Een blik over de papieren muur leert dat de verbalisant die bij verzoekers aanhouding aanwezig was op dit punt zeer duidelijk is in zijn tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring.
HR, 28-08-2012, nr. 11/04761
ECLI:NL:HR:2012:BX3862
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-08-2012
- Zaaknummer
11/04761
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BX3862
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX3862, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX3862
ECLI:NL:HR:2012:BX3862, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑08‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX3862
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0173
NbSr 2012/312
Conclusie 28‑08‑2012
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/04761
Mr. Hofstee
Zitting: 22 mei 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft bij arrest van 4 mei 2011 behoudens de strafoplegging en de motivering daarvan bevestigd het promisvonnis van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 7 oktober 2010 waarbij verzoeker is veroordeeld wegens "verkrachting". Het Gerechtshof heeft verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
2.
Namens verzoeker heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel houdt in dat het Hof ten onrechte het vonnis van de Rechtbank heeft bevestigd, nu de verdediging in hoger beroep uitdrukkelijk verweer heeft gevoerd over de omstandigheid dat verzoeker tijdens zijn aanhouding geen onderbroek aan had.
4.
In het door het Hof bevestigde vonnis heeft de Rechtbank op grond van het proces-verbaal van aanhouding als vaststaand feit aangenomen dat verzoeker tijdens zijn aanhouding geen onderbroek onder zijn spijkerbroek droeg en dat zijn onderbroek toen in de linkerbroekzak van zijn spijkerbroek werd aangetroffen. Ter terechtzitting in eerste aanleg, zo blijk uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, heeft verzoeker weliswaar verklaard dat het niet klopt dat de politie een onderbroek in zijn zak heeft aangetroffen, maar niet heeft hij ontkend dat hij geen onderbroek droeg. Gezien het proces-verbaal terechtzitting van het Hof van 21 april 2011 heeft verzoeker in hoger beroep verklaard te blijven bij zijn in eerste aanleg afgelegde verklaring en dat die onderbroek inderdaad niet in zijn broekzak zat. In zijn aan dat proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen is de raadsman van verzoeker specifiek ingegaan op de aangetroffen onderbroek door daarover het volgende aan te voeren:
"De onderbroek van cliënt
Uit de verhoren bij de RC is duidelijk geworden dat niet is vastgesteld dat cliënt ten tijden van zijn aanhouding geen onderbroek zou hebben gedragen. Pas bij de inbeslagname van de kleding zou door verbalisant [verbalisant 1] zijn geconstateerd dat cliënt geen onderbroek zou hebben aangehad. Bij de verslaglegging is bovendien een fout gemaakt ter zake de kleur van de onderbroek. In het PV van aanhouding staat dat het een zwarte onderbroek zou zijn geweest in het PV van inbeslagname dat het een blauwe was. Dit maakt de inhoud van het PV minder betrouwbaar. Niet valt uit te sluiten dat er vergissingen zijn gemaakt. Te meer omdat de kleding van cliënt in beslag is genomen nadat bij hem een zedenkit is afgenomen, waarbij mogelijk de onderbroek van cliënt uit is geweest. Cliënt heeft steeds ontkend ten tijden van zijn aanhouding geen onderbroek aangehad te hebben."
5.
Door bevestiging van het promisvonnis van de Rechtbank heeft ook het Hof als vaststaand feit aangenomen dat verzoeker tijdens zijn aanhouding geen onderbroek droeg. Dat oordeel vind ik niet onbegrijpelijk, te minder nu een juiste lezing van de verklaringen van verzoeker, zoals weergegeven in de voornoemde zittingsverbalen, niet tot een andere uitleg noopt. Als gezegd heeft verzoeker bestreden dat zijn onderbroek in zijn broekzak is aangetroffen, maar nergens lees ik dat hij heeft ontkend geen onderbroek te hebben gedragen op het moment van zijn aanhouding.1. Omdat het door de raadsman over de onderbroek van zijn cliënt aangevoerde zijn weerlegging vindt in de door het Hof bevestigde bewijsbeoordeling van de Rechtbank en het deze bewijsbeoordeling niet kan aantasten, was het Hof niet gehouden tot een nadere motivering.
6.
Het middel faalt.
7.
Het tweede middel klaagt eveneens over de bewijsmotivering doordat het Hof niettegenstaande zijn bevestiging van het promisvonnis van de Rechtbank een aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft opgemaakt.
8.
Het middel berust op de misvatting dat een door het Hof bevestigd promisvonnis niet door hem zou mogen worden aangevuld met een bewijsmiddelenoverzicht in de zin van art. 365a, tweede lid Sv. Volgens de steller van het middel doet zich hier een situatie voor die in hoge mate vergelijkbaar is met de situatie die leidde tot HR 15 maart 2011, LJN BP1284, NJ 2011/137. Ik meen dat deze vergelijking mank gaat. In de zaak waar de Hoge Raad zich in zijn arrest van 15 maart 2011, LJN BP 1284 over boog, had het Hof namelijk een verkort arrest gewezen met een aanvulling en had het Hof in die aanvulling slechts volstaan met een opgave van de vindplaatsen van de bewijsmiddelen (met weglating van de inhoud ervan). Dat was niet toegestaan omdat het niet om een bekennende verdachte ging. In die zaak ontbraken dus - anders dan in het onderhavige geval - zowel in het verkort arrest als in de aanvulling daarop een volledige aanhaling van de gebezigde bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden waren ontleend.
9.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
10.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑08‑2012
Uitspraak 28‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Bevestiging Promis-vonnis en een aanvulling ex art. 365a.2 Sv. De opvatting dat de wijze waarop het Hof het vonnis waarvan beroep op de voet van art. 423.1 Sv heeft bevestigd met aanvulling van gronden, eraan in de weg staat om de bewijsvoering (tezamen met de in het volgens de zgn. Promis-werkwijze gewezen vonnis aangehaalde bewijsvoering en de aanvulling in het arrest) mede te doen steunen op bewijsmiddelen die zijn opgenomen in een na het gewezen arrest opgemaakte aanvulling als bedoeld in art. 365a.2 Sv, vindt geen steun in het recht. De werkwijze die het Hof t.a.v. de bewijsmotivering heeft gevolgd, komt immers erop neer dat de redengevende f&o waarop de beslissing steunt dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet reeds in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen, maar klaarblijkelijk in een verkort arrest, dat kan worden aangevuld op de wijze als i.c. is geschied.
Partij(en)
28 augustus 2012
Strafkamer
nr. S 11/04761
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 4 mei 2011, nummer 24/002432-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof, niettegenstaande de bevestiging van het door de Rechtbank volgens de zogenoemde Promis-werkwijze gewezen vonnis, de bewezenverklaring ten onrechte mede heeft doen steunen op bewijsmiddelen die zijn opgenomen in een aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv.
2.2.
In het bestreden arrest heeft het Hof, voor zover hier van belang, overwogen:
"Overwegingen van het Hof
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter juist heeft geoordeeld voor zover het de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van feit en dader, alsmede voor zover het de beslissing inzake de vordering tenuitvoerlegging betreft. Daarom dient het vonnis waarvan beroep in zoverre met overneming en aanvulling van gronden te worden bevestigd. (...) Ten aanzien van de strafoplegging zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd (...). In zoverre zal opnieuw recht worden gedaan.
Aanvulling van gronden - bewijsmiddelen
De verklaring van [betrokkene 1]1, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik woon in [woonplaats].
- 1.
Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1]
d.d. 16 maart 2010, p. 17-29
Oplegging van straf en/of maatregel
(...)
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren passend en noodzakelijk is. De door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan."
In het dictum van het bestreden arrest heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bevestigd "ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van feit en dader, alsmede ten aanzien van de beslissing inzake de vordering tenuitvoerlegging" en heeft het het vonnis waarvan beroep vernietigd "ten aanzien van de opgelegde straf" en in zoverre opnieuw rechtdoende de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren.
In een "Aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering", waaraan het volgens de zogenoemde Promis-werkwijze gewezen vonnis van de Rechtbank is gehecht, zijn bewijsmiddelen opgenomen en heeft het Hof overwogen:
"Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep voor wat betreft onder meer de bewezenverklaring en heeft dat vonnis met aanvulling van gronden bevestigd. De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen levert - tezamen met de reeds in het vonnis aangehaalde bewijsmiddelen, de bewijsoverweging in het vonnis (onder 'vaststaande feiten' en 'het oordeel van de rechtbank') en de aanvulling in het arrest - op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat verdachte hetgeen in het vonnis als bewezen verklaard is aangenomen, heeft begaan."
2.3.
Het middel berust op de opvatting dat de hiervoor geschetste wijze waarop het Hof het vonnis waarvan beroep op de voet van art. 423, eerste lid, Sv heeft bevestigd met aanvulling van gronden, eraan in de weg staat om de bewijsvoering (tezamen met de in het volgens de zogenoemde Promis-werkwijze gewezen vonnis aangehaalde bewijsvoering en de aanvulling in het arrest) mede te doen steunen op bewijsmiddelen die zijn opgenomen in een na het gewezen arrest opgemaakte aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. Die opvatting vindt geen steun in het recht. De werkwijze die het Hof ten aanzien van de bewijsmotivering heeft gevolgd, komt immers erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet reeds in een terstond uitgewerkt arrest zijn opgenomen, maar klaarblijkelijk in een verkort arrest, dat kan worden aangevuld op de wijze als hier is geschied.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden, Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 28 augustus 2012.