Einde inhoudsopgave
Grondwet
Artikel 40 [Uitkeringen aan leden koninklijk huis]
Geldend
Geldend vanaf 17-02-1983
- Redactionele toelichting
Bij de tekstplaatsing zijn de artikelen vernummerd in 1 t/m 142.
- Bronpublicatie:
17-02-1983, Stb. 1983, 70 (uitgifte: 01-01-1983, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-02-1983
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-02-1983, Stb. 1983, 68 (uitgifte: 01-01-1983, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Algemeen
1.
De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen.
2.
De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend.
3.
De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoelde wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.