarbij de prijs van een product in meerdere componenten wordt opgesplitst en één daarvan op de voorgrond wordt geplaatst, als misleidend moet worden beschouwd, aangezien die praktijk bij de gemiddelde consument de onjuiste indruk kan wekken dat hem een voordelige prijs wordt aangeboden en hem er voorts toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het is de taak van de verwijzende rechter om dit te beoordelen, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van het hoofdgeding. Beperkingen qua tijd die bepaalde communicatiemedia, zoals televisiereclame, kunnen meebrengen, kunnen echter niet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of een handelspraktijk misleidend is in de zin van artikel 6, lid 1, van die richtlijn.
- 3)
Artikel 7 van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat de praktijk waarbij een handelaar ervoor heeft gekozen om de prijs van een abonnement aldus vast te stellen dat de consument zowel maandelijkse kosten als halfjaarlijkse kosten dient te betalen en waarbij, bij de marketing van het product, de maandelijkse prijs bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze, als een misleidende omissie moet worden beschouwd wanneer een dergelijke weglating de consument ertoe brengt een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen, rekening houdend met de beperkingen die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemedium, de aard en de kenmerken van het product alsook met maatregelen die de handelaar daadwerkelijk genomen heeft om de essentiële informatie over het product langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen.
- 4)
Artikel 7, lid 4, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat het een uitputtende opsomming bevat van de essentiële informatie die in een uitnodiging tot aankoop moet worden verstrekt. Het is de taak van de nationale rechter om te beoordelen of de betrokken handelaar heeft voldaan aan zijn informatieplicht, rekening houdend met de aard en de kenmerken van het product, maar ook met het voor de uitnodiging tot aankoop gebruikte communicatiemedium en de bijkomende informatie die die handelaar eventueel heeft verstrekt. Ook wanneer een handelaar in een uitnodiging tot aankoop alle in artikel 7, lid 4, van die richtlijn vermelde informatie verstrekt, sluit zulks niet uit dat die uitnodiging als een misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 6, lid 1, of artikel 7, lid 2, van de richtlijn kan worden aangemerkt.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑10‑2016