In de op 10 februari 2016 ingediende schriftuur is niet opgenomen dat de raadsman tot de indiening van het schriftuur bepaaldelijk is gevolmachtigd door de verdachte. Daartoe overeenkomstig art. VI, derde lid, van het Procesreglement van de strafkamer van de Hoge Raad door de rolraadsheer in de gelegenheid gesteld, heeft de raadsman dat verzuim hersteld en bij schrijven van 25 februari 2016 meegedeeld bepaaldelijk te zijn gemachtigd tot het indienen van de cassatieschriftuur.
HR, 17-01-2017, nr. 15/04236
ECLI:NL:HR:2017:34
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-01-2017
- Zaaknummer
15/04236
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:34, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑01‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1375, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1375, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:34, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Betekeningsperikelen rechtspersoon, art. 531 Sv en art. 3 Besluit van 17 oktober 2005 houdende nadere regels betreffende de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen in strafzaken. Falende klacht m.b.t. griffiersbetekening a.b.i. art. 3 van het Besluit o.b.w.v., zonder uitreiking aan de griffier, kan worden volstaan met toezending van de gerechtelijke mededeling of een afschrift aan de griffie. Middel klaagt dat de aantekening van het OM op de uitreiking, zoals bedoeld in art. 3, tweede lid, van het Besluit, ontbreekt en de (appel)dagvaarding daardoor niet rechtsgeldig is betekend. CAG: Nu op de akte van uitreiking is aangegeven dat het gerechtelijk stuk is uitgereikt aan de “(waarnemend) griffier” van de rechtbank en de griffier de akte heeft ondertekend, kan worden aangenomen dat de bijzondere wijze van griffiersbetekening a.b.i. art. 3 van het Besluit niet is toegepast. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
17 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/04236
CB/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 april 2015, nummer 23/004926-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , gevestigd te [plaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.E. Star Busmann, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2017.
Conclusie 29‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Betekeningsperikelen rechtspersoon, art. 531 Sv en art. 3 Besluit van 17 oktober 2005 houdende nadere regels betreffende de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen in strafzaken. Falende klacht m.b.t. griffiersbetekening a.b.i. art. 3 van het Besluit o.b.w.v., zonder uitreiking aan de griffier, kan worden volstaan met toezending van de gerechtelijke mededeling of een afschrift aan de griffie. Middel klaagt dat de aantekening van het OM op de uitreiking, zoals bedoeld in art. 3, tweede lid, van het Besluit, ontbreekt en de (appel)dagvaarding daardoor niet rechtsgeldig is betekend. CAG: Nu op de akte van uitreiking is aangegeven dat het gerechtelijk stuk is uitgereikt aan de “(waarnemend) griffier” van de rechtbank en de griffier de akte heeft ondertekend, kan worden aangenomen dat de bijzondere wijze van griffiersbetekening a.b.i. art. 3 van het Besluit niet is toegepast. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/04236 Zitting: 29 november 2016 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 14 april 2015 door het gerechtshof Amsterdam wegens “Overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990” bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 380,-, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. G.E. Star Busmann, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de appeldagvaarding niet rechtsgeldig aan de verdachte is betekend.1.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(I) Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verbalisant [verbalisant], waarin is vermeld dat de bestuurder van een motorfiets met kenteken [AA-00-AA] op 7 juni 2013 de maximumsnelheid buiten de bebouwde kom met 40 km per uur heeft overschreden. Dit motorvoertuig bleek volgens de opgave van de Rijksdienst voor het Wegverkeer dan wel uit een ingesteld nader onderzoek toe te behoren aan de verdachte.
(II) Een uittreksel van de Kamer van Koophandel, gedateerd 17 november 2014, waarin als bezoekadres van de verdachte staat opgenomen [a-straat 1], [...], in Uithoorn.
(III) Een inleidende dagvaarding om op 2 december 2014 te verschijnen ter terechtzitting bij de kantonrechter te Amsterdam. Uit de akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding op 21 oktober 2014 niet kon worden uitgereikt, omdat er niemand aanwezig of bereid was de brief aan te nemen. Vervolgens is op 20 november 2014 een afschrift van de dagvaarding verzonden aan het adres [b-straat 1], [...] Ouderkerk aan de Amstel. Niet blijkt dat de gerechtelijke brief is uitgereikt aan de griffier.
(IV) Een aantekening mondeling vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2014, waarin de verdachte bij verstek is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 380,00.
(V) Een akte instellen hoger beroep, gedateerd 16 december 2014. Het hierop vermelde vestigingsadres van de verdachte is [a-straat 1], [...], Uithoorn.
(VI) Een grievenformulier hoger beroep, ingekomen bij het gerechtshof Amsterdam op 8 januari 2015. Als adres van de verdachte staat vermeld [b-straat 1], [...], Ouderkerk aan de Amstel. In een bijgevoegde brief is door de directeur-grootaandeelhouder van de rechtspersoon, [betrokkene 1], verzocht het vestigingsadres van [verdachte] te veranderen in [a-straat 1], [...] Uithoorn.
(VII) Een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 21 januari 2015 dat in het belang van een goede rechtsbedeling is vereist dat het hoger beroep ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt en wordt behandeld.
(VIII) Een dagvaarding van verdachte in hoger beroep om te verschijnen op 14 april 2015 bij het gerechtshof Amsterdam, geadresseerd aan [verdachte], [a-straat 1], [...] Uithoorn. Uit de aan het dubbel van de dagvaarding gehechte akte van uitreiking volgt dat de dagvaarding op 19 februari 2015 niet kon worden uitgereikt omdat op het ingevulde adres niemand werd aangetroffen of bereid/bevoegd was de brief in ontvangst te nemen. De appeldagvaarding is vervolgens op 11 maart 2015 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Amsterdam. Op 11 maart 2015 is een afschrift van de dagvaarding als gewone brief verzonden aan het adres [a-straat 1], [...] Uithoorn.
(IX) Een uittreksel van de Kamer van Koophandel, gedateerd 14 april 2015, waarin als bezoekadres van de verdachte staat opgenomen [a-straat 1], [...] Uithoorn.
5. Met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken aan rechtspersonen is in Titel VI van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering, meer in het bijzonder in art. 529 e.v. Sv, een specifieke regeling opgenomen. Kern van deze regeling is dat de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen geschiedt aan (a) de woonplaats van de rechtspersoon, (b) de plaats van het kantoor van de rechtspersoon, dan wel (c) de woonplaats van een van de bestuurders. De betekening kan plaatsvinden in persoon, door uitreiking aan een van de bestuurders, dan wel aan een persoon die door de rechtspersoon is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen. Daarnaast kan de uitreiking plaatsvinden op de voormelde plaatsen aan eenieder die in dienstbetrekking is van de rechtspersoon en die zich bereid verklaart de mededeling te zullen bezorgen. Art. 531 Sv bepaalt dat indien de uitreiking niet heeft kunnen plaatsvinden overeenkomstig (onder meer) art. 529, tweede of derde lid, Sv het schrijven wordt teruggezonden aan de autoriteit van welke het is uitgegaan en vervolgens wordt uitgereikt aan de daartoe aangewezen griffier. Het Openbaar Ministerie (in de praktijk ook wel de griffier) verstuurt een afschrift als gewone brief naar het in het schrijven genoemde adres en tekent dit aan op de akte van uitreiking.
6. In het “Besluit van 17 oktober 2005 houdende nadere regels betreffende de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen in strafzaken”(verder: het Besluit) zijn nadere regels neergelegd ten aanzien van de wijze van kennisgeving van gerechtelijke mededelingen. Art. 3 van het Besluit luidt:
“1. Voor de uitreiking aan de griffier, bedoeld in de artikelen 531 en 588, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, en derde lid, onderdeel c, van de wet, kan in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen worden volstaan met toezending van de mededeling of een afschrift van de mededeling aan de desbetreffende griffie.
2. Degene die namens het openbaar ministerie met de uitreiking is belast tekent op de akte van uitreiking, bedoeld in artikel 589 van de wet, aan dat is gehandeld overeenkomstig het eerste lid, alsmede de griffie waaraan en de dag waarop de mededeling of het afschrift is verzonden.”
7. Uit de aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking blijkt dat op 19 februari 2015 is getracht de dagvaarding in hoger beroep uit te reiken. Blijkens deze akte werd op het vestigingsadres van de verdachte niemand aangetroffen of was niemand bereid/bevoegd om de brief in ontvangst te nemen. Vervolgens is op de voet van art. 531 Sv de dagvaarding uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Amsterdam en is daarna een afschrift verzonden aan het vestigingsadres [a-straat 1], [...] Uithoorn.
8. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de verdachte de dagvaarding gedagtekend 16 februari 2015 pas op 20 april 2015 via de gewone postbezorging zou hebben ontvangen, hetgeen zou blijken uit daarop aangebrachte stempels.2.Het gaat om (i) een voorblad van de appeldagvaarding met daarop een stempel “Ontvangen 20 APR. 2015”3.en een kopie van een enveloppe met daarop (in kopie) een stempel met de tekst “Ontvangen 20 APR 2015”4.. Ik meen echter dat in cassatie voorbij moet worden gegaan aan deze stempels nu niet valt vast te stellen wanneer en door wie deze zijn geplaatst. Voorts laat ik hier de vraag rusten of voorafgaand aan de griffiersbetekening de uitreiking van de dagvaarding had moeten plaatsvinden aan de woonplaats van een van de bestuurders van de verdachte, nu over dit verzuim in cassatie niet wordt geklaagd.5.Datzelfde geldt tot slot voor de constatering dat op de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding niet is aangegeven dat het betreffende gerechtelijke stuk aan de griffier is uitgereikt.6.
9. De steller van het middel is voor een ander anker gaan liggen. Geklaagd wordt dat het hierboven aangehaalde art. 3 van het Besluit, dat een nadere invulling geeft aan (onder meer) art. 531 Sv, niet zou zijn nageleefd.7.
10. Art. 3 van het Besluit maakt het mogelijk om in bij ministeriële regeling aan te wijzen bijzondere gevallen te volstaan met toezending van de gerechtelijke mededeling of een afschrift daarvan aan de desbetreffende griffie. In deze gevallen hoeft het gerechtelijke stuk niet in persoon te worden uitgereikt aan de griffier, terwijl de griffier wel op de hoogte is van het stuk en de betekening daarvan. De achtergrond van deze regeling is gelegen in de verdere centralisatie van taken van het Openbaar Ministerie. Daardoor zijn situaties ontstaan waarin het desbetreffende onderdeel van het Openbaar Ministerie en de griffie ver van elkaar gevestigd zijn en zich logistieke complicaties met verhoogde kans op fouten kunnen voordoen. Voor die gevallen wordt het wenselijk geacht dat ten aanzien van de griffiersbetekening kan worden volstaan met verzending van de gerechtelijke mededeling of een afschrift daarvan aan de desbetreffende griffie.8.
11. De steller van het middel is kennelijk van oordeel dat een dergelijke wijze van griffiersbetekening in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden en dat aan de daarvoor geldende formaliteiten niet is voldaan. Van een dergelijke situatie is in deze zaak echter geen sprake. Uit de aan het dubbel van de dagvaarding gehechte akte van uitreiking valt op te maken dat op 11 maart 2015 ter griffie van de rechtbank te Amsterdam de dagvaarding in hoger beroep door administratief medewerker [betrokkene 2] is uitgereikt aan “(waarnemend) griffier” [betrokkene 3]. Vervolgens blijkt dat de griffier op 11 maart (naar aan te nemen valt: 2015) het gerechtelijk stuk als gewone brief heeft verzonden aan het genoemde vestigingsadres van de verdachte. Nu op de akte van uitreiking is aangegeven dat het gerechtelijk stuk is uitgereikt aan de “(waarnemend) griffier” van de rechtbank en de griffier de akte heeft ondertekend, kan worden aangenomen dat de bijzondere wijze van griffiersbetekening als bedoeld in art. 3 van het genoemde Besluit niet is toegepast. Om die reden ontbreekt op de akte van uitreiking de in art. 3, tweede lid, van het Besluit voorgeschreven aantekening dan ook. Daarbij merk ik op dat de in art. 413, eerste lid, Sv genoemde termijn in acht is genomen.9.
12. Op grond van het voorgaande faalt het middel.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2016
In het proces-verbaal van ’s hofs terechtzitting van 2 december 2014 lees ik dat het grievenformulier hoger beroep van de verdachte – nogal curieus – inhoudt de mededeling dat de verdachte de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van de kantonrechter van 2 december 2014 pas op 16 december 2014 zou hebben ontvangen. Het vestigingsadres was toen [b-straat 1], [...], Ouderkerk aan de Amstel, zodat de gestelde te late ontvangst (2x dus) niet aan het vestigingsadres zal hebben gelegen.
Dit stuk bevindt zich in het dossier en bevat een stempel met de tekst “Star Busmann productie”, waarbij met de hand is bijgeschreven “1”.
In deze kopie staat een stempel met de tekst “Star Busmann productie” en bijgeschreven een 2. Deze kopie is als productie 2 aan de schriftuur gehecht.
HR 25 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1684, NJ 2000/343 m.nt. Mevis (rov. 3.3 en 5). Vgl. HR 10 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9810, NJ 1995/48.
Overigens kan uit het ontbreken van een klacht daarover worden afgeleid dat de verdachte van de inhoud van de inleidende dagvaarding op de hoogte is geraakt. Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 233.
De in het schriftuur opgenomen stelling: ‘Niet is verder gebleken dat bij het uitreiken van de dagvaarding is voldaan aan alle daarvoor bestaande wettelijke regelingen als hiervoor genoemd’, waarmee verwezen wordt naar een vermeende strijd met de artikelen 529, 531 en 532 jo. 588 Sv en het Besluit, is onvoldoende stellig en duidelijk om bespreking in cassatie te rechtvaardigen. Vgl. HR 5 april 1977, ECLI:NL:HR:1977:AB7060, NJ 1978/258 en Van Dorst, a.w., p. 207 en 208.
Zie de Nota van Toelichting bij het Besluit, p. 5.
Vgl. HR 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6154, NJ 2009/98.