Memorie van toelichting wetsvoorstel 22 030.
Rb. Amsterdam, 28-02-2020, nr. 13-165884-18
ECLI:NL:RBAMS:2020:1280
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-02-2020
- Zaaknummer
13-165884-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:1280, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑02‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Verkeersongeval tussen naar rechts afslaande vrachtauto en rechtdoorgaande fietsster op de Vijzelstraat Amsterdam. Vrijspraak artikel 6 en 5 WVW 1994.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13-165884-18
Datum uitspraak: 28 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.A. Koers, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 23 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) - in de hoedanigheid van een beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Vijzelstraat, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [persoon] , zwaar lichamelijk letsel, te weten (ernstig) voetletsel, werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Vijzelstraat komende uit de richting van de Kerkstraat en gaande in de richting van de Keizersgracht en wilde ter hoogte van de Keizersgracht rechtsaf slaan in de richting van de Reguliersgracht,
verdachte heeft zich gedurende zijn manoeuvre om rechts af te slaan niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de Vijzelstraat vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft vervolgens de rechtdoorgaande fietser, die [persoon] geen voorrang verleend en is (vervolgens) tegen die [persoon] , aangereden en en/of aangebotst en/of over (de fiets van) die [persoon] heengereden,
ten gevolge waarvan die [persoon] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 23 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) - in de hoedanigheid van een beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Vijzelstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Vijzelstraat komende uit de richting van de Kerkstraat en gaande in de richting van de Keizersgracht en wilde ter hoogte van de Keizersgracht rechtsaf slaan in de richting van de Reguliersgracht,
verdachte heeft zich gedurende zijn manoeuvre om rechts af te slaan niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de Vijzelstraat vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft vervolgens de rechtdoorgaande fietser, [persoon] geen voorrang verleend en is (vervolgens) tegen die [persoon] , aangereden en en/of aangebotst en/of over (de fiets van) die [persoon] heengereden.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1.
Wat is er gebeurd?
Op 23 maart 2018 omstreeks 09:30 uur heeft ter hoogte van de kruising van de Vijzelstraat met de Keizersgracht te Amsterdam een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden tussen een naar rechts afslaande vrachtauto en een rechtdoor gaande fietsster. Verdachte was de bestuurder van de vrachtauto en het slachtoffer reed op de fiets. Verdachte was zich als ervaren vrachtwagenchauffeur bewust van de drukke verkeerssituatie ter plaatse. Omdat er aan de rechterzijde van de Vijzelstraat auto’s stonden geparkeerd is hij via de op de Vijzelstraat gelegen trambaan naar de bewuste kruising gereden. Op de kruising heeft verdachte de hem beschikbare veiligheidsnormen in acht genomen. Hij heeft richting aangegeven, in alle spiegels gekeken en gewacht tot hij de bocht naar rechts kon nemen. Verdachte kon echter niet in één keer naar rechts afslaan, omdat er voorbij de hoek op de Keizersgracht aan de linkerzijde van de rijbaan een auto stond geparkeerd. Teneinde langs deze auto te kunnen rijden moest verdachte een klein stukje naar achteren rijden om de bocht opnieuw te kunnen insteken. Op dat moment werd verdachte er door omstanders op geattendeerd dat er iets aan de hand was en hij zag toen dat er een persoon rechts naast zijn vrachtauto lag.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, zoals primair is ten laste gelegd, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (artikel 6 WVW). Hiervoor dient de rechtbank te beoordelen of zijn handelen is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam. Subsidiair is aan de orde de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (artikel 5 WVW).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de fietsster over het hoofd heeft gezien op het moment dat hij rechtsaf is geslagen. Hoewel verdachte de hem beschikbare veiligheidsnormen in acht heeft genomen, heeft hij niet zorgvuldig genoeg in zijn spiegels gekeken. Hij had het slachtoffer kunnen zien, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse. Nadat het ongeval had plaatsgevonden en verdachte beter in zijn spiegels keek zag hij het slachtoffer onder zijn vrachtauto vandaan komen. Voor wat betreft de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW is volgens vaste rechtspraak in soortgelijke zaken meer nodig dan het maken van een enkele verkeersfout. Nu geen sprake is van een bijzondere omstandigheid en alleen kan worden vastgesteld dat verdachte op één moment niet goed heeft opgelet, kan het primair ten gelaste gelegde niet worden bewezen en dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen, nu verdachte gevaar en hinder heeft veroorzaakt. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met alle relevante omstandigheden die het gevolg zijn van dit dramatische ongeval, waaronder het letsel van het slachtoffer en de impact van het ongeval op de persoon van verdachte. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1000,00 en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota als standpunt naar voren gebracht dat verdachte, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden geen verwijt kan worden gemaakt, zodat hij van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft er alles aan gedaan om een aanrijding te voorkomen, zoals ook van een beroepschauffeur mag worden verwacht. In het geval de rechtbank wel bewezen acht dat verdacht een verkeersfout heeft gemaakt, dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep toekomt op een schulduitsluitingsrond, namelijk afwezigheid van alle schuld ofwel een combinatie daarvan met overmacht.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat, zoals ook hiervoor in rubriek 3.1. is overwogen, er op 23 maart 2018 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de fietsster, mevrouw [persoon] , zwaar lichamelijk letsel aan haar linkervoet heeft opgelopen. De raadsman van het slachtoffer, mr. B. Martens, advocaat te Den Haag, heeft ter zitting van 14 februari 2020 uiteengezet wat de gevolgen hiervan zijn voor het slachtoffer. Zij ondervindt naast de fysieke ongemakken nog steeds pijn en gebruikt dagelijks pijnstillers, gaat twee à drie keer per week naar de fysiotherapeut, loopt met een stok en voorziet na haar studie beperkingen in de door haar geambieerde carrière. Het slachtoffer beseft dat zij het slachtoffer is van een verkeersongeval en verwijt dit de verdachte niet. De rechtbank stelt verder vast dat zij ter zitting heeft gezien en gehoord dat het ongeval nog steeds een diepe indruk maakt op de verdachte. Hij is onder behandeling geweest bij een (neuro)psycholoog, werkt sinds kort bij een andere werkgever omdat het zien van de vrachtauto op het terrein van zijn voormalige werkgever hem herinnert aan het ongeval en sindsdien vermijdt verdachte de stad Amsterdam als beroepschauffeur.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vaststelling van de toedracht van het ongeval het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij vanwege de geparkeerde auto’s op de Vijzelstraat met zijn knipperlichten en zwaailampen aan al dan niet gedeeltelijk op de trambaan van de Vijzelgracht heeft gereden tot de kruising met de Keizersgracht. Zijn verklaring, dat hij alvorens rechtsaf te slaan bij de Keizersgracht heeft stilgestaan, eerst op andere weggebruikers heeft gelet en goed in zijn spiegels heeft gekeken voordat hij de bocht naar rechts heeft genomen, wordt ondersteund door de bevindingen in het proces-verbaal “VerkeersOngevalsAnalyse”. Bij het uitlezen van de tachograaf is gebleken dat de vrachtauto gedurende 9 seconden heeft stilgestaan. Vervolgens is verdachte opgetrokken tot een snelheid van maximaal 7 à 8 km/u, waarna de vrachtauto opnieuw tot stilstand is gekomen op de positie waarop hij door de politie is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bevindingen naar aanleiding van het uitlezen van de tachograafschijf, alsmede de verklaringen van de getuigen, aannemelijk is dat de verklaring van het slachtoffer dat zij vóór de bewuste kruising naast de rijdende vrachtauto van de verdachte heeft gefietst en dat zij geen moment diens achterlichten heeft gezien, niet kan kloppen. Ook blijkt uit de verklaring van het slachtoffer niet dat zij heeft waargenomen dat de vrachtauto 9 seconden heeft stil gestaan alvorens hij rechtsaf is geslagen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer, ook wat betreft de vraag of zij voorafgaand aan de aanrijding op de rijbaan van de Vijzelstraat heeft gereden dan wel op enig moment op de naastgelegen stoep of trottoir (hierna: stoep) heeft gefietst. Het is op grond van de stukken van het dossier niet exact vast te stellen op welk moment, vóór of nadat de vrachtauto een stukje achteruit is gereden, verdachte tegen het slachtoffer is aangereden en/of aangebotst en/of over de fiets is heengereden. Blijkens de ter plaatse aangetroffen sporen op het wegdek was het conflictpunt, de aanrijding met de vrachtauto, waarschijnlijk op de stoep, het deel van de uitrit tussen de Vijzelstraat en de Keizersgracht.
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij alvorens de bocht naar rechts te maken heeft stil gestaan teneinde fietsers voor te laten gaan, dat hij vervolgens (onder meer) in de spiegels aan de rechterzijde van zijn cabine heeft gekeken maar desondanks het slachtoffer niet heeft gezien. Gelet hierop is de rechtbank, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat geen sprake is van schuld in zin van artikel 6 WVW. Daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde.
Artikel 5 WVW bevat de grondnorm voor een veilig en ordelijk verloop van het verkeer op de weg. Het geeft geen exacte regels voor het gedrag in een concrete situatie. Het geeft aan dat het gedrag, in welke situatie dan ook, telkens wordt beheerst door de norm dat men zich zodanig dient te gedragen dat geen gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt en dat het verkeer op de weg niet wordt gehinderd of kan worden gehinderd.1.
De rechtbank is van oordeel dat wat hiervoor is overwogen ook met zich brengt dat het subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Artikel 5 WVW strekt ertoe evidente vormen van gevaar of hinder strafbaar te stellen. De wetgever heeft echter niet de bedoeling gehad om elk gevaarzettend gedrag te verbieden. De enkele omstandigheid dat verdachte de fietsster uiteindelijk niet heeft gezien, betekent niet dat sprake is van gevaarzettend gedrag als bedoeld in artikel 5 WVW. Daarbij is van belang dat de rechtbank er niet van overtuigd is dat de fietsster, zoals is vermeld in het proces-verbaal “VerkeersOngevalsAnalyse”, voor verdachte zichtbaar moet zijn geweest. Daarbij weegt de rechtbank mee dat op grond van het strafdossier niet kan worden vast gesteld waar het slachtoffer vlak vóór de aanrijding heeft gereden en dat er rechts van de vrachtauto sprake was van verschillende stilstaande voertuigen die het zicht op de fietsster kunnen hebben belemmerd. Die mogelijkheid is niet betrokken in de VOA. Gegeven het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar of hinder is veroorzaakt, zodat hij ook van het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrij gesproken.
4. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑02‑2020