Hof 's-Hertogenbosch, 24-02-2022, nr. 200.297.829, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:577
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-02-2022
- Zaaknummer
200.297.829_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:577, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑02‑2022; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2022-0068
Uitspraak 24‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Toekenning vergoeding voor aanvangswerkzaamheden voor opvolgend bewindvoerder in alle zaken die zij heeft overgenomen van de vorige bewindvoerder. Uitgangspunt is dat de rechthebbende, die niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen en daarbij de hulp van een derde nodig heeft, zelf de kosten van deze werkzaamheden vergoedt. Niet ter discussie staat dat de opvolgend bewindvoerder daadwerkelijk diverse kosten voor aanvangswerkzaamheden heeft gemaakt. Het enkele feit dat de wisseling van bewindvoerder niet de keuze van de rechthebbende is, kan niet worden gezien als een uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren en rechtvaardigt geen inbreuk op het forfaitaire systeem.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 februari 2022
Zaaknummer: 200.297.829/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8901888 \ BT VERZ 20-17981
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder] h.o.d.n. [naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood,
inzake het bewind over de (toekomstige) goederen van:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juli 2021, heeft de bewindvoerder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de forfaitaire beloning voor de aanvangswerkzaamheden ten laste van het vermogen van de rechthebbende mag worden gebracht en deze vast te stellen op het lage tarief van € 390,- exclusief btw.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met 39 hiermee samenhangende zaken.
Bij de mondelinge behandeling is de bewindvoerder gehoord, bijgestaan door
mr. Schoonbrood.
2.3.1.
Aan de rechthebbende is door het hof de gelegenheid geboden te worden gehoord. De rechthebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt.
3. De beoordeling
3.1.
Bij beschikking van 24 mei 2019 heeft de kantonrechter de vorige bewindvoerder van de rechthebbende - mevrouw [betrokkene] h.o.d.n. [naam] - op haar verzoek ontslagen, omdat zij haar bewindvoerderspraktijk beëindigde. Bij deze beschikking is de (huidige) bewindvoerder benoemd tot opvolgend bewindvoerder, net als in bijna alle andere bewindzaken van de vorige bewindvoerder (in één zaak is een andere bewindvoerder benoemd, blijkens mededeling van de bewindvoerder bij de mondelinge behandeling).
In alle overnamebeschikkingen heeft de kantonrechter overwogen dat de financiële gevolgen van de keuze van mevrouw [betrokkene] om haar bewindvoerderswerkzaamheden te beëindigen niet ten laste van (het vermogen van) de rechthebbende(n) mogen worden gebracht. Bepaald is in die overnamebeschikkingen dat aan de ontslagen bewindvoerder geen beloning toekomt voor het door haar opmaken van de eindrekening en -verantwoording, althans dat deze beloning niet ten laste van (het vermogen van) de rechthebbende(n) dan wel de gemeenschap (in het geval sprake is van bijzondere bijstand) mag worden gebracht, en dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden van de opvolgend bewindvoerder evenmin ten laste van (het vermogen van) de rechthebbende(n) dan wel ten laste van de gemeenschap (in het geval sprake is van bijzondere bijstand) mag worden gebracht.
3.2.
De opvolgend bewindvoerder heeft daarna tegen één van de overnamebeschikkingen hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 12 november 2020 (ECLI:NL:GHSHE: 2020:3502) heeft dit hof de betreffende beschikking van de kantonrechter vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat geen beloning voor aanvangswerkzaamheden ten laste van het vermogen van de rechthebbende mag worden gebracht, en de beloning voor de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend bewindvoerder vastgesteld overeenkomstig de in artikel 3 lid 5 aanhef en sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: de Regeling) opgenomen lage vergoeding, te weten € 390,- exclusief btw.
3.3.
De bewindvoerder heeft vervolgens in alle zaken waarin zij opvolgend bewindvoerder is geworden, dus ook in onderhavige zaak, bij verzoekschrift, ontvangen ter griffie van de rechtbank op 1 december 2020, verzocht om vaststelling van de beloning voor aanvangswerkzaamheden in het dossier van de rechthebbende(n) overeenkomstig de in artikel 3 lid 5 aanhef en sub a van de Regeling opgenomen lage beloning ten bedrage van € 390,- exclusief btw respectievelijk € 488,- exclusief btw, in de zaken waarop artikel 7 lid 5 sub a van de Regeling van toepassing is.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder afgewezen.
3.5.
De bewindvoerder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De bewindvoerder voert, samengevat, het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de beslissing van de vorige bewindvoerder om met haar werkzaamheden te stoppen en de beslissing van de huidige bewindvoerder om deze werkzaamheden van haar over te nemen, kunnen worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Regeling, die rechtvaardigt dat geen beloning voor aanvangswerkzaamheden wordt toegekend. Dit oordeel is in strijd met de Regeling en ook onredelijk. Uitgangspunt van de Regeling is dat een (opvolgend) bewindvoerder recht heeft op een vergoeding voor aanvangswerkzaamheden. Dat de vorige bewindvoerder wegens gezondheidsredenen stopt met haar praktijk is geen uitzonderlijke omstandigheid.
De huidige bewindvoerder heeft daadwerkelijk aanvangswerkzaamheden verricht. Omdat zij het dossier heeft overgenomen van de vorige bewindvoerder, die al voorwerk heeft gedaan, is de beloning volgens het lage tarief redelijk. De bewindvoerder zal overigens niet tot inning van deze beloning overgaan indien de rechthebbende niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komt en deze de vergoeding voor aanvangswerkzaamheden uit eigen middelen dient te voldoen.
Verder heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de kosten die verbonden zijn aan de overname van een bewindvoerderspraktijk bedrijfskosten zijn die niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:447 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de bewindvoerder aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld (de hiervoor in rov. 3.2. genoemde Regeling).
3.7.2.
Artikel 3 lid 1 van de Regeling bepaalt dat de kantonrechter die de bewindvoerder, bedoeld in artikel 435, zevende lid, van Boek 1 BW benoemt, diens beloning vaststelt overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid.
Artikel 3 lid 5 onder a van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang, dat de kantonrechter naast de jaarbeloning in voorkomende gevallen een beloning voor aanvangswerkzaamheden toekent.
3.7.3.
Blijkens de Toelichting bij de Regeling (Staatscourant 2014 nummer 32149) zijn onder aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder onder meer de volgende intakewerkzaamheden begrepen: het aanvragen van het bewind, de kennismaking, het bijwonen van de instellingszitting, het verzamelen en kennisnemen van stukken, het opstellen van de boedelbeschrijving (inclusief inventarisatie schulden en uitkeringen), alle reguliere werkzaamheden verband houdende met het inkomen en de werkzaamheden van de rechthebbende (het aanschrijven van instanties voor bijzondere bijstand, kwijtschelding gemeentelijke lasten en langdurigheidstoeslag, huurtoeslag, zorgtoeslag, uitkeringen), het openen van een bankrekening, de inschrijving in het Kadaster, het aanmaken van een dossier, overleg over het verkopen van de woning en/of de inboedel met het oog op een verhuizing. Daarnaast stelt de bewindvoerder in overleg met de rechthebbende een plan van aanpak op en verstrekt hij de klachtenregeling aan de rechthebbende.
3.7.4.
Artikel 3 lid 6 van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang, dat de kantonrechter in afwijking van het eerste lid wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de bewindvoerder op andere wijze kan vaststellen. Blijkens de Toelichting bij de Regeling dient de kantonrechter in de beschikking de reden daarvoor te vermelden. In de Toelichting bij de Regeling staat voorts vermeld:
“ (..) Naar aanleiding van reacties op de conceptregeling is de formulering gewijzigd van ‘bijzondere omstandigheden’ in ‘uitzonderlijke omstandigheden’, om te benadrukken dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken. (…). Wat onder uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan, kan niet in een limitatieve opsomming in deze regeling worden vastgesteld. (..)”
3.7.5.
Alhoewel het hof met de kantonrechter van oordeel is dat voorkomen dient te worden dat er onnodige kosten aan de rechthebbende in rekening worden gebracht, is het hof op grond van de stukken en de toelichting van de bewindvoerder op de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de bewindvoerder in aanmerking komt voor de lage beloning voor aanvangswerkzaamheden overeenkomstig artikel 3 lid 5 sub a van de Regeling.
3.7.6.
Het hof stelt voorop dat uitgangspunt is dat de rechthebbende, die niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen en daarbij de hulp van een derde nodig heeft, zelf de kosten van deze werkzaamheden vergoedt.
3.7.7.
Vast staat dat de bewindvoerder bij de overname van de dossiers van de vorige bewindvoerder, en dus ook in het geval van de rechthebbende, diverse aanvangswerkzaamheden heeft verricht. Verder staat vast dat de vorige bewindvoerder om gezondheidsredenen haar bewindvoerderspraktijk heeft moeten beëindigen. In onderling overleg hebben de vorige bewindvoerder en de bewindvoerder besloten dat de bewindvoerder, mits sprake zou zijn van instemming van de rechthebbenden, de lopende zaken van de vorige bewindvoerder zou overnemen. Zij hebben met elkaar gesproken over een overnamesom en zij hebben besproken dat aan de rechthebbenden door de bewindvoerder de lage beloning voor aanvangswerkzaamheden in rekening zal worden gebracht. Vervolgens hebben de voormalige bewindvoerder en bewindvoerder een kennismakingsgesprek met de rechthebbende gevoerd en besproken of de rechthebbende met de bewindvoerder verder wilde. Nadat de rechthebbende zich akkoord verklaarde met de opvolging door de bewindvoerder, heeft de bewindvoerder zich onder meer ingelezen in het dossier van de rechthebbende, het budgetplan en het dossier gecontroleerd, op verzoek van de kantonrechter een boedelbeschrijving opgesteld en diverse instanties en schuldeisers aangeschreven. Daarna heeft er een tweede kennismakings-/intakegesprek met de rechthebbende plaatsgevonden om het dossier door te nemen, eventuele vervolgstappen te bespreken en de boedelbeschrijving te laten ondertekenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder voorts verklaard dat de vorige bewindvoerder om haar moverende redenen geen eindrekening en -verantwoording meer heeft opgemaakt, zodat de bewindvoerder zich genoodzaakt heeft gezien om, hoewel dit niet tot haar taak behoorde, zelf maar een eindrekening op te maken. Op deze wijze heeft zij het dossier van rechthebbende op orde gebracht en voor zichzelf en daarmee zo nodig ook voor de rechthebbende en de kantonrechter een goed overzicht verkregen van de aanvangssituatie op het moment van overname van het bewind.
3.7.8.
Zoals het hof eerder heeft geoordeeld in zijn beschikking van 10 juni 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:1770) is de omstandigheid dat het ontslag van de bewindvoerder en de benoeming van de opvolgend bewindvoerder niet de keuze is van de rechthebbende geen uitzonderlijke omstandigheid in de zin van artikel 3 lid 6 van de Regeling. Het is immers geenszins uitzonderlijk dat een bewindvoerder om alleszins billijke redenen (zoals bijvoorbeeld pensionering, ziekte, familieomstandigheden) ontslag verzoekt en moet worden opgevolgd, terwijl dat niet de keuze is van de rechthebbende. Het hof neemt bij dit oordeel voorts in aanmerking dat uit de hiervoor geciteerde totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3 lid 6 van de Regeling volgt dat niet te snel mag worden aangenomen dat van het forfaitaire systeem van de Regeling kan worden afgeweken. Het enkele feit dat de wisseling van bewindvoerder niet de keuze van de rechthebbende is, rechtvaardigt geen inbreuk op het forfaitaire systeem. Van overige bijzondere feiten of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een inbreuk op het forfaitaire systeem rechtvaardigen is niet gebleken. Bovendien staat vast dat de bewindvoerder daadwerkelijk aanvangswerkzaamheden heeft verricht en ook van een dusdanige aard en omvang dat deze een dergelijke vergoeding in redelijkheid rechtvaardigen. Het hof neemt hierbij verder nog in aanmerking dat indien er in deze zaak geen sprake zou zijn geweest van een bedrijfsovername door de bewindvoerder, de rechtbank in circa veertig lopende dossiers ook een andere bewindvoerder had moeten benoemen die evenzeer aanspraak had kunnen maken op een vergoeding voor aanvangswerkzaamheden.
3.7.9.
Voor zover de kantonrechter zich heeft beroepen op een vaststaand beleid, dat door de Landelijke Expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap wordt gehanteerd en op grond waarvan de opvolgend bewindvoerder volgens de kantonrechter in de bestreden beschikking in geval van een bedrijfsovername geen vergoeding voor aanvangswerkzaamheden ontvangt, wordt hieraan voorbijgegaan. Nog daargelaten de vraag of dit beleid de rechterlijke toets kan doorstaan, niet gebleken is dat van een dergelijk beleid sprake is. Uit de gepubliceerde en daarmee voor ieder kenbare Aanbevelingen Meerderjarigenbewind blijkt hiervan niet. Bovendien blijkt de jurisprudentie van de kantonrechters op dit punt verschillend.
3.7.10.
Evenmin levert het feit dat de vorige bewindvoerder en de opvolgend bewindvoerder hun werkzaamheden vanuit een eenmanszaak verrichten een grond voor weigering van de aanvangsvergoeding op.
Het mag zo zijn dat als sprake is van een rechtspersoon een andere bewindvoerder binnen die rechtspersoon de werkzaamheden kan overnemen en dat daarmee geen beloning voor aanvangswerkzaamheden bij rechthebbenden in rekening wordt gebracht. Noch uit de wettelijke regeling noch uit de nadere kwaliteitseisen waaraan een professionele bewindvoerder sinds 2014 moet voldoen blijkt dat een bewindvoerder zijn of haar werkzaamheden vanuit een specifieke ondernemingsvorm (rechtspersoon) dient te verrichten. Derhalve kan de rechtsvorm van de onderneming van de bewindvoerder niet bepalend zijn voor de vraag of een beloning voor aanvangswerkzaamheden in rekening mag worden gebracht.
Verder valt niet in te zien dat de aanvangswerkzaamheden die de opvolgend bewindvoerder heeft verricht in het dossier van rechthebbende zijn aan te merken als bedrijfskosten van de opvolgend bewindvoerder, en derhalve ook op die grond, aldus de kantonrechter, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het zijn immers geen bedrijfsvoeringskosten maar kosten voor verrichte werkzaamheden die ten behoeve van de rechthebbende gemaakt zijn. Waar uitgangspunt is dat de rechthebbende de kosten van de bewindvoering zelf betaalt, valt niet in te zien op grond waarvan deze kosten door de opvolgend bewindvoerder zelf dienen te worden gedragen.
Ten slotte maakt de omstandigheid dat de kantonrechter voorafgaand aan de overname van de bewindvoerderspraktijk de bewindvoerder reeds in een gesprek op 21 maart 2019 heeft laten weten dat zij de beloning voor aanvangswerkzaamheden niet ten laste van de rechthebbenden zou laten komen, noch ten laste van de gemeenschap (in het geval dat sprake is van bijzondere bijstand) zou mogen worden gebracht, het oordeel van het hof niet anders. Daargelaten dat de omstandigheid dat de kantonrechter reeds had aangekondigd dat zij geen beloning voor aanvangswerkzaamheden ging toekennen, geen argument oplevert voor de juistheid van dit oordeel, merkt het hof op dat er bij de bewindvoerder kennelijk onduidelijkheid bestond over de uitlatingen van de kantonrechter, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard en zoals ook blijkt uit de email van de bewindvoerder aan de kantonrechter van 14 juni 2019.
3.7.11.
De bewindvoerder heeft verzocht om een vergoeding gebaseerd op het lage tarief. Dat lage tarief bedroeg ingevolge de Regeling in 2019 € 399,-. Dit lage tarief is niet betwist en komt het hof ook overigens niet onredelijk voor. Nu de bewindvoerder € 390,- heeft verzocht, wordt dit bedrag toegewezen.
3.8.
Op grond van het voorgaande slagen de grieven en zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder alsnog toewijzen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van rechtbank Limburg van 30 april 2021 en opnieuw rechtdoende:
stelt de beloning voor de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend bewindvoerder vast overeenkomstig de in artikel 3 lid 5 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren opgenomen lage beloning, te weten € 390,-, exclusief btw;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn enA.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022 door
mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.