Hof Amsterdam, 04-09-2012, nr. 200.096.852/01 en 200.097.015/01
ECLI:NL:GHAMS:2012:CA1772
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-09-2012
- Zaaknummer
200.096.852/01 en 200.097.015/01
- LJN
CA1772
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:CA1772, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑09‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JIN 2013/132 met annotatie van P.M. de Vries
Uitspraak 04‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap. Hoofdpunten: - Toedeling voormalig echtelijke woning. - Valt stamrecht BV in de gemeenschap? - Nominale vergoeding of vergoeding naar evenredigheid voor een uit nalatenschap verkregen bedrag dat is belegd?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 4 september 2012
Zaaknummers: 200.096.852/01 en 200.097.015/01
Zaaknummer eerste aanleg: 458463/FA RK 10-3756
in de zaak met zaaknummer 200.096.852/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. R.A. van Wijk te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem,
in de zaak met zaaknummer 200.097.015/01 in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem.
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A. van Wijk te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante in de zaak met zaaknummer 200.096.852/01 en appellant in de zaak met zaaknummer 200.097.015/01 worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is in de zaak met zaaknummer 200.096.852/01 op 8 november 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 augustus 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 458463/FA RK 10-3756. De man is in de zaak met zaaknummer 200.097.015/01 op 10 november 2011 in hoger beroep gekomen van deze beschikking.
1.3.
De man heeft in beide zaken op 27 april 2012 een nader stuk ingediend. De vrouw heeft op 3 mei 2012 nog stukken ingediend.
1.4.
De zaken zijn op 9 mei 2012 gelijktijdig ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.
2. De feiten, in beide zaken
2.1.
Partijen zijn [in] 1986 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
2.2.
Partijen hebben op 3 april 2009 met het oog op de voorgenomen echtscheiding een deelconvenant ondertekend. In dit deelconvenant staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.
“NEMEN IN AANMERKING
(…)
- -
Onder de opschortende voorwaarde van de ontbinding van het huwelijk door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, willen partijen nu nadrukkelijk vooruitlopend op de definitieve boedelverdeling de volgende zaken vast leggen.
- -
Voor zover in het deel-convenant vaststellingen zijn opgenomen, die dienen ter beëindiging en/of voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen rechtens tussen partijen zal gelden, is dit convenant een vaststellingsovereenkomst in de zin van de wet. Dit zal slechts dan het geval zijn wanneer dit uitdrukkelijk wordt vermeld.
(…)
Artikel 2 De echtelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
- 2.1.
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak staande en gelegen aan de [a].
2.2.
Partijen gaan thans nog niet over tot de verdeling van de woning en de daarop rustende hypotheekschuld (bij de Rabobank Haarlemmermeer, nummer [1] groot € 100.00,00). Het gebruik van de in artikel 2.1. omschreven onroerende zaak zal vanaf 4 april 2009, voorlopig tot de definitieve verdeling door de man worden voortgezet onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening en alle andere lasten verbonden aan de eigendom en het gebruik van de woning voor zijn rekening te houden en deze te voldoen als zijn eigen schuld. De man is geen gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd.
2.3.
Uiterlijk per 31 juli 2009 zullen partijen overgaan tot de verdeling van de woning en hypotheekschuld.
Artikel 3 Verdeling overige vermogensbestanddelen in de huwelijks gemeenschap
3.1.
Partijen nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap, 31 december 2008 ook voor woning en hypotheek, voorzover partijen daarvan in het navolgende in redelijkheid niet afwijken. De waardestijgingen en/of –dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit deel-convenant bepaalde. Al hetgeen door erfenis, legaat, schenking of anderszins vanaf deze peildatum verkregen mocht worden op persoonlijke titel, wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan die partij die begunstigde van het te ontvangen actief is.
3.2.
Partijen komen overeen dat de vrouw vooruitlopend op de definitieve verdeling van de gemeenschap van goederen een bedrag van € 96.562,50 als voorschot van de man zal ontvangen.
3.3.
Dit voorschot op de definitieve verdeling van de gemeenschap zal als volgt aan de vrouw worden voldaan:
- -
De beleggingen bij Robeco onder nummer [3], met een waarde per 31 december 2008 van € 53.437,50, zullen door middel van ondertekening van bijgaande wijziging gegevens van Robeco, waarvan een kopie van dit document een onderdeel zal vormen van dit deel-convenant, overgedragen worden aan de vrouw.
- -
De man zal voor het resterende gedeelte zijnde € 43.125,00, zijn bankier opdracht geven dit bedrag direct na ondertekening van dit deel-convenant telefonisch over te boeken naar de Postbank rekening onder nummer [2] van de vrouw.
(…)”.
- 2.3.
De vrouw heeft vervolgens als voorschot op de verdeling en verrekening een bedrag van € 150.000,- ontvangen van de man, bestaande uit Robeco-effecten ter waarde van € 81.531,-, de Robeco-spaarrekening met nummer [3] met een saldo van € 25.344,- en overboeking van een bedrag van € 43.125,- van een bankrekening van de man.
- 2.4.
De vrouw heeft op 15 oktober 2009 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Amsterdam en heeft daarbij verzocht het deel-convenant tussen partijen bindend te verklaren. De man heeft een zelfstandig verzoek tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gedaan. Bij beschikking van 6 oktober 2010 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, het deel-convenant tussen partijen voor voorzover hier van belang bindend verklaard en het verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden. Het huwelijk is op 16 februari 2011 ontbonden door inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het geschil in hoger beroep
in beide zaken:
3.1.
Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vastgesteld.
Aan de man worden toegedeeld:
- de woning aan de a], tegen een waarde van € 425.000,- onder de verplichting de helft van de overwaarde na aftrek van de op de woning rustende hypotheekschuld van € 100.000,- en van een (nominaal) vergoedingsrecht van € 76.000,- van de man, zijnde per saldo een bedrag van € 124.500,- uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te vergoeden;
- de stamrecht-BV met een waarde van € 91.025,- onder aftrek van de daarop rustende latente belastingclaim van € 27.308,- onder de verplichting een bedrag van € 31.858,50 uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te vergoeden;
- het economische belang in [de v.o.f.] met een waarde van € 59.334,75 onder de verplichting uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 29.667,38 aan de vrouw te vergoeden;
- een bedrag van de betaalrekening Rabobank met nummer [4] met een saldo van € 1.451,- onder de verplichting een bedrag van € 725,50 aan de vrouw te vergoeden;
- de betaalrekening Postbank met nummer [5] met een saldo van € 3.571,- onder de verplichting een bedrag van € 1.785,50 aan de vrouw te vergoeden;
- de spaarloonrekening met nummer [6] met een saldo van € 3.370,- onder de verplichting een bedrag van € 1.685,- aan de vrouw te vergoeden;
- de vordering ‘[de man] erfenis vader’ van € 3.695,- onder de verplichting aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 1.847,50.
De betalingsverplichting van de man uit hoofde van overbedeling is vastgesteld op in totaal een bedrag van € 192.069,38.
Aan de vrouw worden toegedeeld:
- de spaarrekening Postbank Bonusrente met een saldo van € 5.350,- onder de verplichting uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 2.675,- aan de man te vergoeden;
- de betaalrekening Postbank met nummer [2] met saldo van € 379,- onder de verplichting een bedrag van € 189,50 aan de man te vergoeden;
- de spaarrekening Robeco met nummer [3] met een saldo van € 25.344,- onder de verplichting een bedrag van € 12.672,- aan de man te vergoeden;
- de spaarrekening bonusrenterekening met een saldo van € 1.500,- onder de verplichting een bedrag van € 750,- aan de man te vergoeden;
- de effecten Aegon met een waarde van € 6.676,- onder de verplichting een bedrag van € 3.338,- aan de man te vergoeden;
- de Robeco effecten met een waarde van in totaal € 81.531,- onder de verplichting een bedrag van € 67.942,50 aan de man te vergoeden.
De betalingsverplichting van de vrouw uit hoofde van overbedeling is vastgesteld op in totaal een bedrag van € 87.567,-.
Rekening houdende met het door de vrouw reeds ontvangen voorschot van € 150.000,- is de vrouw veroordeeld per saldo een bedrag van € 45.497,62 aan de man te betalen. Daarnaast is bepaald dat de ‘Claim Schiphol’ na uitkering gelijkelijk (dat wil zeggen: ieder de helft) tussen partijen verdeeld dient te worden en dat de waarde van de auto’s en motoren € 14.000,- bedraagt en dat deze waarde bij helfte tussen partijen verdeeld moet worden.
3.2.
In de zaak met zaaknummer 200.096.852/01 verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen en de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap in die zin vast te stellen dat wordt bepaald dat de man aan de vrouw in het kader van de verdeling en verrekening een bedrag van € 61.377,- dient te voldoen (grieven 1 tot en met 5). Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte een gedeelte van het door haar ontvangen voorschot van € 150.000,- (met betrekking tot de op haar naam gestelde Robeco effecten ad € 81.531,- en de Robeco spaarrekening ad € 25.344,-) in de verdeling heeft betrokken.
3.3.
In de zaak met zaaknummer 200.097.015/01 verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen en de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen opnieuw vast te stellen met inachtneming van het volgende:
- 1.
de waarde van de woning aan de [a] per 24 april 2012 bedraagt € 375.000,- (grief 1);
- 2.
buiten de afrekening blijft een bedrag van € 31.858,50 in verband met de door de man opgerichte stamrecht-BV (grief 2);
- 3.
buiten de afrekening blijft een bedrag van € 1.847,50 ter zake een vordering op de erfenis van zijn vader (grief 3);
4.
in de afrekening wordt meegewogen het door de vrouw ontvangen voorschot in de vorm van de Robeco effecten ter waarde van € 81.531,-, de spaarrekening Robeco met een saldo van € 25.344,- en contanten tot een bedrag van € 43.125,- (grief 4);
5.
bepaald wordt dat de vrouw een bedrag van € 1.685,- aan de man heeft te voldoen ter zake de spaarloonrekening met nummer [6] (grief 5);
6.
in de afrekening wordt meegewogen het door de vrouw aan de man te betalen bedrag van € 6.676,- ter zake de effecten Aegon (grief 6);
7.
in de afrekening wordt meegewogen van de door de man ontvangen nalatenschap van zijn moeder ad € 115.000,- (grief 7).
4. Beoordeling van het hoger beroep
In de zaak nummer 200.096.852/01
4.1.
De man heeft erkend dat de rechtbank ten onrechte tweemaal de Robeco effecten (waarde € 81.531,-) en de Robeco spaarrekening (saldo € 25.344,-) in de verdeling heeft betrokken, door zowel met de inbetalinggeving van deze vermogensbestanddelen als onderdeel van het voorschot van € 150.000,- rekening te houden als deze effecten en spaarrekening aan de vrouw toe te delen tegen de verplichting de helft van de waarde aan de man te vergoeden.
4.2.
Het hof zal deze dubbeltelling als volgt herstellen. De vrouw heeft in eerste aanleg (bij brief van 17 augustus 2010) een vermogensoverzicht en staat van verdeling overgelegd. Blijkens het proces-verbaal van de op 28 april 2011 gehouden comparitie van partijen is het vermogensoverzicht (en kennelijk ook de staat van verdeling) door de scheidingsplanner opgesteld en bestaat daarover tussen partijen geen verschil van mening behoudens voor zover tijdens die comparitie aan de orde gesteld. In het vermogensoverzicht worden de Robeco-effecten en –spaarrekening tot de te verdelen gemeenschap gerekend en in de staat van verdeling worden deze aangemerkt als toegedeeld aan de vrouw. De overboeking van het bedrag van € 43.125,- is in de staat van verdeling opgenomen en wordt (kennelijk) als een betaling uit het privévermogen van de man aan het privévermogen van de vrouw aangemerkt. Het hof zal partijen hierin volgen en de toedeling van de Robeco-effecten en –spaarrekening als een (voorlopige) partiële verdeling aanmerken en de overboeking van € 43.125,- als een voorschot op een door de man aan de vrouw uit hoofde van overbedeling te betalen bedrag. In zoverre slagen de grieven van de vrouw.
In de zaak nummer 200.097.015/01
4.3.
De man bestrijdt dat wilsovereenstemming bestaat over toedeling van de woning aan de [a] aan hem. Hij is bereid akkoord te gaan met toedeling aan hem, maar dan niet tegen de waarde per 31 december 2008, maar tegen de huidige waarde, volgens hem € 375.000,-. Subsidiair bestrijdt hij de juistheid van de waardering per 31 december 2008 op een bedrag van € 425.000,-.
Voor zover de man met grief 1 opkomt tegen de toedeling aan hem van de woning slaagt deze, zoals het hof hieronder uiteen zal zetten.
In artikel 2.2 van het deelconvenant is bepaald dat partijen daarin nog niet overgaan tot verdeling van de woning en is een regeling getroffen aangaande voorlopig gebruik door de man van die woning. In artikel 2.3 is bepaald dat de woning uiterlijk op 31 juli 2009 zal worden verdeeld. Partijen zijn in artikel 3.1 als peildatum voor de waardering van de woning 31 december 2008 overeengekomen, maar hebben in het midden gelaten aan wie de woning tegen deze waarde zou worden toegedeeld. De vrouw heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die met toepassing van de Haviltexmaatstaf ertoe zouden kunnen leiden dat het convenant zo moet worden uitgelegd dat partijen daarin hebben afgesproken dat de woning aan de man zou worden toebedeeld.
Op de vrouw, die immers het rechtsgevolg van toedeling van de woning aan de man inroept, rust voorts de stelplicht dat partijen ná 31 maart 2009 hebben afgesproken dat de woning aan de man wordt toegedeeld. Zij beroept zich op de omstandigheid dat de man de woning ook na 31 juli 2009 (de datum waarop de woning uiterlijk zou worden verdeeld) is blijven gebruiken. Uit dit feitelijke gebruik kan echter geen wilsovereenstemming over toedeling aan de man worden afgeleid, nu dit gebruik evenzeer kan berusten op een beheerregeling. Ook overigens heeft de vrouw het bestaan van wilsovereenstemming over toedeling aan de man onvoldoende onderbouwd. Grief 1 slaagt in zoverre.
Het hof dient thans op de voet van artikel 3:185 BW de wijze van verdeling te gelasten of zelf de verdeling vast te stellen. Hierbij dient het hof zoveel mogelijk rekening te houden met de in het deelconvenant van 31 maart 2009 opgenomen afspraken. Voor de situatie die zich thans voordoet – te weten dat de woning op 31 maart 2009 nog niet was verdeeld en geen van beide partijen de woning tegen de waarde op de peildatum (€ 425.000,-) toegedeeld wil hebben – biedt het convenant echter geen oplossing. Deze leemte zal door het hof moeten worden opgevuld.
Voor zover de grief de waardering per 31 december 2008 aanvalt, faalt deze. De rechtbank is afgegaan op twee taxatierapporten, een taxatie per 25 maart 2009 op € 425.000,- en een taxatie per 18 juni 2009 op € 430.000,-. Deze opnamedata zijn niet zodanig ver verwijderd van de peildatum dat een correctie noodzakelijk is. De omstandigheid dat niet met de planschadevergoeding rekening wordt gehouden leidt evenmin tot een correctie, aangezien deze vergoeding afzonderlijk tussen partijen is verdeeld. Tenslotte heeft de rechtbank toereikend gemotiveerd dat en waarom een (verdergaande) korting voor achterstallig onderhoud niet aan de orde is. Het hof neemt de waardering door de rechtbank van de woning op de peildatum 31 december 2008 op een bedrag van € 425.000,- daarom over.
In de stelling van de man ligt besloten dat de woning - wat er ook zij van zijn hiervoor besproken argumenten ter zake van de waarde op de overeengekomen peildatum - inmiddels in waarde is gedaald. Ook om die reden – zo begrijpt het hof – wenst hij slechts toedeling van de woning tegen een lager bedrag, te weten een bedrag van € 375.000,-. Echter, wanneer het hof de woning zonder meer voor dat bedrag zou toedelen, komt het risico van de waardedaling na de overeengekomen peildatum geheel bij de vrouw te liggen, hetgeen strijdig zou zijn met de strekking van het convenant. Om die reden ziet het hof geen aanleiding de woning zonder meer tegen een bedrag van € 375.000,- toe te delen aan de man.
Gezien het voorafgaande zal het hof - rekening houdende naar billijkheid met de belangen van partijen en met het algemeen belang - als wijze van verdeling van de woning gelasten dat deze zal worden verkocht en dat de verkoopopbrengst na aftrek van de hypotheekschuld van € 100.000,- en van het vergoedingsrecht van de man van € 76.000,- bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld. Echter, in het kader van de verkoop dient een erkend makelaar de woning te taxeren teneinde de huidige verkoopprijs bij onderhandse verkoop vast te stellen. De wijze van benoeming van een makelaar wordt in het dictum nader uitgewerkt. Wanneer de door de makelaar getaxeerde prijs ligt op een bedrag van € 375.000,- of lager, zal de man de woning tegen het door hem aangeboden bedrag van € 375.000,- toebedeeld krijgen. Ligt de door de makelaar getaxeerde verkoopprijs hoger, dan zal de woning verkocht worden op de hiervoor aangeduide wijze. Het hof zal daarbij bepalen dat indien verkoop aan een derde niet uiterlijk 30 juni 2012 kan worden gerealiseerd, de woning aan de man zal worden toegedeeld tegen de door hem genoemde waarde van € 375.000,-. Wanneer de woning uiteindelijk aan de man wordt toebedeeld tegen deze prijs, zal de man volledig draagplichtig zijn voor de bijbehorende hypotheekschuld en zal hij verplicht zijn een bedrag van € 99.500,- uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te vergoeden.
4.4.
Met grief 2 stelt de man dat de stamrecht BV niet in de gemeenschap valt. Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt — een en ander als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW — af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 1996 NJ 1996, 640 is beslist dat in geval van een door de werkgever in verband met beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer toegekende en uitbetaalde schadeloosstelling in de vorm van een bedrag ineens geen plaats is voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel van art. 1:94 lid 1 BW dat de gemeenschap alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten omvat. De man heeft onvoldoende toegelicht dat zich hier de situatie voordoet waarop het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2008, NJ 2009, 41 betrekking heeft, te weten dat de werkgever bij beëindiging van het dienstverband van de man een zodanige koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij heeft gestort dat de man tot de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen periodieke uitkeringen ontvangt waardoor zijn inkomen wordt aangevuld tot 70% van zijn laatstgenoten salaris. Voor dergelijke gevallen heeft de Hoge Raad in laatstgenoemd arrest beslist dat de aanspraken die zien op de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap niet in de gemeenschap vallen, nu zij strekken tot vervanging van inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zou hebben genoten. Nu de man niet heeft onderbouwd dat deze situatie zich hier voordoet, moet ervan worden uitgegaan dat de stamrechtverzekering niet strekt tot het doen van suppletie van zijn inkomen tot aan de pensioengerechtigde leeftijd en dat de aandelen van de stamrecht BV in de gemeenschap zijn gevallen. De grief faalt.
4.5.
Grief 3 betreft een vordering op de nalatenschap van de vader van de man. Op grond van het door de vrouw niet gemotiveerd bestreden aanvullingstestament van 24 november 1975 staat vast dat de vader van de man heeft gestipuleerd dat “al hetgeen mijn kinderen uit mijn nalatenschap verkrijgen, niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen, waarin het kind bij mijn overlijden mocht zijn gehuwd…” De vrouw heeft niet onderbouwd dat en op welke grond deze uitsluiting niet geldt voor de betreffende vordering, die zo begrijpt het hof de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van de man betreft. De rechtbank heeft deze vordering derhalve ten onrechte in de verdeling betrokken. Grief 3 slaagt.
4.6.
Grief 4 van de man betreft hetzelfde punt als de grieven van de vrouw. Gelet op hetgeen dienaangaande in het hoger beroep van de vrouw is overwogen behoeft deze grief geen afzonderlijke behandeling meer.
4.7.
De vrouw heeft grief 5 niet bestreden. Partijen zijn het erover eens dat de spaarloonrekening aan de vrouw moet worden toegedeeld onder de verplichting van de vrouw de helft van het saldo op de peildatum (€ 3.370,-) zijnde een bedrag van € 1.685,- aan de man te vergoeden.
4.8.
Beide partijen zijn het erover eens dat de Aegon effecten aan de man worden toebedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde daarvan (€ 6.676,- op de peildatum) zijnde een bedrag van € 3.338,- aan de vrouw te vergoeden. Grief 6 slaagt.
4.9.
Grief 7 stelt de vraag aan de orde of aan de man een vergoedingsrecht toekomt voor het uit de nalatenschap van zijn moeder verkregen bedrag van € 115.000,- dat is belegd in de Robeco-effecten en of dit vergoedingsrecht dan nominaal of naar evenredigheid dient te worden berekend. Tussen partijen is niet in geschil dat in de Robeco-effecten dit bedrag van € 115.000,- uit privévermogen van de man is belegd en uit gemeenschapsgeld een bedrag van € 57.500,- dus in totaal een bedrag € 172.500,- en dat de effecten op de peildatum nog een waarde van € 81.531,- hadden. Partijen hebben de Robeco-effecten in het door de scheidingsplanner opgestelde vermogensoverzicht als gemeenschappelijk aangemerkt. Toekenning van een nominaal vergoedingsrecht van € 115.000,- is gelet op de waardedaling van de effecten niet meer mogelijk. Nu de man door investering van de erfenis van zijn moeder in een effectenportefeuille welbewust een beleggingsrisico heeft genomen met kans op waardestijging maar ook op waardedaling staan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid eraan in de weg dat zijn inleg hem nominaal uit de gemeenschap wordt vergoed. Hierdoor zou hij immers de met de portefeuille geleden verliezen op gemeenschapsgelden afwentelen, terwijl hij wel zou delen in de met die portefeuille te behalen winsten. De rechtbank heeft derhalve terecht het aan de man toekomende vergoedingsrecht bepaald op een aan zijn inleg evenredig aandeel in de effecten portefeuille, te weten op € 54.354,- (tweederde gedeelte) en het resterende gedeelte, met een waarde van € 27.177,- als gemeenschappelijk aangemerkt. De vrouw dient derhalve aan de man te vergoeden een bedrag van € 67.942,50. Grief 7 faalt.
4.10.
Grief 8 betreft het per saldo door de man of de vrouw uit hoofde van de afwikkeling verschuldigde bedrag. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende verdeling.
Aan de man worden toegedeeld:
- -
de stamrecht-BV met een waarde van € 91.025,- onder aftrek van de daarop rustende latente belastingclaim van € 27.308,- onder de verplichting een bedrag van € 31.858,50 uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te vergoeden;
- -
het economische belang in [de v.o.f.] met een waarde van € 59.334,75 onder de verplichting uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 29.667,38 aan de vrouw te vergoeden;
- -
een bedrag van de betaalrekening Rabobank met nummer [4] met een saldo van € 1.451,- onder de verplichting een bedrag van € 725,50 aan de vrouw te vergoeden;
- -
de betaalrekening Postbank met nummer [5] met een saldo van € 3.571,- onder de verplichting een bedrag van € 1.785,50 aan de vrouw te vergoeden;
- -
de effecten Aegon met een waarde van € 6.676,- onder de verplichting een bedrag van € 3.338,- aan de vrouw te vergoeden.
De betalingsverplichting van de man uit hoofde van overbedeling, met uitzondering van de woning, wordt vastgesteld op in totaal een bedrag van € 67.374,88.
Aan de vrouw worden toegedeeld:
- -
de spaarloonrekening met nummer [6] met een saldo van € 3.370,- onder de verplichting een bedrag van € 1.685,- aan de man te vergoeden;
- -
de spaarrekening Postbank Bonusrente met een saldo van € 5.350,- onder de verplichting uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 2.675,- aan de man te vergoeden;
- -
de betaalrekening Postbank met nummer [2] met saldo van € 379,- onder de verplichting een bedrag van € 189,50 aan de man te vergoeden;
- -
de spaarrekening bonusrenterekening met een saldo van € 1.500,- onder de verplichting een bedrag van € 750,- aan de man te vergoeden;
- -
de Robeco-effecten ad € 81.531,- onder de verplichting een bedrag van € 67.942,50 aan de man te vergoeden;
- -
de Robeco-spaarrekening ad € 25.344,- onder de verplichting een bedrag van € 12.672,- aan de man te vergoeden.
De betalingsverplichting van de vrouw uit hoofde van overbedeling, met uitzondering van de woning, wordt vastgesteld op in totaal een bedrag van € 85.914,-.
Per saldo is de vrouw uit hoofde van bovenstaande partiële verdeling aan de man een bedrag van € 18.539,12 verschuldigd . De vrouw heeft ontvangen een bedrag van € 43.125,- zodat zij in totaal aan de man dient te betalen een bedrag van € 61.664,12. De bij wijze van voorschot op de verdeling op naam van de vrouw gestelde Robeco effecten (waarde op de peildatum € 81.531,-) en de Robeco spaarrekening (saldo € 25.344,-) zijn alsnog in bovenstaande verdeling betrokken zodat met deze voorschotten bij de vaststelling van het per saldo verschuldigde bedrag geen rekening meer dient te worden gehouden.
Nu het hier een partiële verdeling betreft en nu de vrouw op grond van de verdeling van de woning in elk geval nog een bedrag van € 99.500,- zal ontvangen (hetzij als haar aandeel in de netto verkoopopbrengst, hetzij uit hoofde van overbedeling na toedeling aan de man) en de man het door de vrouw verschuldigde bedrag van € 61.664,12 door verrekening kan innen, ziet het hof onvoldoende aanleiding voor een betalingsveroordeling van de vrouw.
- 4.11.
De bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover aan het hoger beroep onderworpen en zal voor het overige worden bekrachtigd. De wijze van verdeling van de woning zal worden bepaald als overwogen in rechtsoverweging 4.3. De verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap zal voor het overige opnieuw worden vastgesteld als overwogen in rechtsoverweging 4.10. De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd nu zij ex-echtelieden zijn.
5. Beslissing
Het hof:
In beide zaken:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het hoger beroep onderworpen;
bepaalt dat de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik, van de woning aan de [a] zal worden getaxeerd door een erkend makelaar, in onderling overleg tussen partijen te benoemen, waarbij de makelaar de waarde op de datum van taxatie als uitgangspunt zal nemen;
bepaalt dat als partijen niet in onderling overleg gezamenlijk een makelaar kunnen aanwijzen, ieder van hen een eigen makelaar aanwijst, waarna deze twee makelaars gezamenlijk de makelaar zullen aanwijzen die de woning zal taxeren;
bepaalt dat wanneer de hiervoor bedoelde onderhandse vrije verkoopwaarde ligt op een bedrag van € 375.000,- of lager, de woning aan de man zal worden toebedeeld tegen het bedrag van € 375.000,-, met de bepaling dat de man voor het geheel draagplichtig zal zijn voor de daarop rustende hypotheekschuld en onder de verplichting een bedrag van € 99.500,- uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te vergoeden;
bepaalt dat wanneer de hiervoor bedoelde verkoopwaarde ligt op een bedrag dat hoger is dan € 375.000,-, de woning zal worden verkocht en dat uit de verkoopopbrengst de op de woning rustende hypotheekschuld van € 100.000,- zal worden afgelost en aan de man een bedrag van € 76.000,- zal worden uitgekeerd en dat de resterende verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
bepaalt dat in geval de woning niet uiterlijk 30 juni 2013 zal zijn verkocht tegen een koopprijs van ten minste € 375.000,- de woning per 1 juli 2013 aan de man zal worden toebedeeld, met de bepaling dat de man voor het geheel draagplichtig zal zijn voor de daarop rustende hypotheekschuld en onder de verplichting een bedrag van € 99.500,- uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te vergoeden;
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap voor het overige vast zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.10;
wijst af het meer of anders verzochte;
bekrachtigt deze beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van den Bergh, mr. C.A. Joustra en mr. M.J.J. de Bontridder in tegenwoordigheid van mw. mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2012.