Rb. Gelderland, 02-04-2020, nr. C/05/368297 / FA RK 20-919
ECLI:NL:RBGEL:2020:2433
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
02-04-2020
- Zaaknummer
C/05/368297 / FA RK 20-919
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2020:2433, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 02‑04‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Uitspraak 02‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Zorgmachtiging Wvggz. De officier van justitie heeft bij het indienen van het verzoek de wettelijke termijn genoemd in artikel 5:16, eerste lid, van de Wvggz overschreden. De wetgever heeft aan deze termijnoverschrijding geen sanctie verbonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie kan worden ontvangen in zijn verzoek. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het niet noodzakelijk is de zorgmachtiging voor de verzochte duur van zes maanden te verlenen, gelet op de voornoemde termijnoverschrijding. Het verzuim in het indienen van een verzoek zou immers niet moeten leiden tot een (netto) langer dan noodzakelijk durende zorgmachtiging dan oorspronkelijk beoogd. Daarnaast is ook met de huidige wetgeving beoogd de gedwongen zorg niet langer dan strikt noodzakelijk toe te passen. De rechtbank zal daarom rekening houden met de termijnoverschrijding door duur van de zorgmachtiging te bekorten met het aantal dagen dat de termijn is overschreden, te weten vijf weken en twee dagen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: [woonplaats]
Zaakgegevens: C/05/368297 / FA RK 20-919
Datum mondelinge uitspraak: 2 april 2020
Beschikking machtiging tot het verlenen van verplichte zorg Wvggz
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M.E.W. van Schaijk te Nijmegen.
1. Procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 26 maart 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft vanwege de situatie rondom het virus COVID-19 telefonisch plaatsgevonden op 2 april 2020.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn telefonisch gehoord:
- -
betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, mr. van Schaijk;
- -
mw. [naam] , als verpleegkundig specialist i.o. verbonden aan [inrichting] (hierna: de behandelaar).
1.4.
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig is, is de officier van justitie niet telefonisch gehoord tijdens de mondelinge behandeling.
2. Beoordeling
Ontvankelijkheid
2.1.
Uit het verzoekschrift is gebleken dat uit artikel 5:16 lid 1 Wvggz volgt dat de officier van justitie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na schriftelijke mededeling aan de betrokkene een verzoekschrift bij de rechtbank indient. De betrokkene is op 21 januari 2020 door de geneesheer-directeur geïnformeerd dat er een zorgmachtiging werd voorbereid. De wettelijke termijn als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz is dan aangevangen. De wettelijke termijn van vier weken voor het indienen van het verzoek is aldus overschreden. Uit het verzoekschrift blijkt dat de officier van justitie van mening is dat dit niet betekent dat het verzoekschrift niet meer kan worden ingediend. Het zou evenmin in het belang van betrokkene zijn om opnieuw de hele voorbereidingsprocedure te doorlopen.
2.2.
De advocaat van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het niet in het belang van betrokkene zal zijn de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn verzoek te verklaren.
2.3.
De rechtbank overweegt dat de wetgever aan een overschrijding van de termijn van berichtgeving van betrokkene op grond van artikel 5:16 lid 1 Wvggz geen sanctie heeft verbonden. Artikel 5:16 lid 1 Wvggz bevat ook niet een termijn waarbinnen de officier van justitie het verzoek aan de rechtbank moet doen. Artikel 5:17 lid 1 Wvggz bepaalt slechts dat de officier van justitie, nadat hij heeft beslist dat is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, onverwijld een verzoekschrift indient bij de rechter. Tevens ziet de rechtbank geen aanleiding om bij deze termijnoverschrijding tot niet-ontvankelijkheid te komen, waarbij acht is geslagen op bestaande jurisprudentie op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen. Daarnaast is naar oordeel van de rechtbank afwijzing van het verzoek wegens het te laat berichten van betrokkene niet in het belang van betrokkene. Dit zou immers betekenen dat er (zinloos) een nieuwe procedure gestart moet worden, terwijl betrokkene naar het oordeel van de rechtbank door de termijnoverschrijding niet is geschaad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen, middelgerelateerde en verslavingsstoornissen, waarbij schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen voorliggend zijn.
2.5.
Het gedrag dat uit de stoornis voortvloeit, leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- -
ernstig lichamelijk letsel;
- -
ernstige verwaarlozing;
- -
acute maatschappelijke teloorgang.
2.6.
Op grond van het verzoekschrift heeft de rechtbank geconstateerd dat het huidige verzoek feitelijk een verzoek om een voorwaardelijke machtiging betreft. In het verzoekschrift is immers opgenomen dat het opnemen van betrokkene in een accommodatie enkel noodzakelijk is indien het toestandsbeeld van betrokkene verslechterd, of indien betrokkene weigert de medicatie in te nemen. Tevens blijkt uit het verzoekschrift dat de overige verzochte vormen van verplichte zorg, met uitzondering van het ‘kunnen toedienen van vocht, voeding en medicatie’, enkel noodzakelijk zijn indien betrokkene zal worden opgenomen in een accommodatie. De behandelaar heeft aangegeven een voorwaardelijke machtiging inderdaad wenselijk te achten, maar dat de noodzaak van een dergelijke machtiging niet is onderbouwd in de medische verklaring. Het is momenteel dan ook niet nodig betrokkene te doen opnemen in een accommodatie. Het is daarom enkel noodzakelijk om het ‘toedienen van vocht, voeding en medicatie’ als vorm van verplichte zorg op te nemen in de zorgmachtiging.
2.7.
Door en namens betrokkene is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het niet prettig vindt dat zij telefonisch door de rechtbank wordt gehoord. Daarnaast heeft de advocaat van betrokkene de rechtbank primair verzocht het verzoek af te wijzen, omdat betrokkene al voor een enige tijd stabiel is. Daarnaast is zowel door als namens betrokkene aangegeven dat betrokkene haar medicatie liever niet inneemt en dat betrokkene niet verwacht dat dit mogelijk zou kunnen leiden tot een verslechtering van haar toestandsbeeld. Om die reden is er dan ook geen sprake van een ernstig nadeel. Indien de rechtbank toch van oordeel is dat een zorgmachtiging noodzakelijk is verzoekt de advocaat de rechtbank enkel het ‘kunnen toedienen van vocht, voeding en medicatie’ toe te wijzen als vorm van verplichte zorg, gelet op hetgeen de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat betrokkene zorg nodig heeft om het ernstig nadeel af te wenden, om de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat zij haar autonomie zoveel mogelijk herwint en om de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren.
2.9.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene heeft immers tijdens de mondelinge behandeling aangegeven liever niet haar medicatie in te nemen. Daarnaast lijkt betrokkene niet de eventuele (nadelige) gevolgen te overzien indien zij zal stoppen met het innemen van de medicatie. Om die reden is verplichte zorg nodig. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat enkel het kunnen ‘toedienen van vocht, voeding en medicatie’ een noodzakelijke vorm van verplichte zorg is. Het is immers gebleken dat het ‘opnemen in een accommodatie’ en de overige verzochte vormen van verplichte zorg die aan een dergelijke opname zijn verbonden (nog) niet noodzakelijk zijn. De rechtbank zal deze vormen van verplichte zorg daarom niet opnemen in de huidige zorgmachtiging. Het is tenslotte op grond van de huidige wetgeving, in ieder geval zonder strikte en zeer goed omkaderde voorwaarden, niet mogelijk een ‘voorwaardelijke’ machtiging te verlenen.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat het niet noodzakelijk is de zorgmachtiging voor de verzochte duur van zes maanden te verlenen, gelet op de voornoemde termijnoverschrijding. Het verzuim in het indienen van een verzoek zou immers niet moeten leiden tot een (netto) langer dan noodzakelijk durende zorgmachtiging dan oorspronkelijk beoogd. Daarnaast is ook met de huidige wetgeving beoogd de gedwongen zorg niet langer dan strikt noodzakelijk toe te passen. De rechtbank heeft daarom tijdens de mondelinge behandeling aangegeven rekening te willen houden met de termijnoverschrijding door duur van de zorgmachtiging te bekorten met het aantal dagen dat de termijn is overschreden, te weten vijf weken en twee dagen. De advocaat van betrokkene heeft daarop aangegeven met het voorstel van de rechtbank in te kunnen stemmen. De behandelaar heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven geen bezwaar te hebben tegen dit voorstel. De rechtbank zal daarom de zorgmachtiging verlenen tot uiterlijk 26 augustus 2020.
2.11.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.12.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.13.
Hetgeen door en namens betrokkene als verweer is aangevoerd doet aan het voorgaande niet af.
2.14.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de duur van twintig weken en zes dagen, en geldt aldus tot en met 26 augustus 2020.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [betrokkene], geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] , inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de maatregel:
- het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische behandelmaatregelen,
kan worden getroffen;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 26 augustus 2020.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2020 door mr. F.G. van Arem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Vries, griffier. | ||
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 april 2020. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. | ||