Rb. Rotterdam, 30-08-2012, nr. 10/730413-11
ECLI:NL:RBROT:2012:BX6127
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
30-08-2012
- Zaaknummer
10/730413-11
- LJN
BX6127
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2012:BX6127, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 30‑08‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 30‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Verdachte verkeerde ten tijde van de doodslag op zijn broer in een psychose. Verdachte was ontoerekeningsvatbaar en wordt ontslagen van rechtsvervolging. Opzet bewezen. Er was geen sprake van dat hem ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan heeft ontbroken, nu verdachte (vrijwel) onmiddellijk na het delict meermalen heeft verklaard dat hij zijn broer had vermoord met een mes en dat hij zijn broer in de nek had gestoken met een mes. Deskundigen: psychotische stoornis niet anders omschreven; mogelijkheid slechts éénmalig optredende psychose zeker aanwezig; geen advies over eventuele interventies en daarbij behorend juridisch kader. Rechtbank ziet geen aanleiding om hulp en begeleiding in dwingend juridisch kader op te leggen.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/730413-11
Datum uitspraak: 30 augustus 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Amsterdam,
raadsman mr. F.W. Huizinga, advocaat te Haarlem.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Slieker heeft gerekwireerd tot:
- -
vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde feit;
- -
bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit;
- -
ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte omdat hij voor het feit niet strafbaar is.
VRIJSPRAAK
Het impliciet primair ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad dient voor een bewezenverklaring van handelen met voorbedachten rade, als bestanddeel van het impliciet primair tenlastegelegde, vast komen te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Volgens de deskundigen was de verdachte in aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde, lijdende aan een psychotische stoornis. Hoewel een dergelijke stoornis volgens de jurisprudentie een bewezenverklaring van voorbedachten rade niet op voorhand uitsluit, is gelet op de specifieke feiten en omstandigheden in dit geval in relatie tot de psychotische toestand waarin verdachte zich bevond, sprake geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, die heeft geleid tot het handelen van verdachte. Van voorbedachten rade is derhalve geen sprake, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde moord op het slachtoffer.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 november 2011
te Rotterdam
opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, met een mes in de nek van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
De raadsman heeft vrijspraak van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat gezien de psychose van de verdachte en de zeer korte tijd waarin het ten laste gelegde zich heeft afgespeeld, bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Volgens de raadsman is derhalve niet bewezen dat er sprake is geweest van opzet. Ook is er volgens de raadsman geen sprake van voorwaardelijk opzet, nu de verdachte het niet aan zichzelf te wijten heeft dat hij in een psychotische toestand is geraakt. Ook is geen sprake van een cannabis geïnduceerde psychose. De raadsman heeft dit standpunt gebaseerd op de conclusies van de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad staat het lijden aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zoals een psychose, niet aan bewijs van opzet in de weg. Slechts indien bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken, kan opzet niet worden aangenomen. Een dergelijke uitzonderingstoestand doet zich echter niet snel voor. Dat een daad iemand niet of verminderd kan worden toegerekend omdat hij (vanwege een stoornis) niet (volledig) in staat was zijn wil te bepalen en keuzes te maken, betekent niet dat het opzet in juridische zin heeft ontbroken.
De verdachte heeft direct na het delict meermalen verklaard dat hij zijn broer had vermoord. Nadat de verbalisanten kort na het steekincident ter plaatse waren gekomen zagen zij verdachte lopen die uit eigen beweging zei: “Ik heb mijn broer vermoord met een mes, hij is nog in de woning.” Tijdens zijn aanhouding heeft de verdachte tegen de verbalisanten gezegd: “Ik heb mijn broer vermoord. Ik heb mijn broer in zijn nek gestoken met een mes.” De verdachte heeft in het cellencomplex op het politiebureau gezegd: “Ik heb mijn broer vermoord, omdat hij een andere kleur ogen heeft”. Ook heeft de verdachte op het politiebureau gezegd: “Ik heb mijn broer neergestoken, ik heb mijn broer doodgemaakt. Ik wil niet meer leven matties, geef me jullie pipa dan maak ik me dood.” Later heeft verdachte, tijdens een verhoor door de politie op 19 maart 2012 verklaard dat hij zich vaag kon herinneren dat zijn broer in zijn nek was gestoken.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en overweegt ten aanzien van het opzet dat de gedragingen van de verdachte, te weten steken met een mes in de nek van het slachtoffer, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
doodslag.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Omtrent de verdachte is een rapportage opgemaakt d.d. 19 juli 2012 door R.J.P. Rijnders, psychiater en I. Schilperoord, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC). De psycholoog Schilperoort heeft ter terechtzitting van 16 augustus 2012 een nadere toelichting op de rapportage gegeven. Verdachte was van 28 maart 2012 tot 14 juni 2012 opgenomen in het PBC, waarbij in het verlengde verblijf de effecten zijn geobserveerd van het volledig staken van de psychofarmaca.
De deskundigen hebben bij verdachte geen ontwikkelingsstoornis of persoonlijkheidsstoornis kunnen vaststellen. Volgens de deskundigen was de verdachte in aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde, alsmede in een maanden durende periode na zijn aanhouding lijdende aan een psychotische stoornis. Ten tijde van het onderzoek bij het PBC was geen sprake van (rest-)symptonen van een psychose of stemmingsstoornis. Na het uiteindelijk staken van de door verdachte maandenlang gebruikte antipsychotische en stemmingsstabiliserende medicatie is verdachte in de daaropvolgende - overigens relatief korte - observatieperiode niet ontregeld in psychotische of stemmingsgestoorde zin. Verdachtes evidente psychotische toestand in de periode rondom het ten laste gelegde kan thans niet onomstotelijk worden gekaderd binnen de specifieke diagnostische categorieën cannabisgeïnduceerde, schizoaffectieve, schizofrene dan wel bipolaire stoornis en de deskundigen stellen dan ook dat zijn psychose vooralsnog dient te worden gediagnosticeerd als een psychotische stoornis niet anderszins omschreven.
Volgens de deskundigen kan wellicht pas over enige jaren retrospectief met meer gedragskundige zekerheid worden geconcludeerd in welk psychiatrisch kader betrokkene psychotisch is geworden en of zijn vermoedelijk erfelijke belasting voor psychosen van groter belang is geweest dan thans kan worden gesteld. Ter terechtzitting heeft de deskundige in aanvulling hierop verklaard, dat op dit moment bij verdachte geen onderzoek mogelijk is naar de erfelijke belasting voor psychosen. In de praktijk kan een dergelijke evaluatie in de toekomst overigens slechts goed worden verricht bij abstinentie van middelen, zoals in geval van betrokkene: cannabis.
Uit de beschrijvingen van getuigen en mede gebaseerd op hetgeen betrokkene in het huidige onderzoek zegt zich nog te herinneren, kan zonder twijfel worden gesteld dat hij in de aanloop tot het ten laste gelegde zeer ernstig psychotisch ontregeld raakte, waarbij hij op de vrijdag voor het ten laste gelegde voor het eerst tegen getuigen (onder andere zijn moeder) sprak over het horen van stemmen. Betrokkene vertelde getuigen dat hij de muziek hard zette om de stemmen niet te horen. Hij kon niet slapen en had sterke behoefte aan gezelschap. Volgens zijn zeggen dreven de stemmen hem soms de straat op. De deskundigen menen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zo in beslag werd genomen door zijn psychotische belevingen dat zijn gehele handelen op dat moment door zijn psychose werd bepaald. De deskundigen adviseren om de verdachte voor het ten laste gelegde (indien bewezen) ontoerekeningsvatbaar te achten.
De verdachte is geen persoon met een impulsregulatie- of een agressiestoornis. Evenmin is er sprake van een gestoord geweten. Van afhankelijkheid van middelen - in het bijzonder cannabis - is niet gebleken. Uit de officiële documentatie blijkt niet dat betrokkene bekend staat als een persoon die snel overgaat tot handelend agressief gedrag. Er is ook ten aanzien van het tenlastegelegde delict niet gebleken van tekenen van een worsteling of van een ruzie met het slachtoffer.
Aangezien er twijfels bestaan over het psychiatrisch kader waarin de psychotische stoornis van verdachte dient te worden beschouwd, achten de deskundigen zich niet in staat om de kans op herhaling van ernstige interpersoonlijke agressie voortvloeiend vanuit de psychopathologie van betrokkene te bepalen. De rationale daarvan is dat er sprake is van agressief gedrag ten tijde van een psychotische stoornis niet anderszins omschreven. De mogelijkheid van een slechts éénmalig optredende psychose is in de visie van de deskundigen zeker aanwezig, maar evengoed bestaat de kans dat betrokkene een erfelijk bepaalde gevoeligheid heeft voor recidiverende psychosen, bijvoorbeeld een schizoaffectieve stoornis of schizofrenie. Zoals hierboven betoogd kan slechts in de toekomst retrospectief met meer zekerheid een diagnostisch kader worden vastgesteld. Overigens menen de deskundigen dat bij een eventueel zich herhalende psychose - op welke gronden dan ook - daarmee niet automatisch vastligt dat betrokkene tot herhaalde agressie zal overgaan. Zijn realisering van de dramatische afloop van een psychotische episode zou bij betrokkene een motivatie kunnen vormen voor vroeghulpinterventie (waaronder het gebruik van antipsychotische medicatie) ter voorkoming van het doorontwikkelen van een nieuwe psychotische episode, zodat eventuele gevaarzetting vanuit die stoornis dan in de kiem kan worden gesmoord.
De deskundigen menen dat zij vanuit gedragskundig oogpunt de rechtbank niet kunnen adviseren over eventuele interventies en het juridisch kader waarin deze dan zouden moeten worden gerealiseerd.
Nu de conclusie van de psychiater en psycholoog omtrent de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte voor het ten laste gelegde gedragen wordt door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt ontoerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde feit geacht.
Nu het feit hem niet kan worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar en dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen. De deskundigen hebben de rechtbank niet kunnen adviseren over eventuele interventies en het juridisch kader waarin dat zou dienen te geschieden, Nu daar gelet op de conclusies van het rapport van het PBC geen grondslag voor bestaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om een maatregel dan wel een vorm van hulp en begeleiding in een dwingend juridisch kader aan de verdachte op te leggen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat de reclassering bereid is om aan de verdachte begeleiding te bieden via het zogenaamde justitieel casemanagement. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om aan een dergelijke vorm van begeleiding mee te willen werken en dat hij het belang daarvan inziet. De rechtbank gaat er door deze bereidverklaring van uit dat de verdachte op vrijwillige basis hulp en begeleiding zal accepteren.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. De Knoop en Van den Heuvel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2012.
Bijlage bij vonnis van: 30 augustus 2012
TEKST TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 21 november 2011
te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en
na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een mes, althans
een scherp voorwerp, in de nek van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art.289/287 Sr