Procestaal: Frans.
HvJ EU, 06-11-2012, nr. C-554/10 P, nr. C-553/10 P
ECLI:EU:C:2012:682
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
06-11-2012
- Magistraten
V. Skouris, K. Lenaerts, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, A. Rosas, M. Berger, E. Jarašiūnas, E. Juhász, J.-C. Bonichot, A. Prechal, C. G. Fernlund
- Zaaknummer
C-554/10 P
C-553/10 P
- LJN
BY9467
- Roepnaam
Commissie/Editions Odelie Jacob SAS
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:682, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 06‑11‑2012
Uitspraak 06‑11‑2012
V. Skouris, K. Lenaerts, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, A. Rosas, M. Berger, E. Jarašiūnas, E. Juhász, J.-C. Bonichot, A. Prechal, C. G. Fernlund
Partij(en)
In de gevoegde zaken C-553/10 P en C-554/10 P,*
betreffende twee hogere voorzieningen krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 24 november 2010,
Europese Commissie, vertegenwoordigd door O. Beynet, A. Bouquet en S. Noë als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
rekwirante,
andere partijen bij de procedure:
Éditions Odile Jacob SAS, gevestigd te Parijs (Frankrijk), vertegenwoordigd door O. Fréget, M. Struys en L. Eskenazi, avocats,
verzoekster in eerste aanleg,
Wendel Investissement SA, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door M. Trabucchi, F. Gordon en C. Baldon, avocats,
Lagardère SCA, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door A. Winckler, F. de Bure en J.-B. Pinçon, avocats,
interveniënten in eerste aanleg,
en
Lagardère SCA, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door A. Winckler, F. de Bure en J.-B. Pinçon, avocats,
rekwirante,
andere partijen bij de procedure:
Éditions Odile Jacob SAS, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door O. Fréget, M. Struys en L. Eskenazi, avocats,
verzoekster in eerste aanleg,
Europese Commissie, vertegenwoordigd door O. Beynet, A. Bouquet en S. Noë als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster in eerste aanleg,
Wendel Investissement SA, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door M. Trabucchi, F. Gordon en C. Baldon, avocats,
interveniënte in eerste aanleg,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresident, A. Tizzano, R. Silva de Lapuerta, A. Rosas, M. Berger en E. Jarašiūnas, kamerpresidenten, E. Juhász (rapporteur), J.-C. Bonichot, A. Prechal en C. G. Fernlund, rechters,
advocaat-generaal: J. Mazák,
griffier: R. Şereş, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 december 2011,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 maart 2012,
het navolgende
Arrest
1
Met hun hogere voorzieningen verzoeken de Europese Commissie en Lagardère SCA (hierna: ‘Lagardère’) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 13 september 2010, Éditions Jacob/Commissie (T-452/04, Jurispr. blz. II-4713; hierna: ‘bestreden arrest’), houdende nietigverklaring van beschikking (2004) D/203365 van de Commissie van 30 juli 2004 (hierna: ‘litigieuze beschikking’) waarbij Wendel Investissement SA is aanvaard als koper van de activa die zijn overgedragen overeenkomstig beschikking 2004/422/EG van de Commissie van 7 januari 2004 waarbij een concentratieoperatie verenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst (Zaak nr. COMP/M.2978 — Lagardère/Natexis/VUP) (PB L 125, blz. 54).
2
In de litigieuze beschikking heeft de Commissie Wendel Investissement SA (hierna: ‘Wendel Investissement’) als koper van de overgedragen activa aanvaard overeenkomstig punt 14 van de verbintenissen als opgenomen bij beschikking 2004/422 die in zaak COMP/M.2978 — Lagardère/Natexis/VUP is vastgesteld krachtens artikel 8, lid 2, van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1, met rectificatie in PB 1990, L257, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1310/97 van de Raad van 30 juni 1997 (PB L 180, blz. 1, met rectificatie in PB 1998, L40, blz. 17; hierna: ‘verordening nr. 4064/89’). In het Publicatieblad van de Europese Unie van 28 april 2004 is een samenvatting van beschikking 2004/422 bekendgemaakt.
3
Deze twee gevoegde zaken passen in een reeks beroepen die zijn ingesteld door de diverse spelers welke betrokken waren bij de verkoop van de activa op uitgeverijgebied die in Europa in het bezit waren van Vivendi Universal Publishing SA (hierna: ‘VUP’) en die aan Lagardère en aan Wendel Investissement zijn overgedragen. Het gaat daarbij onder meer om de zaak die heeft geleid tot het arrest van 28 juni 2012, Commissie/Éditions Odile Jacob (C-404/10 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), inzake de toegang tot documenten tijdens de procedure van controle op de betrokken concentratie, en om de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van heden, Éditions Odile Jacob/Commissie (C-551/10 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), betreffende de vraag of de concentratie zelf rechtmatig is.
Voorgeschiedenis van het geding
4
Blijkens de punten 1 tot en met 47 van het bestreden arrest liggen aan het geding de volgende feiten ten grondslag:
- ‘1.
Op 25 september 2002 heeft Vivendi Universal SA […] besloten om de activa op uitgeverijgebied die in Europa in het bezit waren van haar dochter [VUP] af te stoten.
- 2.
[Lagardère] heeft zich gemeld als kandidaat voor de overname van die activa, die bestonden in deelnemingen en [bestuursrechten] van VUP (hierna: ‘doelactiva’).
[…]
- 8.
Op 29 oktober 2002 heeft [Vivendi Universal SA] de verkoop van de doelactiva aan Lagardère goedgekeurd.
- 9.
Op 3 december 2002 heeft Investima 10 SAS [(hierna: ‘Investima 10’)], een 100 %-dochteronderneming van Ecrinvest 4 SA [(hierna: ‘Ecrinvest 4’)], die zelf een 100 %-dochteronderneming is van Segex Sarl [(hierna: ‘Segex’)], die op haar beurt voor 100 % door [Natexis Banques Populaires SA (hierna: ‘NBP’)] wordt gecontroleerd, [VUP schriftelijk toegezegd] om de doelactiva […] te verwerven.
- 10.
Op dezelfde dag hebben Segex en Ecrinvest 4 met Lagardère een verkoopovereenkomst […] gesloten, waardoor Lagardère (via Ecrinvest 4), na goedkeuring van de beoogde concentratie door de Commissie, het volledige kapitaal van Investima 10, houdster van de doelactiva, kon verwerven onder voorbehoud dat VUP nakoming zou verlangen van de reeds genoemde toezegging. De overnameprijs voor deze titels is vooraf door Lagardère betaald aan Segex, houdster van alle aandelen in het kapitaal van Ecrinvest 4.
- 11.
Op 20 december 2002 heeft VUP van Investima 10 nakoming verlangd van de toezegging en laatstgenoemde heeft op dezelfde dag met VUP de verkoopovereenkomst inzake de doelactiva gesloten.
- 12.
Op dezelfde dag heeft NBP het volgende persbericht uitgebracht:
‘NBP verwerft het geheel van de verkochte activa, met het oog op de doorverkoop ervan [aan Lagardère], zodra goedkeuring van de mededingingsautoriteiten is verkregen.
Vanaf vandaag worden de activa van VUP gehouden door de vennootschap Investima 10, die indirect een volle dochteronderneming van NBP is.
Deze naamloze vennootschap, met een raad van bestuur en een raad van commissarissen, wordt de moedermaatschappij van de vennootschappen in het afgestoten pakket.
[…]’
[…]
- 14.
Op 20 december 2002 is de directie van Investima 10 gevormd. B., hoofd van het kantoor S., is als ‘onafhankelijke derde’, als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub ii-e, van de verkoopovereenkomst [die Segex en Ecrinvest 4 met Lagardère hebben gesloten], tot lid van de directie benoemd.
- 15.
Artikel 2, lid 2, eerste alinea, van de op 19 december 2002 door Ecrinvest 4 en het kantoor S. ondertekende overeenkomst specificeert dat B., in het kader van zijn taak binnen de vennootschap, in het belang van Investima 10 en de doelactiva zal optreden en, meer in het bijzonder, met de bedoeling om de levensvatbaarheid, de economische waarde en de concurrentiekracht ervan te behouden.
[…]
- 17.
Op 14 april 2003 heeft Lagardère, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van verordening [nr. 4064/89] haar voorgenomen overname van de doelactiva van VUP bij de Commissie aangemeld.
- 18.
Bij beschikking van 5 juni 2003 heeft de Commissie, constaterende dat het aangemelde concentratievoornemen leidde tot ernstige twijfel over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, op de grondslag van artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89 een diepgaand onderzoek van deze operatie ingeleid.
- 19.
Uit de stukken van partijen blijkt dat Investima 10 op 14 oktober 2003 tot Éditis SA [(hierna: ‘Éditis’)] is omgedoopt.
- 20.
Op 27 oktober 2003 heeft de Commissie aan Lagardère een mededeling van punten van bezwaar gezonden, waarin is uiteengezet welke mededingingsproblemen de aangemelde concentratie opwierp. Lagardère heeft daar op 17 november daaropvolgend op geantwoord.
- 21.
Dientengevolge heeft Lagardère op 2 december 2003 aan de Commissie een reeks corrigerende maatregelen voorgelegd, in de vorm van verbintenissen tot afstoting van doelactiva.
- 22.
Beschikking [2004/422], vastgesteld krachtens artikel 8, lid 2, van verordening nr. 4064/89, bepaalt:
‘Artikel 1
De aangemelde operatie, zoals gewijzigd door het pakket verbintenissen van 21 december 2003, waardoor Lagardère de uitsluitende zeggenschap over de [doelactiva] verwerft van VUP, inmiddels omgedoopt tot Éditis, wordt verenigbaar verklaard met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-Overeenkomst [van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3)].
Artikel 2
Artikel 1 is toepasselijk mits de [in] bijlage II genoemde verbintenissen door Lagardère volledig worden uitgevoerd.
Artikel 3
De onderhavige beschikking houdt de verplichting in dat Lagardère de andere in bijlage II beschreven verbintenissen volledig eerbiedigt.’
- 23.
Volgens [punt] 1 van haar in bijlage II opgenomen verbintenissen is Lagardère verplicht om alle activa van Éditis af te stoten (hierna: ‘afgestoten activa’), met uitsluiting van de in dit artikel limitatief opgesomde activa (hierna: ‘aangehouden activa’).
- 24.
De afgestoten activa vormden ongeveer 60 tot 70 % van de wereldwijde omzet van VUP en 70 tot 80 % van de door VUP behaalde omzet op de bij de goedgekeurde concentratie […] betrokken markten in de Franstalige uitgeverijsector.
- 25.
[Punt] 2 van de verbintenissen van Lagardère preciseert dat de nadere omschrijving van de aangehouden activa in bijlage 1 bij genoemde verbintenissen is opgenomen.
- 26.
Volgens [punt] 3 van [laatstgenoemde verbintenissen], verbindt Lagardère zich ertoe om binnen een geheim gehouden termijn vanaf de datum van ontvangst van de voorwaardelijke goedkeuringsbeschikking, onherroepelijke overeenkomsten ter zake van de afstoting te sluiten en om binnen een geheim gehouden termijn vanaf de datum dat de overeenkomst is gesloten, tot daadwerkelijke afstoting over te gaan.
- 27.
Lagardère heeft het recht om de overnemer van de afgestoten activa te kiezen, met inaanmerkingneming van de in [punt] 10 van haar verbintenissen als volgt omschreven selectiecriteria:
‘Teneinde een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markten te handhaven, verbindt de aanmeldende partij zich ertoe om over te gaan tot de verkoop van de afgestoten activa aan een of meerdere van de aanmeldende partij onafhankelijke verkrijgers, die voldoen aan het volgende kopersprofiel:
[…]’
- 28.
[Punt] 14 van de verbintenissen van Lagardère preciseert dat de keuze van de verkrijger(s) aan de goedkeuring van de Commissie zal worden onderworpen en dat het verzoek om goedkeuring van de belangstellenden de noodzakelijke inlichtingen zal bevatten waardoor de Commissie kan nagaan of zij als beoogde koper voldoen aan het kopersprofiel als omschreven in [punt] 10 [van de verbintenissen], dat in punt 27 hierboven is aangehaald.
- 29.
Lagardère diende een [gevolmachtigde] te benoemen die voldeed aan de bij [punt] 15 van haar verbintenissen als volgt vastgestelde voorwaarden:
‘De aanmeldende partij zal een [gevolmachtigde] benoemen teneinde de hierna omschreven taken uit te voeren. De [gevolmachtigde] zal onafhankelijk van Lagardère en Éditis moeten zijn, over de voor de uitoefening van zijn taak benodigde vakbekwaamheid beschikken, bijvoorbeeld in zijn hoedanigheid van adviserende bank, van consultant of van accountant, en geen belangenconflict hebben. De [gevolmachtigde] zal door Lagardère worden vergoed op een wijze die geen afbreuk doet aan de goede uitvoering van zijn taak, noch aan zijn onafhankelijkheid.’
- 30.
[Punt] 9 van de verbintenissen van Lagardère voorziet als volgt in de benoeming van een beheerder van de afgescheiden activa (‘Hold Separate Manager’):
‘De aanmeldende partij zal een [beheerder van de afgescheiden activa] benoemen, die, onder toezicht van de [gevolmachtigde], verantwoordelijk is voor het beheer van de afgestoten activa. De [beheerder van de afgescheiden activa] zal de afgestoten activa onafhankelijk en binnen het kader van de normale bedrijfsvoering beheren, teneinde de instandhouding van de economische levensvatbaarheid, verkoopbaarheid, concurrentiekracht en onafhankelijkheid ervan jegens de aangehouden activa en de andere activiteiten van Lagardère, te waarborgen. Indien een leidinggevende van een dochteronderneming van Éditis, die voorwerp is van de verbintenis tot afstoting, zijn functie zou neerleggen, dan is de [beheerder van de afgescheiden activa] bevoegd om onder toezicht van de [gevolmachtigde] een opvolger te benoemen.’
- 31.
De opdracht van de [gevolmachtigde] is in de verbintenissen van Lagardère als volgt omschreven:
- ‘20.
Het optreden van de [gevolmachtigde] heeft tot doel de uitvoering van de onderhavige verbintenissen te waarborgen. De Commissie zal ambtshalve, op verzoek van de [gevolmachtigde] of van de aanmeldende partij iedere instructie geven om de uitvoering van de onderhavige verbintenissen te waarborgen.
[…]’
- 32.
[Punt] 24 van de verbintenissen preciseert bovendien het volgende:
‘Indien Lagardère en Éditis van mening verschillen omtrent de noodzakelijke herstructureringsmaatregelen voor de uitvoering van de onderhavige verbintenissen, kan een van beide partijen de [gevolmachtigde] daarover inlichten bij aangetekende brief, met kopie aan de andere partij. De [gevolmachtigde] zal vervolgens, na partijen te hebben gehoord met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, zo snel mogelijk een aanbeveling doen omtrent de reikwijdte van de noodzakelijke herstructureringsmaatregelen. De [gevolmachtigde] zal de Commissie door middel van een verslag over zijn aanbeveling informeren. Indien Lagardère en Éditis van mening blijven verschillen, kan een van beide partijen de Commissie verzoeken om, na partijen te hebben gehoord met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor, de reikwijdte van de noodzakelijke herstructureringsmaatregelen vast te stellen.’
- 33.
Ten slotte bepalen de verbintenissen van Lagardère in het onderdeel met het opschrift ‘Wijziging van de vennootschapsvorm van Éditis’:
- ‘30.
Na goedkeuring van de nieuwe statuten door de Commissie zal de aanmeldende partij Éditis omvormen tot een société par actions simplifiée (vereenvoudigde naamloze vennootschap). Na deze omvorming omvatten de vennootschappelijke organen van Éditis […] een algemeen directeur, die de functie van [beheerder van de afgescheiden activa] op zich zal nemen en […] een aandeelhouderscommissie, bestaande uit drie […] vertegenwoordigers van de in [punt] 15 hierboven bedoelde [gevolmachtigde] en twee […] vertegenwoordigers van Lagardère.
- 31.
De société par actions simplifiée zal volgens de volgende principes worden ingericht:
[…]
- 32.
Gedurende de periode tussen de vaststelling door de Commissie van een beschikking waarbij de aangemelde operatie wordt goedgekeurd en de omvorming van Éditis tot een société par actions simplifiée, zal Éditis worden bestuurd door de thans zittende vennootschappelijke organen, in overleg met de [gevolmachtigde]. Gedurende deze periode zal Lagardère, in haar hoedanigheid van aandeelhouder van Éditis, recht hebben op alle inlichtingen met betrekking tot de aangehouden activa. Wat de afgestoten activa betreft zal de [gevolmachtigde] ervoor zorgen dat de in [punt] 31, sub c, hierboven, bedoelde inlichtingen aan Lagardère worden verstrekt.’
- 34.
Op 5 februari 2004 heeft de Commissie:
- —
ingestemd met A. K. als beheerder van de afgescheiden activa en het op 30 januari 2004 voorgelegde concept van zijn taakomschrijving goedgekeurd;
- —
ingestemd met kantoor S., vertegenwoordigd door B., het hoofd ervan, als [gevolmachtigde] en het op 30 januari 2004 voorgelegde concept van zijn opdrachtomschrijving goedgekeurd.
- 35.
Op 9 februari 2004 heeft Lagardère kantoor S. tot [gevolmachtigde] benoemd.
- 36.
Op 25 maart 2004 is Éditis, overeenkomstig [punt] 30 van de verbintenissen van Lagardère, omgevormd tot een société par actions simplifiée. Vanaf die datum is de aandeelhouderscommissie, samengesteld uit de drie vertegenwoordigers van de [gevolmachtigde] en de twee vertegenwoordigers van Lagardère, tot de vennootschappelijke organen gaan behoren, naast de algemeen directeur, die de functie van beheerder van de afgescheiden activa uitoefent.
- 37.
Lagardère heeft verscheidene ondernemingen die in aanmerking komen om de afgestoten activa over te nemen, waaronder [Éditions Odile Jacob SAS (hierna: ‘Odile Jacob’)], benaderd.
- 38.
[Odile Jacob] heeft haar belangstelling getoond voor deze operatie. Per telefax van 28 april 2004 heeft zij haar overnamebod aan Lagardère doen toekomen.
- 39.
In een mededeling van 19 mei 2004 heeft Lagardère bekendgemaakt dat zij het overnamebod van vijf mogelijke kopers, waaronder dat van [Odile Jacob], in overweging nam en dat zij aan een van hen, [Wendel Investissement,] tot 25 mei 2004 middernacht exclusiviteit had toegezegd.
- 40.
Op 28 mei 2004 hebben Lagardère en [Wendel Investissement] een conceptovereenkomst betreffende de overname van de afgestoten activa bereikt.
- 41.
Bij brief van 4 juni 2004 heeft Lagardère de Commissie verzocht om [Wendel Investissement] als koper van deze activa goed te keuren.
- 42.
Op 5 juli 2004 heeft kantoor S. de Commissie zijn samenvattend verslag aangeboden, waarin werd geconcludeerd dat [Wendel Investissement] als beoogde koper voldeed aan het in [punt] 10 van de verbintenissen van Lagardère omschreven kopersprofiel.
- 43.
Bij [de litigieuze beschikking] heeft de Commissie, na te hebben vastgesteld dat [Wendel Investissement] voldeed aan het in [punt] 10 van de verbintenissen van Lagardère vastgestelde kopersprofiel, deze als koper van de afgestoten activa goedgekeurd.
- 44.
Deze beschikking is vastgesteld in overeenstemming met [punt] 14 van de verbintenissen van Lagardère en op grond van het hierboven genoemde verzoek tot goedkeuring, de daarbij gevoegde conceptverkoopovereenkomst, het verslag van het kantoor S., de schriftelijke antwoorden van Lagardère en van [Wendel Investissement] op een verzoek om inlichtingen van de Commissie, de door [Wendel Investissement] verstrekte inlichtingen tijdens een bijeenkomst met de diensten van de Commissie, alsook een gedachtewisseling met de organisaties die het personeel van Éditis vertegenwoordigen en met derde belanghebbenden over [Wendel Investissement] als beoogde koper.
- 45.
Bij op 8 juli 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft [Odile Jacob] beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen […] beschikking [2004/422] (zaak T-279/04).
- 46.
Bij telefax van 27 augustus 2004 heeft de Commissie [Odile Jacob], op haar verzoek, de [litigieuze] beschikking […] overgelegd.
- 47.
De eigendomsoverdracht van deze activa, ‘Nouvel Éditis’ genaamd, aan [Wendel Investissement] heeft op 30 september 2004 plaatsgevonden.’
Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest
5
Bij verzoekschrift, neergelegd op 8 november 2004, heeft Odile Jacob op grond van artikel 230 EG beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen de litigieuze beschikking.
6
Odile Jacob voerde in dat verband vier middelen aan. Met haar eerste middel betoogde zij dat de Commissie haar verplichting om de keuze van de kandidaten voor de overname van de afgestoten activa te toetsen, niet was nagekomen. Het tweede middel betrof het feit dat de Commissie Wendel Investissement had goedgekeurd op grond van een verslag dat was opgesteld door een gevolmachtigde die niet onafhankelijk was van Éditis, Lagardère en Wendel Investissement. Met haar derde middel voerde zij aan dat de Commissie niet aan de op haar rustende motiveringsplicht had voldaan. Het vierde middel zag op het feit dat de Commissie kennelijk onjuist had beoordeeld of Wendel Investissement als beoogde koper voldeed aan het kopersprofiel voor de overnemer van de afgestoten activa, zoals in punt 10, sub b, van de verbintenissen van Lagardère omschreven.
7
Het Gerecht heeft eerst het tweede middel onderzocht en heeft daarop geantwoord dat Investima 10, later omgedoopt tot Éditis, op 20 december 2002 B., voorzitter van kantoor S., had benoemd tot lid van haar directie, in de hoedanigheid van onafhankelijke derde, terwijl Lagardère ditzelfde kantoor S. op 9 februari 2004 had benoemd tot gevolmachtigde, die volgens punt 21, sub g, van de in bijlage II bij beschikking 2004/422 opgenomen verbintenissen tot taak had ‘erop toe te zien’ dat Lagardère de verkoop van de afgestoten activa ‘naar behoren uitvoer[de]’. Deze gevolmachtigde werd in die hoedanigheid door Lagardère vergoed.
8
Kantoor S. is dus benoemd tot gevolmachtigde in de zin van punt 15 van de verbintenissen van Lagardère en B., de toenmalige voorzitter ervan, heeft de aan deze opdracht verbonden taken uitgeoefend, terwijl hij ook lid was van de directie van Investima 10, die later tot Éditis is omgedoopt. Bovendien heeft B. van 9 februari 2004, de dag waarop kantoor S. is benoemd, tot 25 maart 2004, de dag waarop Éditis is omgevormd tot een société par actions simplifiée, zowel de taken van bestuurslid van Éditis als die van gevolmachtigde uitgeoefend.
9
In die context was het Gerecht van mening dat B. afhankelijk was van Éditis, zodat kon worden getwijfeld aan de neutraliteit waarvan hij, als lid van de directie van Investima 10, die tot Éditis is omgedoopt, blijk moest geven in het kader van de uitoefening van de opdracht van het kantoor waarvan hij voorzitter was en dat tot gevolmachtigde was benoemd. Bijgevolg is de opdracht van gevolmachtigde, namelijk erop toezien dat Lagardère haar verbintenissen — waaronder de verkoop van de afgestoten activa — naar behoren uitvoerde en in dat verband aanbevelingen doen voor noodzakelijke herstructureringsmaatregelen en een verslag opstellen om de Commissie over deze aanbevelingen in te lichten, niet in volle onafhankelijkheid uitgeoefend. Dat B. actief was als bestuurslid van de onderneming die alle aandelen van Éditis in handen had, deed afbreuk aan de onafhankelijkheid waarvan hij als voorzitter van kantoor S. blijk moest geven wanneer hij aanbevelingen voor noodzakelijke herstructureringsmaatregelen opstelde en het rapport schreef om de Commissie over deze aanbevelingen in te lichten.
10
Het Gerecht heeft opgemerkt dat aan kantoor S., in de hoedanigheid van gevolmachtigde, was gevraagd om aan de Commissie een verslag voor te leggen waarin werd beoordeeld of de onderneming Wendel Investissement, die zich kandidaat had gesteld om de afgestoten activa over te nemen, voldeed aan de goedkeuringscriteria die in punt 10 van de bij beschikking 2004/422 gevoegde verbintenissen van Lagardère waren vastgesteld.
11
Het Gerecht heeft in punt 107 van het bestreden arrest beslist dat dat verslag, waarin de kandidatuur van Wendel Investissement beoordeeld werd, was opgesteld door een gevolmachtigde die niet onafhankelijk was ten opzichte van Éditis, hetgeen punt 15 van de in bijlage II bij beschikking 2004/422 opgenomen verbintenissen van Lagardère nochtans vereiste.
12
De litigieuze beschikking was echter met name gebaseerd op het verslag van de gevolmachtigde, waarvan het Gerecht in punt 110 van het bestreden arrest heeft verklaard dat het ‘een doorslaggevende invloed’ heeft gehad op deze beschikking.
13
Bijgevolg heeft het Gerecht in de punten 118 en 119 van het bestreden arrest besloten dat de rechtmatigheid van de litigieuze beschikking was aangetast door het feit dat de gevolmachtigde die het verslag had opgesteld niet onafhankelijk was, en heeft het die beschikking om die reden nietig verklaard, zonder de andere middelen te onderzoeken die Odile Jacob ter ondersteuning van haar vordering tot nietigverklaring had aangevoerd.
Procesverloop voor het Hof en conclusies van partijen
14
Bij beschikking van 29 maart 2011 heeft de president van het Hof de zaken C-553/10 P en C-554/10 P gevoegd voor de mondelinge behandeling en voor het arrest.
15
Met haar hogere voorziening in zaak C-553/10 P verzoekt de Commissie het Hof:
- —
het bestreden arrest te vernietigen, voor zover de litigieuze beschikking daarbij nietig is verklaard;
- —
in voorkomend geval, definitief uitspraak te doen in de kwesties die het voorwerp van de onderhavige hogere voorziening uitmaken en het beroep tot nietigverklaring te verwerpen, en
- —
Odile Jacob te verwijzen in de kosten van de eerste aanleg en de hogere voorziening.
16
Lagardère ondersteunt de hogere voorziening van de Commissie.
17
Wendel Investissement verzoekt het Hof:
- —
het bestreden arrest te vernietigen, voor zover de litigieuze beschikking daarbij nietig is verklaard;
- —
definitief uitspraak te doen in de kwesties die het voorwerp van de onderhavige hogere voorziening uitmaken en het beroep tot nietigverklaring van Odile Jacob te verwerpen, en
- —
Odile Jacob te verwijzen in de kosten.
18
Odile Jacob verzoekt het Hof:
- —
de hogere voorziening af te wijzen;
- —
subsidiair, indien de hogere voorziening slaagt en de zaak in staat van wijzen wordt geacht, de litigieuze beschikking nietig te verklaren, en
- —
de Commissie te verwijzen in de kosten.
19
Met haar hogere voorziening in zaak C-554/10 P verzoekt Lagardère het Hof:
- —
het bestreden arrest te vernietigen, voor zover de litigieuze beschikking daarbij nietig is verklaard;
- —
het door Odile Jacob bij het Gerecht ingestelde beroep tot nietigverklaring van die beschikking te verwerpen, en
- —
Odile Jacob te verwijzen in alle kosten in verband met de onderhavige procedure, zowel in eerste aanleg als in hogere voorziening.
20
In hun memories van antwoord verzoeken de Commissie en Wendel Investissement het Hof:
- —
het bestreden arrest te vernietigen, voor zover de litigieuze beschikking daarbij nietig is verklaard;
- —
het beroep tot nietigverklaring van Odile Jacob tegen die beschikking te verwerpen, en
- —
Odile Jacob te verwijzen in alle kosten in verband met de onderhavige procedure, zowel in eerste aanleg als in hogere voorziening.
21
Odile Jacob verzoekt het Hof:
- —
de hogere voorziening af te wijzen;
- —
subsidiair, indien de hogere voorziening slaagt en de zaak in staat van wijzen wordt geacht, de litigieuze beschikking nietig te verklaren, en
- —
de Commissie te verwijzen in de kosten.
Hogere voorzieningen
22
In het kader van haar hogere voorziening in zaak C-553/10 P voert de Commissie drie middelen aan. Met haar eerste middel stelt zij dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het niet heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van het mogelijk ontbreken van onafhankelijkheid van de gevolmachtigde jegens Éditis, wat zijn opdracht in verband met Wendel betreft. Met haar tweede middel voert de Commissie aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zijn arrest op tegenstrijdige wijze heeft gemotiveerd en de feiten onjuist heeft voorgesteld, aangezien het heeft beslist dat het verslag van de gevolmachtigde doorslaggevende invloed heeft gehad op de litigieuze beschikking. Het derde middel, dat ziet op een onjuiste rechtsopvatting bij de erkenning van de doeltreffendheid van een middel en schending van de motiveringsplicht in dat verband, valt in twee onderdelen uiteen. Met het eerste onderdeel van dit middel betoogt de Commissie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het de litigieuze beschikking nietig heeft verklaard op basis van een middel waarvan het had moeten oordelen dat het geen doel trof. Het tweede onderdeel van dit middel heeft betrekking op schending van de motiveringsplicht, aangezien het Gerecht niet heeft aangegeven waarom het van mening was dat de litigieuze beschikking anders had kunnen zijn indien de gevolmachtigde wel onafhankelijk was geweest.
23
In het kader van haar hogere voorziening in zaak C-554/10 P voert Lagardère twee middelen aan. Met haar eerste middel verwijt zij het Gerecht blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het zich voor de nietigverklaring van de litigieuze beschikking heeft gebaseerd op de exceptie van onwettigheid van de beschikking houdende aanvaarding van de gevolmachtigde. Met haar tweede middel betoogt Lagardère dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de aanwezigheid van de gevolmachtigde, als onafhankelijke derde, in de directie van Éditis een grond kon opleveren voor de nietigverklaring van de litigieuze beschikking. Dit middel, dat uit vier onderdelen bestaat, valt in wezen samen met het eerste middel in zaak C-553/10 P.
24
Aangezien de drie middelen van zaak C-553/10 P en het tweede middel van zaak C-554/10 P elkaar overlappen, moeten zij samen worden onderzocht.
De drie middelen van zaak C-553/10 P en het tweede middel van zaak C-554/10 P
Argumenten van partijen
25
Volgens de Commissie heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het niet heeft onderzocht hoe het gebrek aan onafhankelijkheid van de gevolmachtigde diens beoordeling van de geschiktheid van Wendel Investissement als overnemer van de activa van Éditis heeft kunnen beïnvloeden, noch hoe deze gevolmachtigde ervan verdacht is kunnen worden een verslag op te stellen dat de Commissie heeft kunnen misleiden bij de vaststelling van de litigieuze beschikking. Een dergelijke houding strookt niet met de rechtspraak van het Gerecht, volgens welke het feit dat degene die een kandidaat moet beoordelen niet onafhankelijk is, juridisch slechts van belang is wanneer komt vast te staan dat hij bij zijn beoordeling een ander belang heeft laten meespelen dan dat van de behoorlijke vervulling van zijn opdracht. Het Gerecht heeft niet onderzocht of het feit dat de gevolmachtigde onvoldoende onafhankelijk was van Éditis gevolgen kon hebben voor de inhoudelijke objectiviteit van diens verslag en bijgevolg voor de beoordeling van Wendel Investissement als overnemer. Het Gerecht heeft de litigieuze beschikking dus nietig verklaard op basis van een middel dat geen doel treft.
26
De Commissie merkt op dat de uiteindelijke beslissing om, in het kader van een concentratie, de koper van de afgestoten activa te aanvaarden, altijd bij haar ligt. Wanneer zij een dergelijke beslissing neemt, baseert zij zich niet alleen op het verslag van de gevolmachtigde, maar wint zij ook op eigen initiatief informatie in.
27
Ter ondersteuning van de Commissie herhaalt Wendel Investissement de grieven tegen het bestreden arrest en benadrukt zij dat het Gerecht niet heeft aangetoond hoe de band tussen Éditis en de gevolmachtigde invloed heeft kunnen uitoefenen op de inhoud van het verslag waarin de kandidatuur van Wendel Investissement werd beoordeeld.
28
Volgens Odile Jacob kan het Gerecht niet worden verweten naar het Franse recht te hebben verwezen om na te gaan of het verenigbaar was met het criterium van onafhankelijkheid ten opzichte van Éditis dat B. tegelijk lid was van de directie van Éditis en — als voorzitter van kantoor S. — gevolmachtigde. Het gaat in dat verband immers enkel om de toepassing van de ‘lex societatis’ en het beginsel om te bepalen welk recht op een vennootschap van toepassing is, overeenkomstig de beginselen van internationaal privaatrecht die met name zijn neergelegd in verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6).
29
Volgens Lagardère kon het Gerecht niet concluderen dat de banden van B. met Éditis er automatisch toe leidden dat de gevolmachtigde niet onafhankelijk was, maar had het moeten nagaan of de taak die B. in de onderneming uitoefende de gevolmachtigde heeft verhinderd om zijn opdracht onafhankelijk en transparant te vervullen. De taak van B. in de onderneming en de opdracht van de gevolmachtigde zorgden dus niet voor een belangenconflict. Integendeel, zij beoogden allebei de onafhankelijkheid van Éditis te verzekeren en vulden elkaar dus aan.
30
Wat de draagwijdte van het gebrek aan onafhankelijkheid bij de gevolmachtigde betreft, is Odile Jacob van mening dat het argument van de Commissie niet ter zake dienend is, aangezien de door het Gerecht vastgestelde onrechtmatigheid inhoudt dat een essentiële contractuele verbintenis is geschonden, die bij beschikking 2004/422 bindend is geworden, zodat het gehele besluitvormingsproces inzake de in de verbintenissen van Lagardère opgelegde verkoop is aangetast.
31
Met haar tweede middel voert de Commissie aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, zijn arrest op tegenstrijdige wijze heeft gemotiveerd en de feiten onjuist heeft voorgesteld, aangezien het heeft beslist dat het verslag van de gevolmachtigde doorslaggevende invloed heeft gehad op de litigieuze beschikking. Volgens de Commissie heeft het Gerecht met deze conclusie de taakverdeling tussen de Commissie en de gevolmachtigde verkeerd opgevat. Het staat immers uitsluitend aan de Commissie om over de goedkeuring van een kandidaat-koper te beslissen. De Commissie neemt de evaluatie in het verslag van de gevolmachtigde weliswaar in aanmerking wanneer zij haar eindbeschikking opstelt, maar zij is in geen geval gebonden aan het standpunt van deze gevolmachtigde, dat niet in de plaats kan komen van haar eigen beoordeling. De Commissie blijft verplicht om het noodzakelijke onderzoek te verrichten en om uit eigen beweging inlichtingen in te winnen, door een beroep te doen op haar eigen diensten en door de betrokken ondernemingen, in casu Lagardère en Wendel Investissement, om inlichtingen te verzoeken.
32
Anders dan het Gerecht in punt 110 van het bestreden arrest heeft aangegeven, kan uit het feit dat er bepaalde gelijkenissen bestaan tussen het verslag van de gevolmachtigde en de litigieuze beschikking, niet worden afgeleid dat het betrokken verslag een ‘doorslaggevende invloed’ heeft gehad op deze beschikking. Volgens de Commissie betreft het slechts de overname van objectieve en controleerbare elementen die geen subjectieve beoordelingen bevatten.
33
Wendel Investissement sluit zich aan bij het betoog van de Commissie.
34
Odile Jacob is van mening dat het Gerecht de taakverdeling tussen de Commissie en de gevolmachtigde niet verkeerd heeft opgevat. Dat de aangewezen gevolmachtigde niet onafhankelijk was, heeft het gehele besluitvormingsproces aangetast. De Commissie heeft in de litigieuze beschikking immers daadwerkelijk rekening gehouden met het verslag van de gevolmachtigde.
35
Het Gerecht heeft het verslag van de gevolmachtigde en de litigieuze beschikking in de punten 112 tot en met 116 van het bestreden arrest met elkaar vergeleken, in het licht van de vier in punt 10 van de verbintenissen van Lagardère opgenomen voorwaarden betreffende de eigenschappen die de kandidaat-koper van de afgestoten activa moest bezitten, en heeft op basis van dat vergelijkend onderzoek terecht opgemerkt dat de beoordeling van de Commissie identiek was aan die in het verslag van de gevolmachtigde. Volgens Odile Jacob heeft het Gerecht dus terecht geoordeeld dat het verslag een doorslaggevende invloed heeft uitgeoefend op de litigieuze beschikking.
36
Wat het derde middel in zaak C-553/10 P betreft, vormt het feit dat de gevolmachtigde niet onafhankelijk was volgens Odile Jacob geen eenvoudige onregelmatigheid, maar wel een schending van wezenlijke voorschriften van de administratieve procedure, die aanleiding moet geven tot de nietigverklaring van de litigieuze beschikking, zonder dat hoeft te worden aangetoond dat deze beschikking een andere inhoud kon hebben gehad indien deze onregelmatigheid zich niet had voorgedaan. De onafhankelijkheid van de gevolmachtigde was een essentiële voorwaarde in de verbintenissen van Lagardère, die door beschikking 2004/422 bindende kracht hebben gekregen. Of de gevolmachtigde onafhankelijk was diende op voorhand, en niet achteraf, te worden getoetst, teneinde te vermijden dat de subjectieve motieven die de gevolmachtigde bij zijn opdracht konden leiden, zouden worden nagegaan, zoals volgt uit de aanbeveling van de Commissie van 16 mei 2002, getiteld ‘Onafhankelijkheid van de met de wettelijke controle belaste accountant in de EU: basisbeginselen’ (PB L 191, blz. 22). Dit vereiste van onafhankelijkheid sluit aan bij het vereiste dat de rechter onafhankelijk is en lijkt.
Beoordeling door het Hof
37
Rekwirantes betogen in wezen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen, doordat het niet heeft onderzocht welke gevolgen het eventuele gebrek aan onafhankelijkheid van de gevolmachtigde jegens Éditis had voor de beoordeling van de kandidatuur van Wendel Investissement als overnemer van de activa van Éditis. Voorts betwisten zij dat het verslag van de gevolmachtigde de Commissie kon misleiden in het kader van haar taak om de kandidatuur van Wendel Investissement te beoordelen teneinde deze als koper van afgestoten activa te aanvaarden.
38
Op grond van artikel 1 van beschikking 2004/422 is de aangemelde operatie, waarbij Lagardère de uitsluitende zeggenschap verwerft over de doelactiva van VUP, toen reeds Éditis genaamd, verenigbaar verklaard met de gemeenschappelijke markt en met de werking van de EER-Overeenkomst, op voorwaarde dat Lagardère haar in bijlage II bij deze beschikking vermelde verbintenissen nakwam.
39
Volgens de punten 15 en 21 van bijlage II bij beschikking 2004/422 wijst de aanmeldende partij een gevolmachtigde aan om de bijzondere en algemene taken uit te oefenen die haar zijn opgedragen, met name de behoorlijke uitvoering van de door Lagardère aangegane verbintenissen waarborgen, alsook zich ervan vergewissen dat de afgestoten activa worden aangehouden en beheerd in een aparte structuur, afgescheiden en onafhankelijk van de aangehouden activa en van Lagardères andere activiteiten, tot op de dag waarop de afgestoten activa daadwerkelijk worden overgedragen.
40
Indien Lagardère en Éditis het niet met elkaar eens zijn over welke herstructureringsmaatregelen noodzakelijk zijn om de verbintenissen na te komen, kan deze kwestie aan de gevolmachtigde worden voorgelegd. Deze doet volgens punt 24 van die verbintenissen bij wege van aanbeveling uitspraak over de draagwijdte van deze maatregelen. De gevolmachtigde deelt dit mee aan de Commissie, die zelf de draagwijdte van de noodzakelijke herstructureringsmaatregelen kan vaststellen.
41
Met het oog op de uitoefening van deze taken preciseert punt 15 van die verbintenissen met name dat de gevolmachtigde onafhankelijk moet zijn van Lagardère en van Éditis en geen belangenconflict mag hebben. Hij wordt door Lagardère betaald op een manier die de goede uitvoering van zijn opdracht en zijn onafhankelijkheid niet in de weg staat.
42
Die onafhankelijkheid vormt een aspect van de verbintenissen die Lagardère is aangegaan en die ten volle moeten worden nagekomen. De onafhankelijkheid is op voorhand vastgesteld en betreft alle activiteiten van de gevolmachtigde.
43
Uit de punten 85 en 87 van het bestreden arrest volgt dat B., voorzitter van kantoor S., op 20 december 2002 lid is geworden van de directie van Investima 10, die nadien is omgedoopt tot Éditis, en dat kantoor S. op 9 februari 2004 is aangewezen als gevolmachtigde. In punt 89 van het bestreden arrest is vastgesteld dat B. van 9 februari 2004 tot 25 maart 2004 — de dag waarop Éditis tot een société par actions simplifiée is omgevormd — zowel de functie van gevolmachtigde als van bestuurslid van Éditis heeft uitgeoefend. Nadat Éditis was omgevormd, behield B. nauwe banden met Éditis, aangezien de gevolmachtigde drie vertegenwoordigers had in de aandeelhouderscommissie.
44
Bijgevolg is het Gerecht in punt 104 van het bestreden arrest terecht tot de conclusie gekomen dat de onafhankelijkheid van de gevolmachtigde was aangetast doordat B. de functie van bestuurslid van Investima 10 — die later Éditis is geworden — uitoefende, en dat de bevoegdheden van onafhankelijk gevolmachtigde, als bedoeld in punt 15 van de verbintenissen van Lagardère, in een dergelijke situatie niet langer volstrekt onafhankelijk konden worden uitgeoefend.
45
Ook heeft het Gerecht in punt 107 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat het beoordelingsverslag over Wendel Investissement als beoogde koper van de afgestoten activa, was opgesteld door een gevolmachtigde die niet aan de voorwaarde van onafhankelijkheid jegens Éditis voldeed.
46
De Commissie betwist de vaststellingen van het Gerecht betreffende het gebrek aan onafhankelijkheid van de gevolmachtigde niet, op grond dat het om een feitenkwestie gaat. Daarentegen verwijt zij het Gerecht wel dat het niet heeft onderzocht of dit gebrek aan onafhankelijkheid de litigieuze beschikking in concreto heeft beïnvloed, en of die beschikking zonder deze onregelmatigheid een andere inhoud had kunnen hebben. Volgens de Commissie heeft de situatie van de gevolmachtigde er niet toe geleid dat zijn verslag inzake de overnemer van de activa van Éditis niet meer objectief was, en is de rechtmatigheid van de litigieuze beschikking dus niet aangetast.
47
Dit argument van de Commissie moet van de hand worden gewezen.
48
In casu heeft de gevolmachtigde, die erop moest toezien dat de verbintenissen van de aanmeldende partij ‘naar behoren werden uitgevoerd’, immers taken uitgeoefend waarmee de Commissie hem indirect heeft belast. Het betreft taken die de Commissie zelf had kunnen uitoefenen, indien zij over voldoende personeel had beschikt.
49
Dat volgt duidelijk uit de punten 52, 53, 55 en 56 van de mededeling van de Commissie betreffende op grond van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad en verordening (EG) nr. 447/98 van de Commissie aanvaardbare corrigerende maatregelen (PB 2001, C68, blz. 3). In het bijzonder bepaalt punt 56 van deze mededeling dat ‘[d]e gevolmachtigde […] namens de Commissie een aantal specifieke taken [vervult] die moeten garanderen dat de verbintenissen te goeder trouw worden uitgevoerd’.
50
In dit verband zij eraan herinnerd dat Lagardère op basis van punt 15 van haar verbintenissen verplicht was om een gevolmachtigde aan te wijzen die onder andere ‘onafhankelijk [moest zijn] van Lagardère en van Éditis’.
51
Derhalve staat vast dat een dergelijke gevolmachtigde van meet af aan onafhankelijk moet zijn van de partijen en ten opzichte van hen bovendien onafhankelijk moet handelen, zodat het gebrek aan onafhankelijkheid volstaat om een beschikking van de Commissie zoals de litigieuze beschikking nietig te verklaren. De vraag of deze gevolmachtigde onafhankelijk heeft gehandeld, rijst enkel indien vooraf is vastgesteld dat hij daadwerkelijk onafhankelijk was van de partijen.
52
Aangezien het Gerecht terecht heeft vastgesteld dat de gevolmachtigde niet onafhankelijk was van de partijen, hoefde het niet te onderzoeken of dit gebrek aan onafhankelijkheid ook uit het concrete handelen van deze gevolmachtigde bleek.
53
Uit een en ander volgt dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de litigieuze beschikking nietig te verklaren op grond dat de gevolmachtigde niet onafhankelijk was. Derhalve zijn de drie middelen van de Commissie en het tweede middel van Lagardère ongegrond en moeten zij worden afgewezen.
Het eerste middel van zaak C-554/10 P inzake de exceptie van onwettigheid
Argumenten van partijen
54
Lagardère voert aan dat het Gerecht de onrechtmatigheid van de litigieuze beschikking niet kon baseren op de onrechtmatigheid van de beschikking tot aanvaarding van de gevolmachtigde, aangezien het mechanisme van de exceptie van onwettigheid enkel kan worden aangewend wanneer het gaat om twee individuele beschikkingen. Aangezien Odile Jacob niet binnen de toegestane termijnen beroep had ingesteld tegen de beschikking tot aanvaarding van de gevolmachtigde, kon zij zich ter ondersteuning van haar verzoek om nietigverklaring van de litigieuze beschikking niet op de onrechtmatigheid van deze aanvaardingsbeschikking beroepen, omdat deze ten opzichte van haar definitief was geworden.
55
Volgens Lagardère en Wendel Investissement leidt de redenering van het Gerecht ertoe dat de onrechtmatigheid van de beschikking houdende aanvaarding van de gevolmachtigde, die een individuele beschikking is, bij wege van exceptie wordt aangevoerd. Het Gerecht heeft daardoor niet de gronden waarop de litigieuze beschikking is vastgesteld rechtstreeks onderzocht, maar wél de aan deze beschikking voorafgaande gronden die tot de beschikking houdende aanstelling van de gevolmachtigde hebben geleid.
56
Lagardère betoogt dat de beschikking tot aanvaarding van de gevolmachtigde op 15 februari 2005 aan partijen is medegedeeld, vanaf welke datum deze beschikking Odile Jacob raakte en een voor beroep vatbare handeling vormde in de zin van artikel 263 VWEU. Deze beschikking had derhalve binnen de toepasselijke termijn moeten worden betwist door middel van een afzonderlijk beroep dat losstond van het tegen de litigieuze beschikking ingestelde beroep. Het Gerecht mocht zich dus niet baseren op het feit dat de gevolmachtigde onrechtmatig was aangewezen om tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking te concluderen.
57
Odile Jacob weerlegt de argumenten van Lagardère en van Wendel Investissement door op te merken dat de beschikking tot aanvaarding van de gevolmachtigde niet als een geïsoleerde beschikking moet worden beschouwd, maar als een beschikking die deel uitmaakt van een reeks handelingen die tot de vaststelling van de litigieuze beschikking hebben geleid.
58
Bovendien wijst Odile Jacob erop dat zij niet de adressaat was, in de zin van artikel 263 VWEU en de rechtspraak, van de beschikking houdende aanvaarding van de gevolmachtigde, zodat het voor haar moeilijk zou zijn geweest om deze beschikking bij een afzonderlijk beroep te bestrijden.
Beoordeling door het Hof
59
De beschikking houdende aanvaarding van de gevolmachtigde is pas op 17 februari 2005 aan Odile Jacob meegedeeld.
60
Op 8 november 2004 heeft Odile Jacob bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking ingesteld, in het kader waarvan zij eveneens de voorwaarden voor de aanvaarding van de gevolmachtigde bestreed. Op die dag was de beschikking houdende aanvaarding van de gevolmachtigde evenwel nog niet aan Odile Jacob meegedeeld. Bijgevolg kan haar niet worden verweten dat zij in haar beroep tegen de litigieuze beschikking de rechtmatigheid van de beschikking houdende aanvaarding van de gevolmachtigde ter discussie heeft gesteld zonder vooraf om de nietigverklaring van laatstbedoelde beschikking te hebben verzocht, temeer omdat deze beschikking deel uitmaakte van het geheel van handelingen waartoe ook de litigieuze beschikking behoorde.
61
Het zou van overbodig en nutteloos formalisme getuigen Odile Jacob te verplichten een afzonderlijk beroep in te stellen tegen een individuele beschikking waarvan zij pas na de inleiding van haar hoofdberoep kennis kreeg, die deel uitmaakte van een reeks handelingen en die met dit hoofdberoep hoe dan ook ter discussie wordt gesteld.
62
Dit middel dient dus te worden afgewezen.
63
Aangezien alle middelen van rekwirantes van de hand zijn gewezen, moeten de hogere voorzieningen in de zaken C-553/10 P en C-554/10 P worden afgewezen.
Kosten
64
Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Volgens artikel 138, leden 1 en 2, van dit Reglement, dat krachtens de artikelen 184, lid 1, en 190, lid 1, daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie en Lagardère in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van Odile Jacob worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die Odile Jacob naar aanleiding van de onderhavige hogere voorzieningen heeft gedragen.
65
Aangezien Odile Jacob het Hof niet heeft verzocht om Wendel Investissement te verwijzen in de kosten, draagt laatstgenoemde enkel haar eigen kosten.
Het Hof (Grote kamer) verklaart:
- 1)
De hogere voorzieningen worden afgewezen.
- 2)
De Europese Commissie en Lagardère SCA dragen hun eigen kosten en die van Éditions Odile Jacob SAS.
- 3)
Wendel Investissement SA draagt haar eigen kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑11‑2012