HR, 19-03-2013, nr. 10/05246
ECLI:NL:HR:2013:BZ4853
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-2013
- Zaaknummer
10/05246
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BZ4853
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ4853, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4853
ECLI:NL:PHR:2013:BZ4853, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ4853
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO. Strafvermindering i.v.m. overschrijding redelijke termijn.
19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 10/05246
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 november 2010, nummer 20/003979-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 19 maart 2013.
Conclusie 22‑01‑2013
Mr. Aben
Partij(en)
10/05246(1)
Mr. Aben
Zitting 22 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 30 november 2010 de verdachte ter zake van "poging tot doodslag", veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
2.
Namens de verdachte heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het bestreden arrest aan een innerlijke tegenstrijdigheid lijdt, nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van een poging tot moord van [slachtoffer], omdat het 'voorbedachten raad' niet bewezen acht, maar wel de verdachte heeft veroordeeld ter zake van het 'voorgenomen' misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.2.
Het woord 'voorgenomen' in de tenlastelegging en bewezenverklaring is klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die aan het woord "voornemen" in de zin van art. 45, eerste lid, Sr toekomt. Het middel, dat klaagt dat de overweging van het hof ten aanzien van het niet bewezen achten van voorbedachten raad, te weten dat "niet is gebleken dat van een vooropgezet plan om aangever [slachtoffer] van het leven te beroven" aan de bewezenverklaring van 'voornemen' in de zin van art. 45, eerste lid, Sr in de weg staat, miskent dat voldoende is dat komt vast te staan dat de verdachte opzet (op zijn minst in voorwaardelijke vorm) had op het niet voltooide misdrijf, welke opzet zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
4.1.
Het tweede middel klaagt over schending van art. 6, eerste lid, EVRM in cassatie, doordat de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad is overschreden.
4.2.
Namens de verdachte is op 1 december 2010 beroep in cassatie ingesteld. De processtukken zijn op 12 maart 2012 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat de termijn waarbinnen de stukken naar de Hoge Raad moeten worden ingezonden is overschreden. Het middel klaagt terecht.
4.3.
Ambtshalve merk ik op dat ook de termijn waarbinnen de Hoge Raad uitspraak zal doen inmiddels is overschreden. Uw Raad kan de aan de verdachte opgelegde straf verminderen, naargelang de mate van overschrijding dit rechtvaardigt.
5.
Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
6.
Overige gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de strafzaak tegen [medeverdachte] met griffienummer S 10/05404 waarin ik heden eveneens concludeer.