Rb. Noord-Holland, 05-07-2021, nr. 15.146872.18
ECLI:NL:RBNHO:2021:5759
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
05-07-2021
- Zaaknummer
15.146872.18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2021:5759, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 05‑07‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Vrijspraak wegens het ontbreken van wettig bewijs, nu de verklaring van een getuige niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Inbreuk op het ondervragingsrecht. Schending recht op eerlijk proces.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.146872.18
Uitspraakdatum: 5 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juni 2021 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Klein
en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 8 februari 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 8 februari 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereidenen/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) hebbende verdachte en/of haar mededader(s), daartoe- met een persoon genaamd [naam] afspraken gemaakt om bolletjes inhoudende cocaïne te slikken en/of aan die [naam] voornoemde bolletjes verstrekt en/of met die [naam] afspraken gemaakt om (daarmee) vanuit Suriname naar Nederland tevliegen en/of hem hiertoe een beloning in het vooruitzicht gesteld en/of diens ticket hiertoe betaald en/of- (meermalen) met elkaar en/of met opdrachtgevers uit het buitenland telefonisch contact gehad en/of- (meermalen) afspraken gemaakt en/of- (meermalen) inlichtingen ingewonnen en/of verstrekt en/of- (via de telefoon) nadere afspraken gemaakt om de cocaïne over te nemen en/of hiertoe afspraken gemaakt om die [naam] op te halen van luchthaven Schiphol en/of van een verblijfsadres in Nederland te voorzien en/of- die [naam] opgewacht op luchthaven Schiphol.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1
Inleiding
Op 8 februari 2018 is [naam] (hierna: [naam] ) op Schiphol aangehouden. Hij bleek 45 bolletjes geslikt te hebben met daarin in totaal 450 gram cocaïne.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie blijkt uit de verklaring van [naam] dat de verdachte een essentiële rol heeft gespeeld bij de invoer van cocaïne. [naam] heeft immers verklaard dat hij voor vertrek contact heeft gehad met een vrouw genaamd [verdachte] . Zij vroeg hem wat voor kleding hij aan had en vertelde hem dat ze hem zou komen ophalen. Het nummer van deze vrouw heeft [naam] in zijn telefoon opgeslagen als ‘ [naam] ’. De verdachte heeft bevestigd dat dit haar telefoonnummer is. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte voorts op 8 februari 2018 haar partner [naam] (hierna: [naam] ) op Schiphol aangestuurd. Dit volgt volgens de officier van justitie uit de WhatsApp gesprekken waarin [naam] de verdachte informeert dat hij Schiphol gaat verlaten en de verdachte hierop aangeeft dat ‘OPA zegt dat hij tot 11 uur moet wachten.’. Daar komt bij dat [naam] heeft verklaard dat hij de cocaïne heeft gekregen van [naam] , die de broer van de verdachte is. Volgens de officier van justitie was de verdachte gelet op het voorgaande een onmisbare schakel en heeft zij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne.
De officier van justitie heeft gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn (maar ziet geen aanleiding voor strafvermindering) en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om haar cliënt vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [naam] van het bewijs moeten worden uitgesloten enerzijds doordat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en anderzijds nu met het gebruik daarvan zonder dat deze getuige daarover door de verdediging is ondervraagd, sprake zou zijn van schending van artikel 6 EVRM (fair trial, schending ondervragingsrecht, Vidgen EHRM-arrest, ECLI:NL:HR:2013:BX5539). [naam] heeft belastend verklaard en haar cliënt ontkent ten stelligste.
De rechter-commissaris heeft het verzoek van de verdediging om [naam] te doen horen als getuige toegewezen, maar het ondervragingsrecht heeft ondanks elk mogelijk initiatief daartoe door de verdediging niet kunnen plaatsvinden. De inbreuk is ontoelaatbaar, nu deze is ingegeven doordat enerzijds [naam] onvindbaar zou zijn en anderzijds door het reces van het kabinet van de rechter-commissaris in Suriname wegens corona.
De verklaringen van [naam] zijn volgens de raadsvrouw inconsistent / onbetrouwbaar en ‘sole or decisive’. Een eventuele bewezenverklaring zal enkel en overwegend berusten op zijn verklaring. Overig steunbewijs is er volgens de raadsvrouw niet en daarnaast moet eventueel steunbewijs betrekking hebben op het ten laste gelegde feit. Compensatie nu [naam] niet gehoord kan worden, is er volgens de raadsvrouw onvoldoende.
3. Oordeel van de rechtbankDe verdediging heeft gewezen op het recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding daadwerkelijk te (doen) ondervragen in de zin van artikel 6 van het EVRM, en heeft bewijsuitsluiting bepleit ten aanzien van de verklaring van getuige [naam] .
Vast staat dat de verdediging heeft verzocht om [naam] als getuige te horen en dat de rechter-commissaris dat verzoek heeft toegewezen. De rechter-commissaris heeft naar aanleiding hiervan op 18 september 2018 een rechtshulpverzoek ingediend bij de Surinaamse autoriteiten met het verzoek [naam] als getuige te horen. Gebleken is dat [naam] onvindbaar was. Meer dan een jaar na het rechtshulpverzoek heeft de raadvrouw nogmaals verzocht om de getuige [naam] te horen, nu [naam] inmiddels traceerbaar was en ingeschreven stond op een adres in Suriname. De rechter-commissaris heeft dit verzoek overgebracht aan de griffier van de Surinaamse rechter-commissaris. De griffier van de rechter-commissaris in Suriname heeft de rechter-commissaris in Nederland in april 2020 laten weten dat in Suriname alle videoverhoren in verband met corona zijn aangehouden. In september 2020 heeft de liaison officer in Suriname de rechter-commissaris laten weten dat er voorlopig geen videoverhoren gehouden worden. De rechter-commissaris acht het onaannemelijk dat de getuige op een aanvaardbare termijn kan worden gehoord en heeft de officier van justitie verzocht de zaak weer op zitting aan te brengen.
Gelet op het voorgaande heeft de verdediging, hoewel de verdediging daartoe wel de wens had, niet de gelegenheid gehad om [naam] als getuige effectief te kunnen ondervragen over zijn voor de verdachte belastende verklaring.
Dit roept de vraag op of deze beperking in het ondervragingsrecht van de verdediging ten aanzien van deze getuige in de onderhavige zaak een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, ten gevolge waarvan geen sprake meer zou zijn van een eerlijk proces indien de rechtbank deze verklaring voor het bewijs zou bezigen.
In gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen dient de rechtbank te beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn:
( i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en
(iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige die niet gehoord kon worden groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
( i) De verdediging heeft het ondervragingsrecht niet effectief kunnen uitoefenen doordat de getuige eerst onvindbaar was en vervolgens niet gehoord kon worden. Gelet hierop en gelet op de informatie dat in Suriname alle videoverhoren in verband met corona zijn aangehouden, was het onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kon worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat er een goede reden was voor het niet kunnen bevragen van de getuige door de verdediging.
(ii) De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de verklaring van [naam] als ‘sole or decisive’ bewijs dient te worden beschouwd. Voor de beoordeling hiervan is van doorslaggevend belang in hoeverre de verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij dient dat steunbewijs - zo luidt de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt - betrekking te hebben op die onderdelen van de hem/haar belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [naam] de basis vormt voor de verdenking tegen de verdachte. [naam] heeft immers verklaard dat hij op de luchthaven in Suriname was en vóór zijn vertrek naar Nederland is gebeld door een vrouw genaamd [verdachte] . Zij vroeg [naam] hoe hij gekleed was en zei dat ze hem op Schiphol zou komen ophalen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [naam] - wat betreft de aan de verdachte verweten gedragingen - onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en overweegt daartoe als volgt. Uit de overige bewijsmiddelen volgt dat [naam] het telefoonnummer van de vrouw die hem belde in zijn telefoon heeft opgeslagen als ‘ [naam] ’, dat dit het telefoonnummer van de verdachte is en dat er de dag vóór de aanhouding van [naam] een contactmoment is geweest tussen [naam] en het telefoonnummer dat aan de verdachte toebehoort. De rechtbank is van oordeel dat deze bewijsmiddelen geen betrekking hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die de verdachte betwist, te weten haar wetenschap van of haar betrokkenheid bij de invoer van cocaïne.
Gelet op het voorgaande zijn de verklaringen van [naam] aan te merken als ‘sole or decisive’.
(iii) De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er compenserende factoren zijn (waaronder ook procedurele waarborgen) die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
De rechtbank overweegt dat de verdediging weliswaar in de gelegenheid is gesteld om getuige [naam] te horen bij de rechter-commissaris, maar is van oordeel dat niet gesproken kan worden van een compenserende factor omdat getuige [naam] zich tijdens dit verhoor op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Gelet op de reden voor de inbreuk op het ondervragingsrecht, het gewicht van de bewijsmiddelen en de compenserende factoren, komt de rechtbank tot de conclusie dat de inbreuk op het ondervragingsrecht (en daarmee het recht op een eerlijk proces) zodanig ernstig is dat de verklaring van getuige [naam] niet als bewijs gebruikt mag en zal worden.
Met het wegvallen van de verklaring van getuige [naam] en bij gebrek aan ander ondersteunend bewijs van voldoende gewicht, is er geen wettig bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De verdachte zal gelet hierop worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mrs. D.D.M. Hazeu en E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2021.
mr. Hazeu is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.