Hof Arnhem, 16-02-2010, nr. 200.003.032
ECLI:NL:GHARN:2010:BL7461
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
16-02-2010
- Magistraten
Mrs. J.P. Fokker, G.J. Rijken, H. Wammes
- Zaaknummer
200.003.032
- LJN
BL7461
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BL7461, Uitspraak, Hof Arnhem, 16‑02‑2010
Uitspraak 16‑02‑2010
Mrs. J.P. Fokker, G.J. Rijken, H. Wammes
Partij(en)
arrest van de vijfde civiele kamer van 16 februari 2010
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] Advocaten B.V,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.A.C. de Vries.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 13 november 2007 dat de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede) tussen partijen (verder [appellante] en [geïntimeerde] te noemen) heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Nadat de kantonrechter bij vonnis van 29 januari 2008 had bepaald dat van het vonnis van 13 november 2007 hoger beroep kon worden ingesteld heeft [appellante] bij exploot van 8 februari 2008 aan [geïntimeerde] aangezegd van dat laatste vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft [appellante] acht grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, haar vorderingen, zoals ingesteld in eerste aanleg dan wel de dagvaarding in hoger beroep en de memorie van grieven alsnog zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide procedures.
2.3
Bij memorie van antwoord met een productie heeft de besloten vennootschap [geïntimeerde] Advocaten en Rechtanwälte B.V.. de grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het hoger beroep ongegrond zal verklaren, met veroordeling van [appellante] in de kosten.
2.4
[appellante] heeft zich bij akte uitgelaten over de laatstgenoemde productie, waarna [geïntimeerde] een antwoord-akte heeft genomen.
2.5
Daarna is recht op de stukken gevraagd
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Het hof stelt vast dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde] Advocaten en Rechtsanwälte B.V. zonder enige toelichting als geïntimeerde is verschenen in de kop van de memorie van antwoord. [appellante] volgt in haar antwoordakte deze wending niet. Het hof ziet bij gebreke van die toelichting door [geïntimeerde] geen aanleiding deze andere naam over te nemen en zal evenals [appellante] de naam van [geïntimeerde] als naam van de geïntimeerde blijven hanteren.
3.2
Het hof gaat uit van het volgende.
- (i)
De rechtbank Utrecht heeft een derde, genaamd [naam 1], veroordeeld tot betaling van € 100.000,- aan een cliënt van mr. [betrokkene 1], advocaat bij [geïntimeerde]. Mr. [betrokkene] heeft namens [geïntimeerde] aan [appellante] in september 2004 opdracht gegeven ter incasso executoriaal beslag te leggen op een onroerende zaak van [naam 1].
- (ii)
[appellante] heeft de opdracht aanvaard. In de door haar aan [geïntimeerde] verzonden bevestigingsbrief van 13 september 2004 wordt vermeld dat op alle aan haar gegeven opdrachten de door haar gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn. [appellante] heeft het vonnis aan [naam 1] betekend, beslag gelegd en is tot overbetekening overgegaan.
- (iii)
Het is niet tot een executoriale verkoop gekomen; de onroerende zaak is onderhands verkocht en de met het transport belaste notaris heeft € 100.000,- overgemaakt naar de derdenrekening van [geïntimeerde].
- (iv)
[appellante] heeft [geïntimeerde] een factuur van € 4.079,96 gestuurd met daarin bedragen wegens betekening en bevel (€ 67,76), executiekosten (€ 517,77), informatiekosten (€ 18,44), afwikkelingskosten (€ 2.863,93) en BTW (€ 612,06).
- (v)
Op 6 april 2006 heeft [geïntimeerde] een gedeelte van € 718,73 van deze factuur voldaan. Zij stelt zich op het standpunt dat zij het restant niet verschuldigd is.
Inzet van dit geding is het bedrag van € 2.863,93 aan ‘afwikkelingskosten’
3.3
[appellante] klaagt in haar eerste grief dat de kantonrechter onder 2.2. de feiten verkeerd heeft vastgesteld. Het hof heeft de feiten in hoger beroep hiervoor zelf vastgesteld, zodat [appellante] belang bij de grief mist.
Het hof merkt nog het volgende op. [appellante] verwijst ter toelichting naar ‘al hetgeen zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht’ en naar een brief van 29 november 2005 van haar aan [geïntimeerde]. Uit deze brief blijkt volgens [appellante] dat zij in de periode van 10 september 2004 tot en met 14 juli 2005 ‘zeer vele andere werkzaamheden’ heeft verricht dan de door haar gedane ambtshandelingen.
Een appellant kan met enkele verwijzing naar wat zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht niet volstaan als voor de wederpartij en de rechter niet duidelijk wordt wat precies het bezwaar is tegen het bestreden vonnis. Daaraan schort het hier. De verwijzing naar de brief van 29 november 2005, zonder nadere toelichting of omschrijving, maakt het standpunt van [appellante] er niet duidelijker op.
3.4
De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis van 13 november 2007 beslist dat:
- a)
het beding betreffende de afwikkelingskosten geen kernbeding is;
- b)
dat [geïntimeerde] zich door vernietiging heeft bevrijd van de algemene voorwaarden van [appellante];
- c)
dat partijen geen loon zijn overeengekomen betreffende de afwikkeling van het beslag en dat [geïntimeerde] gehouden is een redelijk loon te betalen.
De kantonrechter heeft vervolgens partijen gelast te verschijnen om nadere inlichtingen te verkrijgen en een schikking te beproeven.
Deze zitting heeft plaatsgehad. Daarna heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 29 januari 2008 bepaald dat hoger beroep kan worden ingesteld tegen het vonnis van 13 november 2007.
3.5
De grieven van [appellante] keren zich in de eerste plaats tegen de beslissingen onder a., b. en c.
De grieven falen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
- Ad a).
[appellante] wil met een beroep op haar algemene voorwaarden afwikkelingskosten in rekening brengen. Geen bedingen in algemene voorwaarden in de zin van afdeling 6.5.3. van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn bedingen die de kern van de prestatie aangeven, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. [appellante] stelt zich op het standpunt dat het beding betreffende de afwikkelingskosten een dergelijk kernbeding is. Het hof deelt deze opvatting niet. Het begrip ‘bedingen die de kern van de prestatie aangeven’ (artikel 6:231 lid 1 aanhef en onder a BW) moet beperkt worden uitgelegd. Gelet op die beperking geeft het over en weer gestelde geen aanleiding hier een kernbeding aan te nemen. De essentie van de overeenkomst is immers de opdracht aan [appellante] tot beslaglegging; gesteld dat het omstreden beding in de algemene voorwaarden zou hebben ontbroken zou dat niet in de weg hebben gestaan aan de bestaanbaarheid en de uitvoering van de overeenkomst van opdracht. Het loon zou in dat geval worden bepaald volgens artikel 7:405 lid 2 BW, inhoudende dat de opdrachtgever, als loon is verschuldigd maar de hoogte niet door partijen is bepaald, het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon is verschuldigd. Het beding kan worden gemist, is daarom geen kernbeding en is daarmee onderdeel van algemene voorwaarden in de zin van afdeling 6.5.3 BW.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat in de voorwaarden niet duidelijk en begrijpelijk is aangegeven dat de opdrachtgever afwikkelingskosten is verschuldigd naast de kosten voor het leggen van beslag en dat het door [appellante] benadrukte verschil tussen ‘een losse opdracht’ en ‘een niet-losse opdracht zijnde een dossierzaak’ niet wordt gemaakt in de voorwaarden. Dat is juist. Ook dat is een reden het omstreden beding niet als een kernbeding te beschouwen.
- Ad b).
De algemene voorwaarden zijn naar het oordeel van het hof van toepassing op de opdracht, nu [geïntimeerde] niet heeft geprotesteerd tegen de verwijzing naar die voorwaarden op de opdrachtbevestiging en daarmee de gelding van die algemene voorwaarden heeft aanvaard. [geïntimeerde] had als advocatenkantoor erop bedacht moeten zijn dat [appellante] algemene voorwaarden hanteerde. De stelling van [geïntimeerde] dat van aanvaarding geen sprake kan zijn omdat de algemene voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan haar waren ter hand gesteld gaat niet op. Een wederpartij (in dit geval [geïntimeerde]) is immers ook dan aan de algemene voorwaarden gebonden als bij het sluiten van de overeenkomst de gebruiker (in dit geval [appellante]) begreep of moest begrijpen, dat zij de inhoud daarvan niet kende (artikel 6:232 BW).Toch gaat het beroep van [appellante] op haar voorwaarden niet op, omdat [appellante] aan [geïntimeerde] geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om van die algemene voorwaarden kennis te nemen. Daarom heeft [geïntimeerde] terecht de vernietiging van de voorwaarden ingeroepen. [appellante] heeft niet voldaan aan haar verplichting de voorwaarden ter hand te stellen aan [geïntimeerde] voor of bij het sluiten van de overeenkomst.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat dit redelijkerwijs niet mogelijk was, maar heeft die stelling niet aannemelijk gemaakt. Integendeel, niet duidelijk is waarom het onmogelijk was de voorwaarden mee te sturen (al dan niet afgedrukt op de achterkant) met de opdrachtbevestiging, ook al zijn dat er naar zeggen van [appellante] duizenden per jaar. Dat de voorwaarden op de website van [appellante] kunnen worden geraadpleegd is niet voldoende; van een partij wordt niet verlangd dat zij zelf nagaat of de andere partij algemene voorwaarden hanteert en zo ja, wat de inhoud is. Vaststaat dat de overeenkomst van opdracht niet langs elektronische weg is tot stand gekomen, zodat art. 6:234 lid 1 aanhef en onder c BW niet van toepassing is.
[appellante] heeft subsidiair gesteld dat het beroep van [geïntimeerde] op de vernietiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof verwerpt dit beroep. [appellante] heeft dat beroep feitelijk niet voldoende onderbouwd om het te kunnen aanvaarden.
Het hof is kortom met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] zich met recht beroept op vernietiging van de voorwaarden.
- c).
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellante] aanspraak heeft op het op gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon. De kantonrechter behoeft over de aard van de afwikkelingswerkzaamheden nadere inlichtingen en heeft partijen gelast voor hem te verschijnen voor het geven van die inlichtingen en het beproeven van een schikking. [geïntimeerde] bestrijdt dat zij naast het door haar betaalde nog kosten verschuldigd is; volgens haar moet worden afgerekend volgens het tarief voor de ambtsverrichtingen. Als [geïntimeerde] het niet eens was met deze beslissing van de kantonrechter en dus het vonnis op die grond vernietigd wenste te zien had zij zelf ook (incidenteel) appel moeten instellen. Dat heeft zij nagelaten.
3.6
Mr. [betrokkene 1] schrijft in een brief van 19 augustus 2005 aan [appellante] dat hij de factuur van [appellante] zal doorgeleiden naar de rechtsbijstandverzekeraar. ‘Indien deze betaalt, is er geen probleem’.
Hieruit, noch uit enig andere handelen of nalaten van [geïntimeerde] kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] heeft toegezegd dat de rechtsbijstandverzekeraar zou betalen en dat hij het betaalde zou doorbetalen aan [appellante].
Slotsom
3.7
Het hoger beroep slaagt niet. De grieven behoeven verder geen afzonderlijke bespreking. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het appel.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
- —
bekrachtigt het bestreden vonnis;
- —
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 254,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, G.J. Rijken en H. Wammes en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2010.