CBb, 16-09-2005, nr. AWB 04/812
ECLI:NL:CBB:2005:AU3647
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
16-09-2005
- Zaaknummer
AWB 04/812
- LJN
AU3647
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2005:AU3647, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 16‑09‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Eerste en enige aanleg)
Uitspraak 16‑09‑2005
Inhoudsindicatie
EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/812 16 september 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: M. de Vries, accountant-administratieconsulent te Lemmer,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 1 oktober 2004, bij het College binnengekomen op 4 oktober 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 september 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag oppervlakten 2003 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Bij brief van 16 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 2 september 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellant is niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1
In de Regeling vaststelling indieningsperiode 2003 aanvraag oppervlakten van 28 maart 2003 (Staatscourant 2003, nr. 62) is het volgende bepaald.
“ Artikel 1
Als periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, wordt vastgesteld de periode die loopt van 1 april 2003 tot en met 15 mei 2003.”
In Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb 1999, L160, blz. 1), is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 8
- 1.
(…)
- 2.
Om voor de areaalbetaling in aanmerking te komen, moet de producent uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan de betrokken oogst hebben ingezaaid en uiterlijk op 15 mei een aanvraag hebben ingediend.
(…).”
Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L327, blz. 11; hierna: Verordening (EG) nr. 2419/2001), is onder meer het volgende bepaald.
“ Artikel 13 – te late indiening
- 1.
Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 wordt bij indiening van een steunaanvraag “oppervlakten” of een steunaanvraag “dieren” na de in de betrokken sectorspecifieke voorschriften bepaalde termijn het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, verlaagd met 1% per werkdag vertraging.
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)
Artikel 48 – overmacht en buitengewone omstandigheden
- 1.
Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.
- 2.
Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:
- a)
het overlijden van het bedrijfshoofd;
- b)
langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;
- c)
een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in belangrijke mate beïnvloedt;
- d)
het door een ongeval verloren gaan van stallen;
- e)
een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel ervan heeft getroffen.”
2.2
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- -
Appellant heeft bij brief, gedateerd 7 juni 2003, de Gecombineerde opgave 2003 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten ingediend in het kader van de Regeling. Deze brief is door verweerder voorzien van een stempel ‘ ontvangen 11 juni 2003 ’.
- -
Bij besluit van 16 juni 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- -
Bij brief van 11 juli 2003 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit.
- -
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
“ Artikel 1 van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2003 aanvraag oppervlakten bepaalt dat de indieningsperiode voor de aanvraag oppervlakten 2003 loopt van 1 april 2003 tot en met 15 mei 2003. Ingevolge artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 2419/2001 leidt het te laat indienen van een aanvraag tot een verlaging van het steunbedrag waarop een bedrijfshoofd recht zou hebben wanneer de aanvraag tijdig zou zijn ingediend, met 1% per werkdag.
De kortingsperiode duurt van 16 mei 2003 tot en met 9 juni 2003. De kortingsperiode eindigt op de tweede pinksterdag. Artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1182/1971 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PbEG L 124) bepaalt dat als de laatste dag van een termijn op een feestdag valt, de termijn afloopt bij het einde van de daaropvolgende werkdag. Dit betekent dat 10 juni 2003 de uiterste datum voor indiening van de aanvraag is. Indien de aanvraag na deze datum wordt ingediend, moet deze worden afgewezen. De genoemde data staan ook vermeld in de brochure aanvraag oppervlakten/gebruik gewaspercelen opgave 2003”. Uw aanvraag is door LASER op 11 juni 2003 ontvangen. De aanvraag is derhalve ingediend na de aanvraagperiode en dientengevolge afgewezen.
De aanvrager is verantwoordelijk voor het tijdig indienen van de aanvraag. De gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag komen in beginsel geheel voor rekening en risico van de aanvrager. Dit is slechts anders indien er sprake is van de in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 bedoelde overmacht en buitengewone omstandigheden, dan wel indien er sprake is van een situatie die eveneens een beroep op overmacht zou kunnen rechtvaardigen.
Aan de orde is de vraag of in uw geval sprake is van overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. (…) Niet gebleken is dat er zich een van deze met name genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Artikel 48, tweede lid, van de Verordening bevat echter geen uitputtende opsomming. Daarom moet worden bezien of de omstandigheden waar u zich op beroept, kunnen worden aangemerkt als overmacht, zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dit in de vaste rechtspraak heeft uitgelegd.
(…)
Mij is niet gebleken dat zich zulke abnormale en onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, dat u niet in staat bent geweest de aanvraag tijdig in te dienen. Dit betekent dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het ligt op de weg van de aanvrager om, indien hij of zij voor subsidie in aanmerking wenst te komen, ervoor zorg te dragen dat hij of zij tijdig een aanvraag indient. Het ontbreken van een bedrijfskaart doet daaraan niets af. Van de aanvrager mag worden verwacht dat hij er voor zorgt, tijdig te beschikken over de benodigde gegevens c.q. formulieren. Ten aanzien van uw opmerking dat u de gegevens op 7 juni naar LASER heeft verzonden, wil ik het volgende opmerken. De indiener van een aanvraag draagt het risico dat zijn aanvraag de geadresseerde te laat bereikt. U bent dus zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van uw aanvraag oppervlakten en voor de tussenpersonen die u hiervoor inschakelt, zoals TPG Post.”
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft onder meer het volgende aangevoerd.
Appellant heeft de aanvraag niet eerder kunnen opsturen omdat er nog een extra bedrijfskaart was aangevraagd bij Laser. De aanvraag is op 7 juni 2003 verstuurd en had derhalve normaal gesproken op 10 juni 2003 (de zondag en tweede pinksterdag zaten er tussen) bij verweerder moeten zijn ontvangen. Dit was dan ook op tijd geweest. Door drukte bij de post en/of bij verweerder is de aanvraag pas op 11 juni 2003 afgestempeld als ontvangen. Het kan niet zo zijn dat appellant hier de dupe van moet worden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1
Het College stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid is van appellant, als aanvrager van de subsidie, om conform de geldende voorschriften – en derhalve tijdig – zijn aanvraag in te dienen. Het risico dat de aanvraag verweerder niet tijdig bereikt ligt bij appellant. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (arrest van het Hof van 11 november 2004, Maatschap Toeters en M.C. Verberk, C-171/03) is een aanvraag slechts tijdig ingediend indien zij voor de afloop van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen.
5.2
Dat de aanvraag verweerder eerder dan op 11 juni 2003 heeft bereikt, is door appellant op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Het College stelt derhalve vast dat verweerder de aanvraag van appellant overeenkomstig het daarop geplaatste stempel op 11 juni 2003 heeft ontvangen. Dit is meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode. Verweerder diende de aanvraag overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 daarom af te wijzen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden. Het College is van oordeel dat in dit geval geen sprake was van overmacht of buitengewone omstandigheden. Dat appellant heeft gewacht met het versturen van de aanvraag omdat hij nog wachtte op een extra bedrijfskaart, kan niet als overmacht of bijzondere omstandigheid worden beschouwd. Appellant had immers een pro forma aanvraag in kunnen dienen en de benodigde bedrijfskaarten op een later tijdstip kunnen toezenden.
5.3
Gelet op vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2005.
w.g. C.M. Wolters w.g. M.H. Vazquez Muñoz