Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2023, nr. 200.321.600
ECLI:NL:GHARL:2023:8828
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-10-2023
- Zaaknummer
200.321.600
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:8828, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑10‑2023; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek wijzigen hoofdverblijfplaats. Werkwijze GI strijdig met rechterlijke beslissing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.600/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 140507)
beschikking van 19 oktober 2023
in de zaak van
[verzoekster] (de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. D. Jakobs te Emmen,
en
[verweerder] (de vader),
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. T.H. Westerhof-Dijkstra te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (de GI),
gevestigd te Groningen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming (de raad), regio Noord-Nederland, locatie Groningen.
1. De procedure in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 31 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlage(n), ingekomen op 19 januari 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 7 februari 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de vader met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 27 maart 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 25 juli 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 14 augustus 2023;
- een brief van de GI van 1 september 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 14 september 2023;
- een journaalbericht namens de vader van 14 september 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 15 september 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 15 september 2023.
2.2
Met de journaalberichten van 14 en 15 september 2023 hebben de moeder en de vader, in samenspraak met de GI, het hof verzocht de mondelinge behandeling van onderhavige procedure aan te houden vanwege recente ontwikkelingen. Het hof heeft deze aanhoudingsverzoeken voorafgaand aan de mondelinge behandeling afgewezen. Het verzoek is vervolgens op de mondelinge behandeling herhaald.
2.3
De onder 3.1 genoemde minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 3 februari 2023 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek. Op 21 september 2023 heeft een van de raadsheren van het hof buiten aanwezigheid van partijen met haar gesproken. De inhoud van dit gesprek is in verkorte vorm aan partijen medegedeeld tijdens de mondelinge handeling.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 september 2023 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de moeder is haar advocaat verschenen. Namens de GI is een vertegenwoordiger verschenen. De raad was met kennisgeving afwezig.
3. De feiten
3.1
De vader en de moeder hebben tot 2016 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2008. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 3 juli 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald en is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een contactregeling tussen [de minderjarige] en de moeder vastgesteld, waarbij [de minderjarige] iedere twee weken een weekend bij haar moeder verblijft, alsmede iedere andere week van donderdagmiddag tot vrijdagochtend en de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
3.3.
Van december 2017 tot en met mei 2021 heeft [de minderjarige] onder toezicht gestaan.
3.4
[de minderjarige] verbleef van medio mei 2022 tot eind augustus 2023 feitelijk bij de moeder.
3.5
Met de bestreden beschikking van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen en bij haar te bepalen, afgewezen.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter van bovengenoemde rechtbank van 23 januari 2023 is [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld van de GI tot 23 januari 2024.
3.7
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in bovengenoemde rechtbank van 6 februari 2023 is de moeder veroordeeld tot afgifte aan de vader van [de minderjarige] op een nader te bepalen datum, een en ander onder regie van de gezinsvoogd van de GI (uitvoerbaar bij voorraad) en is onder meer de vordering van de moeder tot voorlopige toevertrouwing van [de minderjarige] aan haar afgewezen.
3.8
Bij beschikking van 21 februari 2023 inzake door partijen verzochte voorlopige voorzieningen heeft het hof, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder om [de minderjarige] voor de duur van dit hoger beroep voorlopig aan de moeder toe te vertrouwen, afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 31 oktober 2022. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt in haar hoger beroepschrift de bestreden beschikking te vernietigen en – voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad – alsnog te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw, kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
Aanhoudingsverzoek
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof op 21 september 2023 heeft de moeder het hof opnieuw verzocht de behandeling van de zaak aan te houden gelet op de momenteel onduidelijke situatie die is ontstaan wegens recente ontwikkelingen.
5.2
De moeder heeft aangevoerd dat er onlangs veel is gebeurd waardoor de situatie rondom het hoofdverblijf van [de minderjarige] (weer) volledig is gekeerd. Sinds eind augustus jl. verblijft [de minderjarige] bij de vader en uit zij allerlei verwijten in de richting van de moeder. Dit terwijl [de minderjarige] in de 1,5 jaar daarvoor, toen ze bij de moeder woonde, niks met de vader te maken wilde hebben. De moeder stelt dat door deze recente ontwikkelingen een onduidelijke situatie is ontstaan waarmee de juiste hulpverlening eerst aan de slag moet. Pas daarna zou het hof een definitieve beslissing omtrent het hoofdverblijf van [de minderjarige] kunnen nemen. De vader kan zich enerzijds vinden in een eventuele aanhouding van de zaak. Hij stelt anderzijds ook dat er duidelijkheid moet komen. De GI heeft geen bezwaar tegen aanhouding en kan lastig beoordelen of aanhouding dan wel een definitieve beslissing omtrent het hoofdverblijf van [de minderjarige] de voorkeur heeft aangezien de GI de overwegingen van [de minderjarige] voor haar plotselinge stap van de moeder naar de vader niet kent.
5.3
Het hof acht het niet in belang van [de minderjarige] om de behandeling van de zaak aan te houden en wijst het aanhoudingsverzoek af. Het is voor [de minderjarige] juist van belang dat er (opnieuw) duidelijkheid komt over haar hoofdverblijfplaats en dat alle betrokkenen daar dan naar gaan handelen en de in te zetten hulpverlening dat als uitgangspunt neemt. Het voorstel van de moeder om eerst te bekijken hoe de huidige situatie zich ontwikkelt, brengt juist verdere onduidelijkheid en (indirect) trekken aan [de minderjarige] mee.
Inhoudelijke beoordeling verzoek wijziging hoofdverblijfplaats
5.4
Ingevolge artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan een beslissing omvatten bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.5
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.6
Het hof is het, na eigen onderzoek, eens met de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader moet zijn, alsmede met de overwegingen 3.7 tot en met 3.13 uit de bestreden beschikking van de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt. In aanvulling op de beschikking van de rechtbank overweegt het hof het volgende.
5.7
De ouders zijn al jarenlang verstrikt in een forse strijd waarin [de minderjarige] klem zit. Dit resulteerde in 2017 in dusdanige zorgen over [de minderjarige] dat die hebben geleid tot een ondertoezichtstelling. Nadat die ondertoezichtstelling in mei 2021 eindigde, is het binnen een jaar alweer misgegaan. Ondanks de vaststelling van de rechtbank in 2019 van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader, is [de minderjarige] op 13 mei 2022 naar de moeder gegaan zonder terug te keren naar de vader. [de minderjarige] heeft tot eind augustus 2023 feitelijk bij haar moeder verbleven. In de tussentijd, in januari 2023, is [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld vanwege meerdere ernstige bedreigingen in haar ontwikkeling, waaronder loyaliteitsproblematiek, het belast worden met volwassenenzaken en echtscheidingsproblematiek en de verstoorde relatie en communicatie tussen de ouders.
5.8
Zowel in de bestreden beschikking van de rechtbank van 31 oktober 2022, het kort geding vonnis van 6 februari 2023 als de beschikking voorlopige voorziening van het hof van 21 februari 2023 is telkens beslist c.q. bevestigd dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader heeft en dat gewerkt dient te worden aan (spoedige) terugkeer van [de minderjarige] naar de vader. Ook de raad heeft consistent het uitgangspunt uitgedragen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader heeft. Echter, ondanks voornoemde rechterlijke beslissingen is [de minderjarige] tot aan eind augustus jl. niet teruggekeerd naar de vader en heeft de GI de afgelopen maanden binnen de ondertoezichtstelling niet toegewerkt naar een terugkeer naar de vader.
5.9
Het hof heeft met grote verbazing kennisgenomen van de werkwijze van de GI in deze zaak. In de brief van 1 september 2023 schrijft de GI dat zij weloverwogen de keuze heeft gemaakt om [de minderjarige] niet over te plaatsen naar de vader omdat [de minderjarige] vanaf de start van de ondertoezichtstelling tot aan augustus 2023 heeft aangegeven niet bij de vader te willen wonen en hier niet aan te willen meewerken. In plaats van toe te werken naar terugkeer naar de vader heeft de GI ingezet op hulpverlening in de thuissituatie van de moeder. Deze strategie van de GI is volledig in strijd met de eerder genomen rechterlijke beslissingen. Wanneer de GI van mening is dat een rechterlijke beslissing over het hoofdverblijf in de praktijk niet (langer) uitvoerbaar is, behoort zij niet op eigen houtje in strijd met een rechterlijke beslissing te handelen en een andere koers uit te zetten, maar dient zij hiervoor de aangewezen juridische weg te bewandelen teneinde hiervoor een juridische basis in de vorm van een rechterlijke beslissing te verkrijgen.
Voorts is het hof van oordeel dat de werkwijze van de GI ook niet helpend is geweest in de situatie van [de minderjarige] . Al na onderzoek in de eerdere procedure omtrent het hoofdverblijf van [de minderjarige] (in 2017-2019), maar ook tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank in de huidige procedure (in oktober 2022) heeft de raad geconstateerd dat [de minderjarige] kampt met een ernstig loyaliteitsconflict. De raad merkte tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op dat het erop lijkt dat [de minderjarige] zich kennelijk genoodzaakt voelt om soms naar de mond van haar vader te praten en soms naar de mond van haar moeder. Dit sluit aan bij het dossier in onderhavige procedure, waarin valt te lezen dat wanneer [de minderjarige] bij haar vader verblijft, zij negatief spreekt over haar moeder en wanneer zij bij haar moeder verblijft, zij negatief spreekt over haar vader. Ook de GI zelf constateert een terugkerend patroon door de jaren heen waarbij [de minderjarige] naar één van de ouders toetrekt en de ander ouder diskwalificeert. Daarnaast heeft de raad tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank aangegeven te voorzien dat wanneer wordt meegegaan in de keuzes van [de minderjarige] , de situatie zal escaleren met als eindresultaat dat zij mogelijk zelfs helemaal niet meer bij de ouders thuis kan blijven wonen. Doordat de GI en de moeder zijn meegegaan in de wens van [de minderjarige] om – tegen de rechterlijke beslissing in – bij haar moeder te blijven, hebben zij het gedragspatroon van [de minderjarige] in stand gehouden of zelfs gestimuleerd. [de minderjarige] heeft keer op keer de ruimte gekregen om zelf te beslissen of zij bij de vader of de moeder wilde wonen. Het is echter niet aan [de minderjarige] om te bepalen wat haar feitelijke en juridische woonsituatie zou moeten zijn. Dat is tijdenlang wel gefaciliteerd door de ouders en de GI, terwijl juist zij - en niet [de minderjarige] - bepalend dien(d)en te zijn door eenduidig en duidelijk richting [de minderjarige] de rechterlijke beslissingen en de hoofdverblijfplaats bij de vader uit te dragen.
5.10
De moeder stelt in het hoger beroepschrift dat er, anders dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft geoordeeld, wel degelijk gegronde redenen bestaan voor wijziging van het hoofdverblijf, te weten de uitdrukkelijke wens van [de minderjarige] om bij de moeder te wonen en de weerstand van [de minderjarige] tegen de vader, in combinatie met de verslechtering van de toestand van [de minderjarige] in de maanden voorafgaand aan mei 2022. Met de hulpverlening zou eerst een oplossing voor de problemen gevonden moeten worden, aldus de moeder. Het hof ziet hierin, net als de rechtbank, geen gegronde reden om het hoofdverblijf van [de minderjarige] te wijzigen naar de moeder. Met de rechtbank – en in lijn met de constateringen van de raad in eerste aanleg – acht het hof het zeer aannemelijk dat [de minderjarige] volledig klem zit tussen haar ouders en dat bij haar sprake is van een ernstig loyaliteitsconflict, tegen welke achtergrond haar wisselende gedrag van aantrekken en afstoten geplaatst kan worden. Ten tijde van de bestreden beschikking zei [de minderjarige] bij de moeder te willen blijven en was het contact met de vader verslechterd, maar het hof acht het aannemelijk dat de loyaliteitsproblematiek van [de minderjarige] hieraan ten grondslag lag.
5.11
De moeder stelt dat (zo begrijpt het hof) de rechtbank de mening van [de minderjarige] zonder goede motivering terzijde heeft geschoven, hetgeen zij in strijd acht met artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Het hof is het daar niet mee eens. De rechtbank heeft [de minderjarige] op 12 augustus 2022 gehoord en in de bestreden beschikking een (meer dan) voldoende motivering gegeven voor de beslissing om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet te wijzigen naar de moeder. Hiermee heeft de rechtbank voldaan aan de verplichtingen voortvloeiende uit artikel 12 IVRK.
5.12
Zoals hiervoor is vermeld, zijn de omstandigheden eind augustus jl. opnieuw gewijzigd en verblijft [de minderjarige] weer bij de vader. Zij geeft in het kindgesprek bij het hof aan nu definitief bij de vader te willen blijven wonen en moeizaam contact te hebben met de moeder. Daarnaast vraagt [de minderjarige] om rust en duidelijkheid. Ook de moeder wil rust voor [de minderjarige] en wil dat [de minderjarige] de juiste hulp krijgt. Het is daarbij positief te noemen dat de moeder absoluut niet aan [de minderjarige] wil trekken en meent dat ook de ouders de nodige hulpverlening kunnen gebruiken.
5.13
Het hof acht het aannemelijk dat de ernstig verstoorde relatie tussen de ouders een belangrijke bijdrage levert aan de problematiek van [de minderjarige] . Het hof ziet in deze zaak een moeder die de vader ernstig diskwalificeert. Het moge duidelijk zijn dat dit niet bijdraagt aan de rust die de moeder stelt te willen creëren voor [de minderjarige] , noch aan een positieve communicatie tussen de ouders. Nagenoeg alle ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] die zijn opgenomen in de meest recente beschikking ondertoezichtstelling zijn te relateren aan het gedrag van de ouders. Om die reden is het van belang dat de hulpverlening in het bijzonder (ook) bij de ouders wordt ingezet. Een juridische procedure tussen de ouders zorgt enkel voor verdere verharding van de situatie en draagt niet bij aan samenwerking tussen de ouders. Door het geven van duidelijkheid over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , tracht het hof het twistpunt ‘waar woont [de minderjarige] ’ definitief uit de strijd tussen de ouders te halen. Vervolgens is het aan de ouders (en de GI) om dat uitgangspunt volmondig en eenduidig naar [de minderjarige] toe uit te dragen, ten behoeve van rust en duidelijkheid voor [de minderjarige] . Dit brengt mee dat de GI vanaf heden de hulpverlening moet gaan inzetten met als uitgangspunt dat [de minderjarige] bij de vader woont en blijft wonen. Voor zover er nog hulpverlening bij [de minderjarige] ingezet zal worden, is het hof het eens met de moeder dat [de minderjarige] erbij is gebaat om dat vanuit een rustige situatie te kunnen aangaan.
5.14
Concluderend acht het hof het niet in belang van [de minderjarige] om haar hoofdverblijfplaats te wijzigen en zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
31 oktober 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.F. Veenstra, mr. L. van Dijk en mr. S. Rezel, bijgestaan door mr. M.B. Haak als griffier, en is op 19 oktober 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.