Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken
Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/78:78 Algemeen
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/78
78 Algemeen
Documentgegevens:
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS575465:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie art. 3 lid 1 en 2 IE-Handhavingsrichtlijn, ov. 17 considerans bij de Handhavingsrichtlijn. Zie hiervoor hoofdstuk 2.
Zie hiervoor hoofdstuk 3.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn is omgezet in art. 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals in hoofdstuk 2 aan de orde is gekomen, dient de omzetting in de eerste plaats te voldoen aan het doeltreffendheidsvereiste. Dat houdt in dat de nationale (omzettings)wetgeving de realisering van het doel en inhoud van de richtlijn mogelijk moet maken. Specifiek met betrekking tot proceskosten in IE-zaken geldt dat deze niet te hoog mogen oplopen en dat bij de veroordeling in de proceskosten zo nodig rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van het geval zoals de aard en toerekenbaarheid van de inbreuk. Voorts dient de proceskostenveroordeling afschrikkend en doeltreffend te zijn.1 Dat brengt mee dat ten minste een significant en passend deel van de redelijke kosten vergoed moet worden door de verliezende partij. Daarnaast dient de omzetting in overeenstemming te zijn met de grondrechten en beginselen van de EU. In deze context is met name van belang het grondrecht op toegang tot de rechter, waarop beperkingen in de vorm van processuele regelingen geoorloofd zijn voor zover deze (i) voldoende toegankelijk, duidelijk en voorzienbaar zijn (het legaliteitsbeginsel); deze (ii) de ‘wezenlijke inhoud’ van het grondrecht eerbiedigen; en tot slot (iii) geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn om het nagestreefde legitieme doel te bereiken (het evenredigheidsbeginsel). Tevens is gewezen op het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijkheid der procespartijen, waarmee de omzettingswetgeving in overeenstemming moet zijn.2 In dit hoofdstuk en in hoofdstuk 6 zal het onderzoek worden gedaan dat nodig is voor de beoordeling van de vraag, in hoeverre de uitleg en toepassing van art. 1019h Rv voldoen aan de beginselen van legaliteit, evenredigheid, rechtszekerheid en gelijkheid der procespartijen. Het voor de beoordeling van de effectiviteit van de omzettingsregeling (afschrikkend, doeltreffend en het ‘wezenlijke inhoudsvereiste’) benodigde onderzoek volgt in hoofdstuk 8.
Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. In het eerste deel staan de keuzes centraal die de Nederlandse wetgever heeft gemaakt bij de implementatie en uitleg van art. 14 van de IE-Handhavingsrichtlijn (par. 5.2). Het samenspel van de verplichting tot een spoedige omzetting van richtlijnen enerzijds, en de druk op het Nederlandse forfaitaire kostenstelsel anderzijds, heeft geleid tot keuzes waarvan de praktische gevolgen niet werden overzien. In het tweede deel zal aan de hand van de rechtspraak worden uiteengezet welke knelpunten in de praktijk zijn ontstaan rond de toepassing van art. 1019h Rv, evenals de ‘oplossingen’ die daarvoor zijn gevonden. In par. 5.3. zullen de vraagstukken rond de afbakening van het (materieel, formeel en temporeel) toepassingsbereik worden besproken. Daarna staan de knelpunten centraal rond de uitleg en toepassing van de verschillende elementen en normen van art. 1019h Rv: het ‘desgevorderd’- vereiste (par 5.4), het ‘ongelijk’ (par. 5.5) en de open normen ‘redelijk’, ‘evenredig’ en ‘billijk’ (par. 5.6). Richting het slot van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bijzonderheden rond de proceskostenbeslissing in verstekzaken, hoger beroep, cassatie, de prejudiciële procedure, de procedure na verwijzing en de overeengekomen proceskostenvergoeding (par. 5.7-12).