HR, 07-02-2012, nr. S 10/02572 P
ECLI:NL:HR:2012:BU7281
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-02-2012
- Zaaknummer
S 10/02572 P
- LJN
BU7281
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU7281, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7281
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat van de ingevoerde partij cocaïne 30% als betaling is afgedragen aan de op Schiphol werkzamen personen die bij de invoer betrokken waren, had het Hof 30% van de bruto opbrengst en niet, zoals het Hof heeft gedaan, 30% van de opbrengst na aftrek van de overige kosten in mindering moeten brengen. De HR verbetert de schatting van het totale bedrag en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting aan de Staat in zoverre en doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af.
7 februari 2012
Strafkamer
nr. S 10/02572 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 februari 2010, nummer 23/001847-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het bedrag dat aan veroordeelde als verplichting tot betaling aan de Staat is opgelegd, tot vaststelling van het wederrechtelijk voordeel op een bedrag van € 89.785,25 en tot het opleggen aan veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 80.000,-, met vermindering van dat bedrag, vanwege de overschrijding van de inzendtermijn in cassatie, in de mate die de Hoge Raad goeddunkt.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, omdat op onjuiste wijze is rekening gehouden met de aftrek van dertig procent.
2.2. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover hier van belang, in:
"Bij de berekening van dit voordeel neemt het hof de volgende uitgangspunten in aanmerking:
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen en uitgangspunten d.d. 21 februari 2008, opgemaakt door de inspecteur van politie, [verbalisant 1], was in het jaar 2002 de gemiddelde inkoopprijs van een kilo cocaïne in Venezuela EUR 3.058,-.
De gemiddelde verkoopprijs van een kilogram cocaïne beliep, blijkens dit proces-verbaal, in het jaar 2002 een bedrag van EUR 31.765,-.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat van de ingevoerde partij cocaïne een hoeveelheid van 30% als betaling is afgedragen aan de op Schiphol werkzame personen die op de luchthaven bij de invoer betrokken waren.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hem bekend is dat in Venezuela aan douaneambtenaren een bedrag ad EUR 3.000,- per kilogram cocaïne moest worden betaald om de partij ongemoeid door te laten.
Voorts heeft de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hem bekend is dat aan de koerier, naast de kosten van een retourticket, een vergoeding van EUR 4.000, per kilogram cocaïne moest worden betaald.
Nu blijkt van intensieve samenwerking tussen [betrokkene 2] en de veroordeelde en duidelijkheid omtrent de precieze verdeling van de opbrengst van de verkoop van de cocaïne tussen hen is uitgebleven, zal het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel voor 50% aan de veroordeelde toerekenen.
Bovenstaande leidt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk door de veroordeelde verkregen voordeel.
Bruto opbrengst: 15 x EUR 31.765,00 = 476.475,00
minus
inkoopkosten: 15 x EUR 3.058,00 = 45.870,00-
kosten retourticket koerier EUR 3.092,00 = 3.092,00-
vergoeding koerier: 15 x EUR 4.000,00 = 60.000,00-
vergoeding Venezuela 15 x EUR 3.000,00 = 45.000,00-
kosten totaal 153.962,00
totale opbrengst 322.513,00
minus vergoeding mensen Schiphol (30%) 96.753,90-
opbrengst voor [betrokkene] en [betrokkene 2] 225.759,10
deel [betrokkene] (50 %) 112.879,55
= wederrechtelijk verkregen voordeel."
2.3. In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat van de ingevoerde partij cocaïne een hoeveelheid van dertig procent als betaling is afgedragen aan de op Schiphol werkzame personen die op de luchthaven bij de invoer betrokken waren, had het Hof dertig procent van de bruto opbrengst in mindering moeten brengen en niet, zoals het Hof heeft gedaan, dertig procent van de opbrengst na aftrek van de overige kosten. Het middel klaagt daarover terecht.
2.4. De Hoge Raad zal de schatting van het totale bedrag en de daaruit voor de betrokkene voortvloeiende verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre verbeteren en de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. Daarbij zal de Hoge Raad betrekken hetgeen het Hof heeft overwogen en beslist ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase, te weten:
"Het hof zal het bedrag dat de veroordeelde ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat dient te betalen, op een lager bedrag stellen dan het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, gelet op het volgende.
Het hof stelt vast dat de vervolging van de veroordeelde in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Daarbij overweegt het hof dat hoger beroep is ingesteld op 20 december 2004. Het hof wijst arrest op 16 februari 2010, ruim 5 jaar na het aanwenden van het rechtsmiddel.
Dit leidt ertoe dat het hof de betalingsverplichting op een lager bedrag zal vaststellen dan het bedrag ad EUR 112.879,55 dat zou zijn opgelegd indien geen schending van de redelijke termijn zou hebben plaatsgevonden.
Op grond van het vorenstaande dient aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 100.000,-."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd;
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 89.785,25;
legt aan de betrokkene, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 76.000,-.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 februari 2012.