Hof Den Haag, 30-09-2013, nr. 22-002900-12
ECLI:NL:GHDHA:2013:4173
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
30-09-2013
- Zaaknummer
22-002900-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:4173, Uitspraak, Hof Den Haag, 30‑09‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2965, Niet ontvankelijk
Uitspraak 30‑09‑2013
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord door op een rijksweg vanuit een rijdende auto meerdere malen op een andere auto met daarin twee inzittenden te schieten. Het is slechts door gelukkig toeval dat de inzittenden van die auto daarbij ongedeerd zijn gebleven. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
PROMIS
Rolnummer: 22-002900-12
Parketnummers: 09-758919-11 en 10-652250-11 (TUL)
Datum uitspraak: 30 september 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juni 2012 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar] 1987 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 24 september 2012, 16 mei 2013 en 16 september 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van de aan de verdachte bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2011 (onder parketnummer 10-652250-11) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 september 2011 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, al dan niet met voorbedachte rade, [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet, al dan niet na rustig overleg en kalm beraad, achter die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] aan te rijden en/of (vervolgens) meermalen, althans een maal, met een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, vanuit een rijdende auto op die zich in zijn/hun nabijheid bevindende en/of in een auto rijdende [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2013 - overeenkomstig zijn pleitnotities - bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe heeft de raadsman in de kern weergegeven aangevoerd dat de enkelvoudige fotoconfrontatie waarbij de aangever [benadeelde partij 1] de verdachte heeft herkend willens en wetens is uitgevoerd in strijd met de daarvoor geldende voorschriften, waardoor de rechten van de verdachte willens en wetens op grove wijze zijn veronachtzaamd.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de resultaten van de fotoconfrontatie dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof is van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangedragen niet kan leiden tot het oordeel dat er van de zijde van het openbaar ministerie sprake is geweest van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Daarvoor is de stelling van de verdediging naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Hoewel het hof in zijn algemeenheid het belang van de voor fotoconfrontaties opgestelde voorschriften en richtlijnen onderkent en het wenselijk was geweest indien de politie een fotoconfrontatie conform die voorschriften en richtlijnen had georganiseerd, acht het hof het voorstelbaar - zoals door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2013 is aangegeven - dat in verband met de spoedeisendheid van het onderzoek tot een andersoortige fotoconfrontatie is besloten.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd evenmin aanleiding de resultaten van de fotoconfrontatie uit te sluiten van het bewijs, te meer nu de door de aangever [benadeelde partij 1] afgelegde verklaringen en zijn herkenning van de verdachte voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals hieronder nader zal worden aangegeven.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 03 september 2011 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, met voorbedachte rade, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet, na rustig overleg en kalm beraad, achter die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] is aangereden en (vervolgens) meermalen met een vuurwapen vanuit een rijdende auto op die zich in zijn nabijheid bevindende en in een auto rijdende [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
I Staat vast dat de verdachte geschoten heeft?
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2013 - op gronden zoals weergegeven in de door hem overgelegde en aan het proces-verbaal van die terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities - het verweer gevoerd dat niet vast staat dat de verdachte degene is die heeft geschoten. In aanvulling op zijn pleitnotities heeft de raadsman voorts aangevoerd dat er aanwijzingen zijn dat de medeverdachte [medeverdachte] heeft geschoten en dat diens verklaringen, gelet op zijn mogelijke rol bij het onderhavige feit, niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof van de volgende feiten en omstandigheden uit:
- -
Op 3 september 2011 is [benadeelde partij 1], toen hij lopend het gebouw van het Esso tankstation langs de Rijksweg A13 verliet, in botsing gekomen met een man. Hij noemt van deze man onder meer de volgende kenmerken: ongeveer 1.70 meter lang, ongeveer 25 jaar oud, negroïde, zwart kort kroeshaar, onder in zijn mond een gouden tand, mager postuur. [benadeelde partij 1] zei tegen de man: “Kan je niet uitkijken?”. Daarop kwam de man op hem aflopen, bracht de man zijn gezicht op ongeveer 25 centimeter afstand van het gezicht van [benadeelde partij 1] en sloeg dreigende taal uit;
- -
[benadeelde partij 1] werd vervolgens weggetrokken door zijn collega [benadeelde partij 2], met wie hij in een bedrijfsauto op weg was naar hun werk;
- -
[benadeelde partij 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat de man met wie [benadeelde partij 1] in botsing was gekomen een gouden tand had en voorts dat hij een tatoeage aan de linkerkant van zijn nek had;
- -
[benadeelde partij 1] hoorde de man met wie hij in botsing was gekomen roepen: “Wacht maar, ik ga even afrekenen en dan…”
- -
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] reden na het incident weer de A13 op;
- -
De man met wie [benadeelde partij 1] in botsing was gekomen is, nadat hij bij het tankstation nog had afgerekend, als bijrijder in een zwarte Volkswagen Golf met kenteken [kentekennr] (hierna: de Volkswagen Golf) gestapt.
- -
Uit de op 17 september 2011 door [medeverdachte] afgelegde verklaring blijkt dat hij en de verdachte de betreffende ochtend samen onderweg waren en voorts dat het de verdachte was die bij het tankstation langs de Rijksweg A13 bij Delft een woordenwisseling met een andere jongen kreeg;
- -
De Volkswagen Golf is vervolgens met hoge snelheid bij het tankstation vertrokken;
- -
Op de A13 heeft de Volkswagen Golf met daarin de verdachte en [medeverdachte] de auto waarin [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] reden met hoge snelheid ingehaald en is links naast de auto van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gaan rijden. De auto met daarin [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] reed op de meest rechtse of de middelste rijstrook;
- -
[benadeelde partij 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat op het moment dat hij naar links wilde kijken, hij twee doffe klappen hoorde en flitsen zag. Het raam links van hem versplinterde;
- -
[benadeelde partij 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij twee harde knallen hoorde. Na de tweede knal zag hij een vlam. Direct daarna zag hij dat het raam van het portier aan de bestuurderskant uit elkaar klapte;
- -
Dit vond plaats ter hoogte van hectometerpaal 11.7 te Delft;
- -
In de auto waarin [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] reden zijn bij onderzoek drie kogelinslagen aangetroffen, te weten in de linkervoorzijde, in het bestuurdersportier en in de linkerachterdeur. In het bestuurdersportier werden verder twee kogels aangetroffen. Op de rijbaan van de Rijksweg A13 richting Den Haag werden twee hulzen aangetroffen.
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat er op 3 september 2011 te Delft vanuit de auto waarvan [medeverdachte] de bestuurder was en de verdachte de bijrijder, is geschoten op de auto waarin [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] reden. Ten aanzien van de vraag wie er heeft geschoten overweegt het hof voorts als volgt.
Bij zijn aangifte heeft [benadeelde partij 1] verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij de schutter in een flits heeft gezien en dat de man leek op de man met wie hij bij het tankstation is botsing was gekomen.
Vervolgens is [benadeelde partij 1] met enkele foto’s van de verdachte geconfronteerd. Hij heeft daarbij aangegeven - zakelijk weergegeven - de verdachte te herkennen aan zijn ogen, zijn haar, zijn gezichtsuitdrukking en aan de tatoeage in zijn nek. Aanvullend heeft [benadeelde partij 1] aangegeven dat, hoewel niet zichtbaar op de foto’s, de verdachte ook een gouden tand heeft. Uit een noot van de verbalisant in het proces-verbaal betreffende de herkenning blijkt dat [benadeelde partij 1] bij het zien van de eerste foto van de verdachte direct naar deze foto wees en zei: “Dat is hem, ik herken hem gelijk.”
Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde partij 1] verklaard
- zakelijk weergegeven - dat de auto (het hof begrijpt: de Volkswagen Golf) naast hem kwam rijden en dat hij naar links keek. Daarna zag hij ongeveer gelijkertijd flitsen, hoorde hij een ploffend geluid en bemerkte hij dat zijn autoruit versplinterde.
[benadeelde partij 1] heeft voorts verklaard dat hij toen hij opzij keek een gestrekte arm zag met daarin duidelijk een pistool. Hij zag een lachend gezicht van degene die schoot. Degene die schoot was degene die bij het benzinestation tegen hem aanliep.
[medeverdachte] heeft verklaard dat toen hij en de verdachte vanaf het benzinestation weer op de rijksweg reden, hij zag dat de verdachte het raam van de auto naar beneden deed en hij ineens twee harde knallen hoorde. Hij schrok dat de verdachte ineens schoot.
Zoals uit vorenstaande weergave van de verklaringen van [benadeelde partij 1] blijkt, heeft hij reeds bij de politie aangegeven dat hij meende de schutter in een flits te hebben herkend als de man met wie hij bij het benzinestation is botsing was gekomen. Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde partij 1] vervolgens verduidelijkt dat hij, voordat er geschoten werd, nog wel naar links kon kijken en dat hij toen het lachende gezicht zag van degene die bij het benzinestation tegen hem was aangelopen. Anders dan de raadsman stelt, kan hieruit naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat [benadeelde partij 1] de verdachte slechts door het gebeuren in gedachten te reconstrueren denkt te hebben herkend.
De verklaring van [benadeelde partij 1] vindt bovendien steun in de verklaring van [medeverdachte]. Anders dan de raadsman stelt ziet het hof geen aanleiding deze verklaring voor het bewijs uit te sluiten. Dat [medeverdachte] iets te verbergen zou hebben, zoals de raadsman stelt, is - nog daargelaten het feit dat deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden is onderbouwd, zodat de juistheid daarvan niet aannemelijk is geworden - onvoldoende om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van diens verklaring in de onderhavige zaak.
Het hof overweegt in dit verband tevens dat naar het oordeel van het hof het door de raadsman opgeworpen scenario dat het [medeverdachte] en niet de verdachte is geweest die heeft geschoten niet aannemelijk is geworden. Het hof stelt in dit verband vast dat dit scenario geen steun vindt in enige getuigenverklaring, en zelfs niet in de verklaringen van de verdachte zelf. De raadsman doet dit scenario steunen op zijn veronderstelling dat het - gezien de snelheid van de auto waarin de verdachte zich bevond en de daarmee samenhangende winddruk - onmogelijk zou zijn dat de verdachte met gestrekte arm vanuit het raam van de auto heeft geschoten.
Naar het oordeel van het hof wordt hier allereerst miskend dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte zijn gestrekte arm geheel buiten de auto hield, zodat het verweer reeds in zoverre feitelijke grondslag mist. Bovendien kan het hof niet inzien waarom een jonge man als de verdachte niet met een gestrekte arm, die zich bovendien deels in een auto bevindt, ook niet bij hogere snelheden een in omvang en gewicht relatief beperkt voorwerp als een (hand)vuurwapen zou kunnen richten en afvuren. Het Hof merkt hierbij tevens op dat de raadsman zijn andersluidende standpunt niet met zelfs maar een begin van onderbouwing vanuit de wetenschap of andere objectieve bron heeft weten te staven, en ter zake evenmin in enig stadium van de procedure om nader onderzoek ter zake heeft gevraagd.
Op basis van vorenstaande, in onderling verband en samenhang beziende feiten en omstandigheden, en in het bijzonder:
- -
de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [medeverdachte];
- -
de omstandigheid dat het hof als vaststaand aanneemt dat de auto met daarin de verdachte en [medeverdachte] links naast de auto met daarin [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] kwam rijden terwijl de verdachte aan de rechterkant van de auto op de bijrijdersstoel zat; en
- -
de omstandigheid dat de verdachte bij het benzinestation een aanvaring met [benadeelde partij 1] had,
is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat het de verdachte is geweest die op de auto met daarin [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft geschoten.
II Was er sprake van voorbedachten rade?
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2013 - op gronden zoals weergegeven in de door hem overgelegde en aan het proces-verbaal van die terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities - bepleit dat geen sprake kan zijn van voorbedachten rade.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals uit de onder I opgenomen opsomming van feiten en omstandigheden waar het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vanuit gaat blijkt, ontstond er bij het Esso tankstation langs de
Rijksweg A13, nadat de verdachte en [benadeelde partij 1] tegen elkaar op waren gebotst, een confrontatie tussen de verdachte en [benadeelde partij 1]. Nadat [benadeelde partij 1] door [benadeelde partij 2] was weggetrokken riep de verdachte vervolgens tegen [benadeelde partij 1]: “Wacht maar, ik ga even afrekenen en dan…”. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte op dat moment reeds het plan had opgevat om ‘revanche’ te nemen.
Vervolgens is de Volkswagen Golf met [medeverdachte] als bestuurder en de verdachte als bijrijder met hoge snelheid bij het tankstation vertrokken in de richting van de korte tijd daarvoor vertrokken auto van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]. Daarbij zijn door de Volkswagen Golf zeer hoge snelheden bereikt (tot 200 km/u). Na enige tijd heeft vervolgens de Volkswagen Golf de auto met daarin [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ingehaald. Vervolgens heeft de verdachte direct nadat de Volkswagen Golf naast de auto van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] was gekomen drie keer in de richting van de inzittenden van deze auto geschoten.
Het hof leidt uit voormelde feiten en omstandigheden af dat de verdachte al direct na de botsing bij het tankstation of in ieder geval op het moment van in de auto stappen het besluit heeft genomen om revanche te nemen door op [benadeelde partij 1] en – in het verlengde daarvan - [benadeelde partij 2] te schieten. Vanaf dat moment had de verdachte tot het moment dat de auto met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] was ingehaald tijd om zich te beraden op het door hem genomen besluit en had hij dus de gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is dan ook naar het oordeel van het hof geen sprake.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde poging tot moord heeft schuldig gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord door op een rijksweg vanuit een rijdende auto meerdere malen op een andere auto met daarin twee inzittenden te schieten. Het is slechts door gelukkig toeval dat de inzittenden van die auto daarbij ongedeerd zijn gebleven. Desalniettemin hebben zij gevreesd voor hun leven.
Het hof weegt bij de straftoemeting (als omstandigheid waaronder het feit is begaan) tevens mee dat door de plaats waar de strafbare gedragingen zich afspeelden, op de Rijksweg A13, en de op die plaats gebruikelijke snelheden van het verkeer, er door de verdachte ook voor andere weggebruikers, dan die waarop door hem werd geschoten, onaanvaardbare risico's in het leven zijn geroepen.
Feiten als deze dragen tevens een voor de rechtsorde in zijn algemeenheid zeer schokkend karakter en brengen ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2013, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder meerdere geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen, hetwelk met zich brengt dat thans aan het belang van bescherming van de samenleving een zwaar gewicht moet worden toegekend.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2011, onder parketnummer
10-652250-11, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond. Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 20 juli 2011, parketnummer 10-652250-11, te weten van een: gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk, mr. J.M. van de Poll en mr. A. Kuijer, in bijzijn van de griffier mr. S.N. Keuning.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2013.