Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-02-2020, nr. 21-004472-15
ECLI:NL:GHARL:2020:1322
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-02-2020
- Zaaknummer
21-004472-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:1322, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑02‑2020; (Raadkamer, Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Op grond van overgangsrecht uit de Invoeringswet USB – artikel XLIVa – blijft artikel 577c (oud) Sv van toepassing op een ontnemingsmaatregel die vóór 1 januari 2020 is opgelegd. Het openbaar ministerie zal, als het vrijheidsbeneming als pressiemiddel wil toepassen in het geval de veroordeelde niet aan de verplichting tot betaling van een dergelijke, vóór 1 januari 2020 opgelegde, ontnemingsmaatregel heeft voldaan en volledig verhaal op diens vermogen ook niet mogelijk is gebleken, een vordering verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang moeten indienen. Die vordering zal moeten worden ingesteld bij en worden behandeld door de raadkamer van het gerecht waar de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004472-15
AV-nummer: 001374-19
Uitspraak d.d.: 17 februari 2020
Beschikking van de meervoudige kamer voor strafzaken op de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 577c (oud) van het Wetboek van Strafvordering, ertoe strekkende dat het hof verlof verleent tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang tegen de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [1984] ,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen veroordeelde.
Procesgang
Aan de veroordeelde is bij uitspraak van dit hof van 18 augustus 2016 een maatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 17.000,00 ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Tegen dit arrest is namens veroordeelde beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 18 april 2017 heeft de Hoge Raad veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep, waarmee het arrest van het hof onherroepelijk is geworden.
De advocaat-generaal heeft op 24 september 2019 een vordering verlof tenuitvoerlegging lijfsdwang ex artikel 577c (oud) van het Wetboek van Strafvordering bij dit gerechtshof ingediend voor de duur van 120 dagen, vanwege het niet voldoen aan de betalingsverplichting.
Het hof heeft de vordering behandeld in raadkamer van 3 februari 2020, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en namens de veroordeelde mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem. Veroordeelde zelf, die behoorlijk is opgeroepen, is niet verschenen.
Bevoegdheid van het hof
Op 1 januari 2020 is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82; hierna: Wet USB) in werking is getreden. Voor zover hier van belang strekt deze wet ertoe om in zaken als deze, waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd en betaling en volledig verhaal zijn uitgebleven, in de toekomst geen lijfsdwang meer toe te passen maar het dwangmiddel van gijzeling, waarbij al bij de oplegging van de maatregel het maximale aantal dagen waarvoor dit dwangmiddel kan worden toegepast, wordt vastgesteld. Het openbaar ministerie kan vervolgens bij de rechter machtiging vorderen de veroordeelde te gijzelen.
Ingevolge artikel XLIVa, eerste lid, van de Invoeringswet USB (Stb. 2019, 504) hebben de wijzigingen van de artikelen 36e en 36f van het Wetboek van Strafrecht géén gevolgen voor de toepassing van een lijfsdwang of vervangende hechtenis die door de rechter vóór 1 januari 2020 is bepaald. Ingevolge het tweede artikellid wordt een lijfsdwang toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden vóór 1 januari 2020, met dien verstande dat de artikelen 6:4:20, vierde lid, tweede volzin, en 6:6:25, zevende lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing zijn.
Anders dan waar de wetgever volgens artikel XLIVa, eerste lid, van de Invoeringswet USB vanuit lijkt te gaan werd vóór 1 januari 2020 bij oplegging van de ontnemingsmaatregel niet (de maximale duur van) de lijfsdwang bepaald. Pas als volledige betaling van de opgelegde maatregel uitbleef, kon het openbaar ministerie ex artikel 577c, eerste lid, (oud) van het Wetboek van Strafvordering verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang vorderen.
De memorie van toelichting bij artikel XLIVa van de Invoeringswet USB luidt als volgt:
‘Met de Wet USB worden de op dit moment bij de tenuitvoerlegging van een ontnemingsmaatregel en een schadevergoedingsmaatregel als dwangmiddel toegepaste lijfsdwang en vervangende hechtenis vervangen door het dwangmiddel gijzeling (zie de wijziging van de artikelen 36e en 36f Sr en de toelichting bij de artikelen 6:4:20 en 6:6:25 Sv, Kamerstukken II 2014/15, 34 096, nr. 3, p. 94 en 108). Uit de rechtspraktijk zijn vragen gerezen over de toepassing van een lijfsdwang of vervangende hechtenis die is opgenomen in een rechterlijke uitspraak, gewezen vóór inwerkingtreding van de Wet USB. Niet beoogd is de lijfsdwang of vervangende hechtenis in een dergelijk veroordelende uitspraak na inwerkingtreding van de Wet USB als gijzeling te lezen. De rechter heeft immers geen gijzeling bepaald. Het is derhalve wenselijk voor deze uitspraken een overgangsrechtelijke voorziening te treffen. Onderhavig artikel voorziet hierin. Het voorgestelde artikel XLIVa, eerste lid, heeft tot gevolg dat een lijfsdwang of vervangende hechtenis, opgenomen in een uitspraak die is gewezen vóór inwerkingtreding van de wijziging van de artikelen 36e en 36f Sr, ook ná deze inwerkingtreding nog als lijfsdwang respectievelijk vervangende hechtenis wordt toegepast. In rechterlijke uitspraken, gewezen ná inwerkingtreding van de wijziging van de artikelen 36e en 36f Sr, kan vanzelfsprekend geen vervangende hechtenis of lijfsdwang meer worden bepaald, omdat alsdan enkel het dwangmiddel gijzeling bestaat. Met artikel XLIVa, tweede lid, wordt verduidelijkt dat na inwerkingtreding van de Wet USB niet het openbaar ministerie, maar de Minister kan beslissen tot beëindiging van een (oude) lijfsdwang of vervangende hechtenis, zoals hij dat ook kan bij het dwangmiddel gijzeling (artikelen 6:4:20, vierde lid, en 6:6:25, zevende lid, Sv). Voor het overige blijven de huidige regels gelden. Dat betekent onder meer dat de oude verdeelsleutel bij het berekenen van het aantal dagen blijft gelden en dat nog steeds het openbaar ministerie beslist over de toepassing van de lijfsdwang of vervangende hechtenis’ (Kamerstukken II 2019/20, 35 311, nr. 3, p. 17‑18).
Het hof is van oordeel dat artikel XLIVa van de Invoeringswet USB redelijkerwijs zo moet worden uitgelegd dat de regeling van artikel 577c (oud) van het Wetboek van Strafvordering van toepassing blijft op een vóór 1 januari 2020 opgelegde ontnemingsmaatregel. Het openbaar ministerie zal, als het vrijheidsbeneming als pressiemiddel wil toepassen in het geval de veroordeelde niet aan de verplichting tot betaling van een dergelijke, vóór 1 januari 2020 opgelegde, ontnemingsmaatregel heeft voldaan en volledig verhaal op diens vermogen ook niet mogelijk is gebleken, een vordering verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang moeten indienen. Die vordering zal – ingevolge artikel 577c, tweede lid, (oud) van het Wetboek van Strafvordering – moeten worden ingesteld bij en worden behandeld door de raadkamer van het gerecht waar de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld.
Bij deze uitleg heeft het hof vooral gelet op de memorie van toelichting bij artikel XLIVa van de Invoeringswet USB – waarin tot uitdrukking komt dat de wetgever voor de rechtspraktijk een duidelijke overgangsregeling heeft willen treffen – en in het bijzonder op de overweging dat, afgezien van een verschuiving van de bevoegdheid tot beëindiging van een (oude) lijfsdwang van het openbaar ministerie naar de Minister van Justitie en Veiligheid, de huidige regels blijven gelden.
Het hof acht zich bevoegd van de vordering kennis te nemen en de advocaat‑generaal ontvankelijk in de vordering.
Beoordeling van de vordering
Indien de veroordeelde niet aan het vonnis of arrest waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaar verlenen. Ingevolge art 577c, vierde lid, (oud) van het Wetboek van Strafvordering wordt de vordering niet toegewezen, indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is aan de betalingsverplichting te voldoen.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer primair geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 120 dagen, een en ander zoals verwoord in de schriftelijke vordering. Uit de vordering blijkt dat het in deze zaak openstaande bedrag € 16.400,00 bedraagt. Subsidiair heeft de advocaat-generaal het hof verzocht de behandeling van de vordering aan te houden teneinde veroordeelde in de gelegenheid te stellen om met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een voor beide partijen passende betalingsregeling te treffen.
Uit de vordering kan worden opgemaakt dat het CJIB deze ontnemingsmaatregel op 21 augustus 2017 ter executie overgedragen heeft gekregen. In de vordering zijn de pogingen tot incasso van de betalingsverplichting beschreven en daaruit blijkt dat tot nu toe volledige betaling is uitgebleven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat een verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang het voor het CJIB mogelijk maakt de veroordeelde, die volgens de informatiestaat SKDB-persoon geen bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft en zich door zijn feitelijke vertrek onvindbaar heeft gemaakt voor de incasso van de opgelegde ontnemingsmaatregel, alsnog tot betaling te bewegen.
Op basis van het onderzoek in raadkamer stelt het hof vast dat de veroordeelde niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting, volledig verhaal op diens vermogen niet mogelijk is gebleken en dat de raadsman niet aannemelijk heeft gemaakt dat de veroordeelde buiten staat is aan die betalingsverplichting te voldoen. Er is dus sprake van betalingsonwil en niet van betalingsonmacht.
Het hof is daarom van oordeel dat de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang dient te worden toegewezen. Bij de bepaling van de duur van de lijfsdwang heeft het hof, gelet op de hoogte gelet op de dienaangaande door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht op 21 november 2014 vastgestelde tabel.
BESLISSING
Het hof:
Wijst toe de vordering tot verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang en stelt de duur van de lijfsdwang vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. C. Caminada en
mr. O.G. Schuur, raadsheren, in tegenwoordigheid van P. Heinst, griffier, door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 17 februari 2020 ter openbare zitting uitgesproken.