Hof 's-Hertogenbosch, 05-07-2011, nr. HV 200.084.253/01
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR5926
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-07-2011
- Magistraten
Mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, Th. A. Pouw, J.H. Th. Veldman
- Zaaknummer
HV 200.084.253/01
- LJN
BR5926
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR5926, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑07‑2011
Uitspraak 05‑07‑2011
Mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, Th. A. Pouw, J.H. Th. Veldman
Partij(en)
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. J.W. Rauh.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Maastricht van 15 maart 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2011, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hem alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen, althans uit te spreken, althans een zodanige beslissing als het hof juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2011.
Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door mr. J.W. Rauh.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- —
de brief van de advocaat van [X.], d.d. 11 april 2011;
- —
het faxbericht van de advocaat van [X.] van 28 juni 2011 met bijlagen.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [X.] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld.
Uit het in eerste aanleg ingediende verzoekschrift en de schriftelijke verklaring d.d. 28 juni 2011 van S.G. Hillebrand, de beschermingsbewindvoerder, blijkt dat deze instemt met het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en met het hoger beroep dat [X.] heeft ingesteld, zodat [X.] in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek en in het hoger beroep.
3.2.
[X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van € 108.755,68. Daaronder bevinden zich schulden aan Rabobank Centraal Zuid Limburg van circa € 45.500,-, IDM Finance BV van ruim € 13.000,- en aan ABN AMRO afdeling Financiële Diensten van ruim € 10.000,-. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject niet is gestart, omdat het inkomen van [X.] aanzienlijk lager is dan de voor hem geldende beslagvrije voet. De advocaat van [X.] heeft bij brief van 24 februari 2011 aan de rechtbank bericht dat er geen buitengerechtelijke schuldregeling is aangeboden, omdat de verhouding tot het totaal der schulden en het uitermate bescheiden inkomen van [X.] daartoe geen enkele aanleiding gaf.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank [X.] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek op grond van artikel 285 lid 1 aanhef en onder f en h Fw en artikel 288 lid 2 aanhef en sub b. Uit deze artikelen volgt dat het aanbieden van een buitengerechtelijke schuldregeling een essentiële voorwaarde is om een verzoek te kunnen doen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank is van oordeel dat nu [X.] niet aan deze voorwaarde heeft voldaan, op grond daarvan het verzoek niet in behandeling kan worden genomen.
3.4.
[X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
[X.] heeft in het beroepschrift — kort samengevat en zakelijk weergegeven — het volgende aangevoerd.
[X.] is van mening dat de rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek. Er geldt geen (naar het hof begrijpt: algemene) verplichting om een minnelijke regeling aan te bieden. De reden voor het niet aanbieden van een minnelijke regeling is gelegen in het feit dat het inkomen van [X.] aanzienlijk lager is dan de voor hem geldende beslagvrije voet. Daardoor bestaan geen reële mogelijkheden om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. [X.] is van mening dat zijn verzoek wel aan de gestelde eisen voldoet en dat het in behandeling dient te worden genomen.
3.4.2.
Hieraan heeft [X.] ter zitting — kort samengevat — toegevoegd ten aanzien van het ontstaan van de schulden dat deze voornamelijk zijn veroorzaakt door zijn echtscheiding. Zo heeft zijn ex-echtgenote vernielingen gepleegd aan de eigen woning. Uiteindelijk is de woning onderhands verkocht. [X.] heeft echter nog een restant hypotheekschuld van € 45.538,87 aan Rabobank Centraal Zuid Limburg. [X.] heeft verder nog opgemerkt dat hij bij de schulden met de volgnummers 13 en 34 om dezelfde schuld (van € 10.921,18) gaat en dat de schulden met de volgnummers 36, 37 en 38 inmiddels zijn voldaan, zodat het totale bedrag aan schulden thans op circa € 96.000,- uitkomt.
Door de problemen met zijn ex-echtgenote en de financiële problemen ervaart [X.] grote psychische problemen. Hij is voor deze problemen onder behandeling bij Mondriaan. [X.] heeft gedurende de afgelopen jaren intensieve begeleiding gehad en zijn situatie is inmiddels stabiel. [X.] stelt dat zijn psychische problemen niet in de weg zullen staan aan het WSNP traject. Door de heer [Y.], sociaal psychiatrisch verpleegkundige en behandelaar bij Mondriaan, en door mevrouw drs. [Z.], psychiater bij Mondriaan, is verklaard dat [X.] in staat wordt geacht het WSNP traject met goed gevolg te kunnen doorlopen.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Allereerst dient te worden beoordeeld of [X.] ontvankelijk is in zijn oorspronkelijke verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelt daaromtrent als volgt. Uit artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw moet worden afgeleid dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de schuldenaar een poging dient te doen om aan zijn schuldeisers een buitengerechtelijke schuldregeling aan te bieden. Indien de schuldenaar niet tot een buitengerechtelijke schuldregeling is gekomen, dient het verzoekschrift een met redenen omklede verklaring te bevatten dat er daartoe geen reële mogelijkheden zijn. Een dergelijke verklaring is door [X.] bij brief van zijn advocaat (uiteindelijk) gegeven. Uit deze brief en de nadere toelichting in hoger beroep blijkt dat het aanbieden van een buitengerechtelijke schuldregeling gedoemd was te mislukken. Naar het oordeel van het hof dient een dergelijke situatie gelijkgesteld te worden met de situatie waarin het minnelijk traject op juiste wijze doch zonder succes is doorlopen. Het hof acht [X.] derhalve ontvankelijk in zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5.2.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.3.
Uit de verklaring van [X.], zoals gedaan tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, maakt het hof op dat hij in staat is om van een klein bedrag per maand te leven. Bovendien is in hoger beroep gebleken dat de situatie van [X.] inmiddels stabiel is, met name doordat hij zijn psychische problemen op dit moment voldoende onder controle heeft en zonder dat er op dit moment een grote kans op terugval bestaat. Het hof acht het daardoor voldoende aannemelijk dat [X.] geen nieuwe schulden zal laten ontstaan.
3.5.4.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat voldoende aannemelijk is, dat [X.] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen voor zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Ook aan de overige toelatingseisen is voldaan.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [X.], wonende te [postcode] [woonplaats], aan [adres];
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Maastricht kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. E. K. Veldhuijzen van Zanten, Th. A. Pouw en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2011.