HR, 26-11-2002, nr. 01859/01
ECLI:NL:HR:2002:AE8864
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-11-2002
- Zaaknummer
01859/01
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
AE8864
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE8864, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE8864
ECLI:NL:HR:2002:AE8864, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑11‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE8864
- Wetingang
Conclusie 26‑11‑2002
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 01859/01
Mr. Vellinga
Zitting: 8 oktober 2002
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1) "het medeplegen van zware mishandeling" en 2) "mishandeling" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van fl. 2.548,85, met dien verstande dat indien en voorzover zijn mededader betaalt, verzoeker in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd en aan verzoeker de in art. 36f Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten bedrage van fl. 1.274,43 met vervangende hechtenis als in het arrest vermeld, en met de gebruikelijke clausule dat de verplichting tot betaling aan de Staat zal komen te vervallen indien en voor zover verzoeker de vordering van de benadeelde partij voldoet, en omgekeerd.
2.
Namens verzoeker hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de bewezenverklaring onder 2 onvoldoende met redenen heeft omkleed, nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verzoeker "tegen een been heeft getrapt en/of geschopt".
4.
Ten laste van verzoeker is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 5 juni 1999 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [het slachtoffer], aan de haren heeft getrokken en tegen een been, heeft getrapt en/of geschopt, waardoor die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden"
5.
Het Hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde feit op de volgende bewijsmiddelen gegrond:
- a)
een bij de politie afgelegde verklaring van [getuige 1] -voor zover van belang- inhoudende:
"(..)
Op dat moment kwam mijn vriendin [het slachtoffer] eraan lopen. Ik zag dat zij aan haar hoofdharen werd getrokken. Daarna liepen de portiers terug naar de ingang van de discotheek. Vervolgens zijn [het slachtoffer] en ik weggelopen.
(..)"
- b)
een tweetal bij de politie afgelegde verklaringen van het slachtoffer [het slachtoffer], -voor zover van belang- inhoudende:
"Op 5 juni 1999 was ik samen met mijn vriend [getuige 1] en enkele anderen in de discotheek Rootie Tootie te Hengelo (O). Ik zag dat [getuige 1] door de portiers van Rootie Tootie uit de discotheek werd gegooid. Hierop liep ik naar buiten. Toen ik buiten stond zag ik dat mijn vriend [getuige 1] door een andere portier werd geslagen. Ik zag dat [getuige 1] op de grond lag en dat de portier [getuige 1] sloeg en schopte. Ik ben toen tussen beiden gesprongen. Die portier trok mij aan mijn haren waardoor ik op de grond kwam te vallen. Ik heb toen met een bierglas dat ik in handen had naar de portier gegooid. Mijn vriend lag op dat moment nog steeds op de grond. Ik heb mijn vriend overeind geholpen en ben met hem weggegaan.
(..)"
en
"De persoon waarmee u mij zojuist confronteerde, herken ik als dezelfde persoon die ik bedoelde in mijn eerder afgelegde verklaring. Ik herken deze persoon volledig. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan het door mij genoemde strafbare feit. Deze persoon heeft op 5 juni 1999 mijn vriend [getuige 1] mishandeld. Ik zag dat deze persoon mijn vriend heeft geschopt en geslagen. Ik heb naar deze persoon een bierglas naar zijn hoofd gegooid. Dit vond plaats bij de ingang van de discotheek Rootie Tootie. Hij heeft een aantal malen geschopt. Ik weet mij nog te herinneren dat deze persoon ook op de Brinkstraat is geweest en aldaar mijn vriend heeft geschopt."
- c)
een bij de politie afgelegde -zakelijk weergegeven- verklaring van verzoeker inhoudende:
"Op 4 juni te omstreeks 20.00 uur ben ik als portier mijn werkzaamheden begonnen bij discotheek Rootie Tootie te Hengelo (O). Deze avond stonden [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en ik aan de deur. Op een gegeven moment, mogelijk op 5 juni 1999 te ongeveer 03.00 uur, heb ik samen met [betrokkene 1] een aantal mensen uit de zaak gegooid."
6.
De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat verzoeker [het slachtoffer] tegen een been heeft getrapt en/of geschopt en is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De bestreden uitspraak kan dus in zoverre niet in stand blijven.
7.
Het middel is terecht voorgesteld. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 26‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
26 november 2002
Strafkamer
nr. 01859/01
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 mei 2001, nummer 21/002757-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 31 oktober 2000 - de verdachte ter zake van 1. "het medeplegen van zware mishandeling" en 2. "mishandeling" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
1.2.
Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het onder 2 bewezenverklaarde voorzover inhoudende dat de verdachte het slachtoffer
tegen een been heeft getrapt en/of geschopt niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 5 juni 1999 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [het slachtoffer], aan de haren heeft getrokken en tegen een been heeft getrapt en/of geschopt, waardoor die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden."
3.3.
De gebezigde bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte het slachtoffer tegen een been heeft getrapt en/of geschopt. De Hoge Raad neemt aan dat het desbetreffende onderdeel van de tenlastelegging als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en ernst van het bewezenverklaarde, in zijn geheel, waaronder de onder 1 bewezenverklaarde zware mishandeling ook bezien in het licht van het strafmaximum, niet worden aangetast, behoeft de kennelijke vergissing van het Hof niet tot cassatie te leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 26 november 2002.