ABRvS, 21-01-2015, nr. 201405323/1/R4
ECLI:NL:RVS:2015:135
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-01-2015
- Zaaknummer
201405323/1/R4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:135, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑01‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 november 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van de realisatie van twee ruimte voor ruimte-woningen en de toekenning van een woonbestemming aan de bedrijfswoning op het perceel aan de [locatie] te Noordwijkerhout afgewezen.
201405323/1/R4.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Noordwijkerhout,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van de realisatie van twee ruimte voor ruimte-woningen en de toekenning van een woonbestemming aan de bedrijfswoning op het perceel aan de [locatie] te Noordwijkerhout afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2015, waar [appellant], bij monde van [appellant A], bijgestaan door mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Dijck en G. Imthorn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het geldende bestemmingsplan
1. Aan het perceel aan de [locatie] te Noordwijkerhout is in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied, eerste herziening", dat door de raad op 25 september 2008 is vastgesteld en door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 2 juni 2009 is goedgekeurd (hierna: het bestemmingsplan), de bestemming "Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag)" toegekend.
Ingevolge artikel 26, zeventiende lid, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders - met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (thans: artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening) - onder voorwaarden bevoegd de bestemming van bouwvlakken met onder meer de bestemming "Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag)" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)", "Tuinen (T)", "Erven (E)" en "Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)".
Afwijzing van het verzoek
2. [appellant] oefent op het perceel aan de [locatie] een glastuinbouwbedrijf uit. Nu het glastuinbouwbedrijf volgens [appellant] niet langer economisch rendabel kan worden geëxploiteerd, heeft hij het college verzocht met toepassing van de in artikel 26, zeventiende lid, van de planvoorschriften opgenomen ruimte voor ruimte-regeling de aan zijn perceel toegekende bestemming "Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag)" te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden (W)" ten behoeve van de realisatie van twee ruimte voor ruimte-woningen op zijn perceel en ten behoeve van de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning op zijn perceel naar burgerwoning.
3. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat op het perceel van [appellant] mogelijk een verbindingsweg wordt gerealiseerd ten behoeve van de verkeersafwikkeling van de in Noordwijkerhout voorziene woningbouw en dat zolang geen duidelijkheid bestaat over de realisatie van de verbindingsweg aan het wijzigingsverzoek geen medewerking kan worden verleend.
Beroepsgronden
4. [appellant] betoogt dat het college aan de beslissing op zijn wijzigingsverzoek en de beslissing op bezwaar ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat ten tijde van deze besluiten onduidelijkheid bestond over de realisatie van een verbindingsweg op zijn perceel. Hiertoe voert [appellant] aan dat het college zich in dit verband ten onrechte op het standpunt stelt dat onzekerheid bestaat over de geluidbelasting van de verbindingsweg, nu het college hiernaar onderzoek had kunnen verrichten en voorts niet aannemelijk is dat de verbindingsweg bij de door hem gewenste ruimte voor ruimte-woningen onaanvaardbare geluidbelasting zal veroorzaken. Ten aanzien van de door het college gestelde omstandigheid dat daarnaast onzekerheid bestaat over de vraag of de wijziging van het bestemmingsplan belemmeringen zal opleveren voor nabij het perceel van [appellant] gevestigde bedrijven, stelt [appellant] dat uit de in opdracht van het college verrichte onderzoeken volgt dat dergelijke belemmeringen zich niet zullen voordoen.
Volgens [appellant] was de daadwerkelijke reden voor het college om niet mee te werken aan zijn wijzigingsverzoek gelegen in de omstandigheid dat de gemeente de mogelijkheid wenste te behouden zijn perceel voor agrarische waarde te kopen ten behoeve van de realisatie van de verbindingsweg. Gelet hierop heeft het college gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, aldus [appellant].
5. De Afdeling stelt voorop dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
6. Niet in geschil is dat ten tijde van het bestreden besluit van 26 februari 2014 door het college onderzoek werd verricht naar de ontsluitingsmogelijkheden voor de in Noordwijkerhout voorziene woningbouw waarbij de realisatie van een verbindingsweg op het perceel van [appellant] tot de mogelijkheden behoorde. In het door Landschapsbeheer Zuid-Holland uitgebrachte advies, neergelegd in het "Landschappelijke Advies ontwikkeling [locatie] te Noordwijkerhout" van 1 juli 2011, staat dat bij de aanleg van een verbindingsweg op het perceel van [appellant] wordt geadviseerd de ruimte voor ruimte-woningen, in plaats van parallel aan de Boekhorsterweg, parallel aan de verbindingsweg te realiseren. Het college heeft toegelicht dat bij een dergelijke situering van de ruimte voor ruimte-woningen tweedelijns bebouwing ontstaat op het moment dat de verbindingsweg niet wordt gerealiseerd, hetgeen hij ongewenst acht nu het gemeentelijke beleid erop is gericht tweedelijns bebouwing te voorkomen. Het standpunt van het college dat nu ten tijde van het bestreden besluit onzekerheid bestond over de realisatie van de verbindingsweg en daarmee over de situering van de ruimte voor ruimte-woningen, hij geen medewerking wenste te verlenen aan het wijzigingsverzoek, acht de Afdeling niet onredelijk. Reeds hierom heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten het wijzigingsverzoek af te wijzen.
Nu het college gelet op het vorenstaande ruimtelijke motieven aan de afwijzing van het wijzigingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college in strijd met het verbod van détournement de pouvoir heeft gehandeld.
7. Gelet op het vorenstaande kan bespreking van de betogen van [appellant] over de geluidbelasting van de verbindingsweg en de gevolgen van de wijziging van het bestemmingsplan voor de nabij zijn perceel gevestigde bedrijven achterwege blijven.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
472-810.