HR, 05-07-2016, nr. 15/02551
ECLI:NL:HR:2016:1386
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/02551
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1386, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:577, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:635, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2016:577, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1386, Gevolgd
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Klimop-zaak. Geen middelen van cassatie ingediend. HR verklaart verdachte n-o.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/02551
ABO/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 27 februari 2015, nummer 23/000686-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan, V. van den Brink, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 29‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Klimop-zaak. Geen middelen van cassatie ingediend. HR verklaart verdachte n-o.
Nr. 15/02551 Zitting: 29 maart 2016 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 27 januari 2012 verdachte wegens 1. “oplichting”, 2. “het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een gift of een belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever”, 3. “medeplegen van witwassen”, 4. “het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een gift of een belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever”, 5. “medeplegen van witwassen”, 6. “medeplegen van witwassen” en 8. “het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een gift of een belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Voorts heeft het hof een aantal beslissingen betreffende de voorlopige hechtenis van de verdachte genomen, een en ander als in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang tussen de onderhavige zaak en de zaken [medeverdachte 4] (15/01218), [medeverdachte 10] (15/01317), [medeverdachte 5] (15/01433), [medeverdachte 3] (15/01452), [medeverdachte 2] (15/01520), [medeverdachte 9] (15/01638), [medeverdachte 6] (15/03518), [medeverdachte 7] (15/03519) en [medeverdachte 1] (15/03520). In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens verdachte heeft mr. E.J.M. Wild, advocaat te ’s-Hertogenbosch, op 6 maart 2015 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 29 augustus 2015 betekend. Art. 437, tweede lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste, lid Sv, door een raadsman een schriftuur houdende middelen wordt ingediend. Binnen de termijn als bedoeld in art. 437, tweede lid, Sv is geen schriftuur houdende middelen bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde cassatieberoep.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG