Hof Den Haag, 20-06-2017, nr. 200.203.396/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:2290
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
20-06-2017
- Zaaknummer
200.203.396/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:2290, Uitspraak, Hof Den Haag, 20‑06‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:482, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2017-0654
Uitspraak 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek voorlopig deskundigenbericht in hoger beroep. Operatie door plastisch chirurg.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.203.396/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/490190 / HA ZA 15-1219
beschikking van 20 juni 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. L.J. Van Rooijen te Rotterdam,
tegen
1. Stichting Maasstad Ziekenhuis,
gevestigd te Rotterdam,
2. [verweerder sub 2.],
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. E.J.C. De Jong te Utrecht.
Partijen zullen hierna onderscheidenlijk [verzoekster] , Maasstad en [verweerder sub 2.] genoemd worden. Maasstad en [verweerder sub 2.] zullen hierna ook gezamenlijk worden aangeduid als Maasstad c.s. (in enkelvoud).
Het geding
Bij verzoekschrift ingekomen bij de griffie van het hof op 14 november 2016, heeft [verzoekster] een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ingediend, onder overlegging van producties.
Bij verweerschrift ingekomen bij de griffie van het hof op 19 januari 2017, met één productie, heeft Maasstad c.s. verweer gevoerd.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 april 2017. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Voor de inhoud van het verzoek verwijst het hof naar het verzoekschrift in hoger beroep.
2. Het hof gaat in het kader van dit verzoek uit van de door de rechtbank in de hoofdzaak vastgestelde feiten, nu deze (ook in het kader van dit verzoek) niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak - samengevat - om het volgende.
2.1.
[verzoekster] ondervond sinds juli 2009 klachten aan de linkerhand. In verband met die klachten is zij destijds uitgevallen voor haar werkzaamheden in de tuinbouw.
2.2.
[verzoekster] heeft zich onder behandeling van haar huisarts gesteld. Op 31 augustus 2009 heeft de huisarts [verzoekster] verwezen naar een plastisch chirurg.
2.3.
[verweerder sub 2.] is plastisch chirurg. Hij is als vrijgevestigd medisch specialist verbonden aan Maasstad.
2.4.
Op 29 september 2009 zag [verweerder sub 2.] [verzoekster] voor het eerst op de polikliniek. [verweerder sub 2.] stelde vast dat de klachten van [verzoekster] pasten bij een afwijking die de ziekte van Quervain wordt genoemd.
2.5.
[verweerder sub 2.] heeft aan [verzoekster] kenbaar gemaakt dat een operatieve ingreep bij haar geïndiceerd was. [verzoekster] heeft aan [verweerder sub 2.] kenbaar gemaakt dat zij volledige narcose wenste en geen lokale anesthesie.
2.6.
Op 28 oktober 2009 heeft [verweerder sub 2.] de operatie uitgevoerd. Er werd een zogeheten tenolyse verricht van de extensor pollicis brevis (EPB) en de abductor pollicis longis (APL). In het geopereerde gebied werd een corticosteroïd (kenacort) achtergelaten.
2.7.
[verzoekster] hield klachten. Op 8 januari 2010 heeft de huisarts [verzoekster] opnieuw naar [verweerder sub 2.] verwezen. Op 26 januari 2010 heeft [verweerder sub 2.] kenacort in het geopereerde gebied ingespoten. Ook nadien hield [verzoekster] klachten.
2.8.
In verband met het mogelijk bestaan van een carpaal tunnelsyndroom heeft [verweerder sub 2.] [verzoekster] verwezen naar de afdeling neurologie. Nadien heeft [verweerder sub 2.] [verzoekster] niet meer teruggezien.
2.9.
[verzoekster] is in Maasstad onder behandeling gekomen van neuroloog [naam 1] . Bij onderzoek bleek niet van een carpaal tunnelsyndroom. [verzoekster] hield klachten en beperkingen, waarvoor zij in Maasstad werd behandeld.
2.10.
Op 8 november 2010 is [verzoekster] in Maasstad geopereerd door plastisch chirurg [naam 2] .
2.11.
[verzoekster] is steeds klachten blijven ondervinden. Zij is behandeld door de afdelingen revalidatie geneeskunde en pijngeneeskunde. Zij is tevens behandeld door een klinisch psycholoog.
2.12.
Bij brief van 5 augustus 2010 heeft [verzoekster] Maasstad aansprakelijk gesteld voor schade die zij stelt te hebben geleden door een onjuiste medische behandeling door [verweerder sub 2.] . Maasstad heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.13.
Bij klaagschrift van 12 november 2013 heeft [verzoekster] bij het Regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg in Den Haag een klacht tegen [verweerder sub 2.] ingediend. Het Regionaal tuchtcollege heeft op 18 november 2014 uitspraak gedaan, en daarbij de maatregel van waarschuwing aan [verweerder sub 2.] opgelegd.
3. [verzoekster] heeft in de hoofdzaak een verklaring voor recht gevraagd dat Maasstad c.s. aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt door het na de behandelingen door [verweerder sub 2.] opgetreden zenuwletsel aan de hand, pols en arm en voor de door dit letsel opgetreden psychische gezondheidsklachten, en om de schade die zij hierdoor lijdt te vergoeden. Maasstad c.s. heeft verweer gevoerd.
4. Bij het bestreden vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van [verzoekster] afgewezen. Blijkens de appeldagvaarding in de hoofdzaak heeft [verzoekster] gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, de vordering van [verzoekster] alsnog toe te wijzen.
5. [verzoekster] heeft na het aanbrengen van de hoofdzaak in hoger beroep en voorafgaand aan de voortzetting van de appelprocedure, het onderhavige verzoek ingediend om een deskundige (te weten een plastisch chirurg) te benoemen teneinde het professionele handelen van [verweerder sub 2.] te beoordelen. Zij stelt dat zij langs deze weg de kans van slagen van voortzetting van het hoger beroep kan beoordelen.
6. Maasstad c.s. heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. Niet valt in te zien hoe de benoeming van een plastisch chirurg zou kunnen leiden tot het verkrijgen van meer duidelijkheid over de feiten. Voor wat betreft het verwijt aan [verweerder sub 2.] heeft te gelden dat op dat punt feitelijk reeds een deskundigenrapport voorhanden is, te weten het oordeel van het Regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg. Het Regionaal tuchtcollege heeft het desbetreffende klacht onderdeel gemotiveerd afgewezen en [verzoekster] heeft tegen die afwijzing geen beroep ingesteld bij het Centraal tuchtcollege voor de gezondheidszorg. Indien thans een voorlopig deskundigenbericht zou worden gelast, zou dat hoogstens tot gevolg kunnen hebben dat er een tweede deskundigenoordeel tot stand komt naast het oordeel van het Regionaal tuchtcollege. Het zou niet automatisch betekenen dat het oordeel van de eventueel te benoemen deskundige zou moeten prevaleren boven het oordeel van het Regionaal tuchtcollege. Voor het geval dat geoordeeld zou worden dat er wel ruimte is voor een voorlopig deskundigenbericht, heeft Maasstad c.s. nog opmerkingen gemaakt ten aanzien van de te benoemen deskundige en de inhoud van de vragen. Voorts meent Maasstad c.s. dat de kosten van het deskundigenbericht door [verzoekster] moeten worden gedragen.
7. Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Een voorlopig deskundigenbericht kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die heeft te oordelen over een verzoek als het onderhavige, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden (zie onder meer HR 19 december 2003, NJ 2004, 584).
8. Met Maasstad c.s. is het hof van oordeel dat het onderhavige verzoek niet ter zake dienend is. [verzoekster] heeft immers in de hoofdzaak slechts een verklaring voor recht gevorderd dat Maasstad c.s. aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt door het na de behandelingen door [verweerder sub 2.] in Maasstad. opgetreden zenuwletsel aan de hand, pols en arm en voor de door dit letsel opgetreden psychische gezondheidsklachten, alsmede een veroordeling om de schade die zij hierdoor lijdt te vergoeden. Tussen partijen is in het kader van dit verzoek echter niet in geschil dat niet gebleken is dat [verweerder sub 2.] tijdens de operatieve ingreep een fout heeft gemaakt die zou hebben geleid tot het zenuwletsel (en de daardoor veroorzaakte schade). Dat niet is gebleken van een dergelijke fout is overigens ook overwogen in de voornoemde beslissing van het Regionaal tuchtcollege. Aldus moet ervan uit worden gegaan dat, zo er door de operatieve ingreep letsel is opgetreden als door [verzoekster] gesteld, de daardoor veroorzaakte schade in elk geval niet te wijten is aan een fout van [verweerder sub 2.] .
Het thans voorgelegde verzoek tot benoeming van een deskundige ziet ook niet op dit onderwerp, maar gaat over – kort gezegd – de vraag (i) of [verweerder sub 2.] te snel is overgegaan tot het verrichten van de operatieve ingreep, (ii) welke informatie hij vooraf aan [verzoekster] had moeten verstrekken over de aard van deze behandeling en de daaraan verbonden risico’s, en (iii) of hij alternatieve behandelingen met [verzoekster] had moeten bespreken (en zo ja welke). Het hof acht deze vraagstelling in het kader van de eis in de hoofdzaak, zoals deze (ook blijkens de dagvaarding in hoger beroep) is geformuleerd, niet ter zake dienend. Die vragen zien immers niet op het vaststellen van een (medische) fout van [verweerder sub 2.] bij de uitvoering van de operatieve ingreep (waar de vordering in de hoofdzaak klaarblijkelijk nog op is gericht). Ten overvloede tekent het hof hierbij aan dat, indien [verzoekster] haar eis mocht wijzigen in de hoofdzaak, het hof zo nodig opnieuw de vraag onder ogen zal kunnen zien of er een bepaalde deskundige dient te worden ingeschakeld teneinde een of meer specifieke vragen te beantwoorden, hetgeen bijvoorbeeld tijdens een comparitie van partijen aan de orde kan komen.
9. Het verzoek zal mitsdien worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten daarvan.
Beslissing
Het hof:
– wijst het verzoek af;
– veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het verzoek, tot op heden aan de zijde van Maasstad c.s. begroot op € 716,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M. Verbeek, F.R. Salomons en J.M. Willink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2017 in aanwezigheid van de griffier.