ABRvS, 28-11-2007, nr. 200703134/1.
ECLI:NL:RVS:2007:BB8936
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-11-2007
- Zaaknummer
200703134/1.
- LJN
BB8936
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BB8936, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑11‑2007; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2012/312 met annotatie van L.J.A. Damen
Uitspraak 28‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 april 2006 heeft de raad van de gemeente Waalwijk (hierna: de raad), met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht een deel van de Veerweg te Waspik aan het openbaar verkeer onttrokken.
200703134/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "IJzergroothandel Garantstaal B.V.", gevestigd te Waspik, gemeente Waalwijk,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/3273 van de rechtbank Breda van 22 maart 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de raad van de gemeente Waalwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2006 heeft de raad van de gemeente Waalwijk (hierna: de raad), met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht een deel van de Veerweg te Waspik aan het openbaar verkeer onttrokken.
Bij uitspraak van 22 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juni 2007 heeft de raad van antwoord gediend.
Bij brief van 28 juni 2007 hebben [partij A], [partij B] en [partij C] een reactie gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E. van der Hoeven en [directeur] van appellante, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.M. Dorrestein en ing. J.H.A.M. van der Linden, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar [partij A], vertegenwoordigd door [directeur] en [bedrijfsjurist] als belanghebbende gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, worden onttrokken aan het openbaar verkeer bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
2.2. Appellantes betoog dat uit het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het rapport "Verkeersonderzoek Afsluiten Veerweg" van DTV Consultants B.V. van januari 2006 niet blijkt waarom aan dit rapport meer gewicht wordt toegekend dan aan de door haar overgelegde second opinion van 10 april 2006 van NHTV internationale hogeschool Breda, slaagt niet. De rechtbank heeft, gelet op de niet nader onderbouwde aannames waarvan de second opinion uitgaat, terecht en op goede gronden overwogen dat de raad hieraan in redelijkheid niet het gewicht behoefde toe te kennen dat appellante hieraan toegekend had willen zien.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van dringende redenen om tot onttrekking aan het openbaar verkeer over te gaan. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat het belang van bereikbaarheid van haar bedrijf onvoldoende betrokken is bij de belangenafweging in het kader van de onttrekking van een gedeelte van de Veerweg aan het openbaar verkeer.
2.3.1. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 mei 2007, zaak no.200608465/1is de in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid van discretionaire aard. Aan het bevoegd gezag komt daarbij een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De rechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of sprake is geweest van strijd met wettelijke voorschriften dan wel van zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat niet in redelijkheid tot onttrekking kon worden overgegaan. Anders dan appellante heeft betoogd, behoeft, gezien het vorenoverwogene, voor het besluit tot onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer niet zozeer sprake te zijn van dringende redenen.
Ter zitting heeft appellante verklaard dat per dag maximaal twaalf vrachtwagens haar bedrijf aandoen. Voor zover appellante betoogt dat het belang van de bereikbaarheid van haar bedrijf onevenredig wordt geschaad, heeft zij dit onvoldoende aannemelijk gemaakt gelet op het door haar eerst in hoger beroep genoemde relatief beperkte aantal transportbewegingen en gelet op de omstandigheid dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het op- en afrijden van haar bedrijfsperceel door vrachtwagens in de nieuwe situatie nagenoeg onmogelijk is. De ter onderbouwing van die stelling overgelegde second opinion is, gelet op het in 2.2. overwogene niet deugdelijk bevonden. Daarnaast volgt uit het rapport "Verkeersonderzoek Afsluiten Veerweg" dat indien op het niet-onttrokken gedeelte van de Veerweg wordt gekeerd, het bedrijfsperceel op dezelfde wijze kan worden opgereden als in de situatie van voor de onttrekking van het gedeelte van de Veerweg aan het verkeer. Voorts berust de stelling van appellante dat de alternatieve ontsluiting van haar bedrijfsperceel over het perceel van Caretrex geen volwaardig alternatief is voor de Veerweg op een onjuiste lezing van de uitspraak. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat ter zitting door appellante onweersproken is gelaten dat in het geval van een calamiteit op de Dwarsweg gebruik gemaakt zou kunnen worden van de ontsluitingen van Caretrex. Ook overigens heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat door de onttrekking van een gedeelte van de Veerweg aan het openbaar verkeer de bereikbaarheid van haar bedrijf dermate wordt beperkt dat de raad niet in redelijkheid tot voormeld besluit heeft kunnen komen.
2.4. De stelling van appellante dat zij ten onrechte niet in de planfase is betrokken bij de onttrekking vindt geen steun in het recht en kan derhalve evenmin leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
312-538.