Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1523/2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 16-01-2008
- Bronpublicatie:
11-12-2007, PbEU 2007, L 343 (uitgifte: 27-12-2007, regelingnummer: 1523/2007)
- Inwerkingtreding
16-01-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2007, PbEU 2007, L 343 (uitgifte: 27-12-2007, regelingnummer: 1523/2007)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 95 en 133,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1)
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
In de ogen van de burgers van de Europese Unie zijn katten en honden gezelschapsdieren en wordt het daarom niet aanvaard dat hun pels wordt gebruikt voor bont of producten die dergelijk bont bevatten. Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid in de Gemeenschap van niet als zodanig geëtiketteerd katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten. Als gevolg hiervan heerst er onder de consumenten verontrusting dat zij per ongeluk bont of bontproducten van katten en honden zouden kunnen kopen. Op 18 december 2003 (3) heeft het Europees Parlement een verklaring goedgekeurd waarin het uiting geeft aan zijn bezorgdheid over de handel in bont en bontproducten en verlangt dat deze wordt stopgezet om het vertrouwen van de consumenten en detailhandelaars in de Europese Unie te herstellen. De noodzaak om zo spoedig mogelijk voorschriften inzake de handel in katten- en hondenbont vast te stellen werd ook tijdens de vergaderingen van de Raad Landbouw en Visserij van 17 november 2003 en 30 mei 2005 tot uitdrukking gebracht.
- (2)
Het moet duidelijk gemaakt worden dat deze verordening alleen betrekking heeft op bont van de soorten gedomesticeerde katten en honden. Daar het wetenschappelijk echter onmogelijk is het bont van de huiskat te onderscheiden van dat van niet-gedomesticeerde ondersoorten van de kat, moet in deze verordening een definitie van kat als ‘felis silvestris’ worden vastgesteld die ook niet-gedomesticeerde ondersoorten van de kat omvat.
- (3)
Verscheidene lidstaten hebben in reactie op de verontrusting van de consumenten wetgeving goedgekeurd die beoogt de productie en het in de handel brengen van bont van katten en honden te voorkomen.
- (4)
Er bestaan verschillen tussen de bepalingen van de lidstaten inzake de handel, invoer, productie en etikettering van bont en bontproducten die tot doel hebben te voorkomen dat katten- en hondenbont in de handel wordt gebracht of anderszins voor handelsdoeleinden wordt gebruikt. Terwijl sommige lidstaten een totaal verbod op de vervaardiging van bont van katten en honden hebben uitgevaardigd door het houden of slachten van deze dieren ten behoeve van de productie van bont te verbieden, hebben andere beperkingen opgelegd aan de productie en/of invoer van dit bont of producten die dit bont bevatten. In sommige lidstaten zijn etiketteringsvoorschriften ingevoerd. Doordat de burgers zich steeds meer bewust zijn van de problematiek, zullen waarschijnlijk meer lidstaten zich geroepen voelen verdere beperkende maatregelen op nationaal niveau te nemen.
- (5)
Als gevolg hiervan hebben bepaalde bonthandelaren in de Europese Unie een vrijwillige gedragscode ingevoerd waarbij zij besluiten af te zien van de handel in katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten. Deze code bleek echter onvoldoende om de invoer en verkoop van katten- en hondenbont te verhinderen, vooral als bonthandelaren handel drijven in bont waarbij de soort waarvan het afkomstig is, niet is aangegeven en ook niet gemakkelijk herkenbaar is, of die producten kopen die dergelijk bont bevatten en zij worden geconfronteerd met het risico dat zij de desbetreffende producten niet op legale wijze in een of meer lidstaten kunnen verhandelen of dat op de handel in een of meer lidstaten aanvullende voorschriften van toepassing zijn om het gebruik van katten- en hondenbont te voorkomen.
- (6)
De verschillen tussen de nationale maatregelen inzake katten- en hondenbont vormen belemmeringen voor de bonthandel in het algemeen. Deze maatregelen verhinderen de goede werking van de interne markt, aangezien uiteenlopende wettelijke voorschriften de bontproductie in het algemeen belemmeren en het vrije verkeer in de Gemeenschap van op legale wijze naar de Gemeenschap ingevoerd en vervaardigd bont moeilijker maken. De uiteenlopende wettelijke voorschriften in de diverse lidstaten leiden tot een extra belasting en extra kosten voor bonthandelaren.
- (7)
Bovendien bestaat bij het publiek verwarring door de onderscheiden wettelijke voorschriften in de lidstaten, wat een belemmering voor de handel vormt.
- (8)
De maatregelen van deze verordening dienen derhalve voor de lidstaten geharmoniseerde regels vast te stellen betreffende een verbod op het verkopen, te koop aanbieden en verdelen van katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten en op deze wijze verstoring van de interne markt voor alle andere vergelijkbare producten te voorkomen.
- (9)
Om een einde te maken aan de huidige verbrokkeling van de interne markt bestaat er behoefte aan harmonisatie; het meest doeltreffende en evenredige instrument om aan de uit de uiteenlopende nationale voorschriften voortvloeiende belemmeringen een einde te maken zou een verbod zijn op het in de handel brengen en op de invoer naar en uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten.
- (10)
Een etiketteringsvoorschrift zou niet geschikt zijn om hetzelfde resultaat te bereiken, aangezien dit een onevenredige belasting voor de kledingindustrie, met inbegrip van handelaren die zijn gespecialiseerd in kunstbontk, zou zijn en het ook onevenredig duur zou zijn in gevallen waarin bont slechts een zeer gering deel van het product uitmaakt.
- (11)
In de Gemeenschap bestaat geen traditie van het houden van katten en honden voor productiedoeleinden, hoewel gevallen van vervaardiging van katten- en hondenbont zijn vastgesteld. In feite blijkt het merendeel van de producten van katten- en hondenbont in de Gemeenschap uit derde landen afkomstig te zijn. Om het verbod op intracommunautaire handel doeltreffender te maken dient tegelijkertijd een verbod op de invoer van deze producten in de Gemeenschap te worden uitgevaardigd. Een dergelijk invoerverbod zou eveneens tegemoetkomen aan de door de consumenten tot uitdrukking gebrachte bezwaren tegen de mogelijke invoer in de Gemeenschap van katten- en hondenbont, in het bijzonder omdat er aanwijzingen bestaan dat die dieren op onmenselijke wijze worden gehouden en geslacht.
- (12)
Het exportverbod dient ook te garanderen dat katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten, niet in de Gemeenschap voor de uitvoer worden geproduceerd.
- (13)
Het is evenwel wenselijk dat van het algemene verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten in beperkte mate kan worden afgeweken. Dit is het geval met katten- en hondenbont dat is ingevoerd en op de markt gebracht voor educatieve of taxidermische doeleinden.
- (14)
In Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 (4) worden veterinairrechtelijke en volksgezondheidsvoorschriften vastgesteld voor het op de markt brengen, en de invoer of de uitvoer van dierlijke bijproducten, met inbegrip van katten- en hondenbont. Het is daarom wenselijk de werkingssfeer van deze verordening te verduidelijken die het enige besluit zou moeten zijn dat geldt voor het op de markt brengen, en de invoer of de uitvoer van katten- en hondenbont in alle stadia van de productie, met inbegrip van onbewerkt bont. Deze verordening dient evenwel de verplichtingen die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1774/2002 ten aanzien van de verwijdering van katten- en hondenbont met het oog op de volksgezondheid, onverlet te laten.
- (15)
De maatregelen om het gebruik van katten en honden voor de bontproductie te verbieden dienen in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te worden gehandhaafd. De momenteel gebruikte technieken om katten- en hondenbont op te sporen, zoals microscopie, DNA-tests en de MALDI-TOF-massaspectrometrie, variëren echter van lidstaat tot lidstaat. De informatie betreffende dergelijke technieken moet aan de Commissie ter beschikking worden gesteld, zodat de handhavingsinstanties van de innovaties op dit gebied op de hoogte worden gehouden en de mogelijkheid kan worden beoordeeld of een uniforme techniek moet worden voorgeschreven.
- (16)
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).
- (17)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven analysemethoden vast te stellen voor de identificatie van de soort waarvan het bont afkomstig is en bij wijze van uitzondering maatregelen aan te nemen die afwijken van het verbod bepaald in deze verordening. Daar het maatregelen van algemene aard betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.
- (18)
De lidstaten dienen regels voor sancties in het geval van overtredingen van de bepalingen van deze verordening vast te stellen en erop toe te zien dat deze worden uitgevoerd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. lidstaten die ingevolge de toepassing van deze verordening partijen katten- of hondenbont in beslag nemen, moeten in het bijzonder wetten aannemen die hen toestaan om deze partijen verbeurd te verklaren en te vernietigen, en om de invoer- en uitvoervergunningen die aan de betrokken handelaars zijn verleend op te schorten of in te trekken. De lidstaten moeten worden aangemoedigd strafrechtelijke sancties toe te passen, indien hun nationale wetgeving die mogelijkheid biedt.
- (19)
Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten het verwijderen van belemmeringen voor de werking van de interne markt door de harmonisatie op Gemeenschapsniveau van nationale verboden inzake de handel in katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 168 van 20.7.2007, blz. 42.
Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 november 2007.
PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 695.
PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 829/2007 van de Commissie (PB L 191 van 21.7.2007, blz. 1).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).