Rb. Midden-Nederland, 13-06-2018, nr. 461615 / HA RK 18-189
ECLI:NL:RBMNE:2018:2656
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
13-06-2018
- Zaaknummer
461615 / HA RK 18-189
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2018:2656, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 13‑06‑2018; (Wraking)
Uitspraak 13‑06‑2018
Inhoudsindicatie
wraking
Partij(en)
Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Zaaknummer/rekestnummer: 461615 / HA RK 18-189
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
13 juni 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende en verblijvende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker.
1. De procedure
1.1.
Verzoeker heeft op 1 juni 2018 de rechter gewraakt die zijn zaak (een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging voortgezet verblijf in het kader van de Wet BOPZ) zou behandelen. Deze wraking is door de wrakingskamer ter zitting behandeld op 8 juni 2018. Ter zitting heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt. Dat zijn de rechters mrs. C.A. de Beaufort, R.M. Berendsen en H.A. Brouwer, verder te noemen de eerste wrakingskamer. Het wrakingsverzoek van de eerste wrakingskamer ligt nu ter beoordeling voor.
2. De beoordeling
2.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
2.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.4.
Uitgangspunt is dat een wrakingsverzoek op zitting wordt behandeld. Indien het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken in de gevallen die zijn genoemd in onderdeel 9.1 a. t/m i. van het wrakingsprotocol van deze rechtbank.
2.5.
Verzoeker heeft ter zitting van 8 juni 2018 gezegd dat hij de complete rechterlijke macht, inclusief de eerste wrakingskamer en de BOPZ rechters, wraakt vanwege vooringenomenheid en onrechtmatige daad jegens hem. Hierbij verwijst verzoeker naar boeken over [A] en [B] die volgens hem bewijzen dat er sprake is van rechterlijke dwalingen. Voorts stelt verzoeker dat de BOPZ en het strafprocesrecht nep rechtspraak zijn. Verzoeker voert aan dat er sprake is van willekeur en dat niemand de rechterlijke macht controleert. Verzoeker vraagt zich af of dit alles de eerste wrakingskamer wel interesseert en hoe de rechters het schandaal gaan rechtzetten dat hij op valse gronden gevangen zit.
2.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek dat is gericht tegen de eerste wrakingskamer berust op feiten en omstandigheden die voor elke wrakingskamer, in welke samenstelling dan ook, zouden gelden. Het verzoek heeft niet specifiek betrekking op de eerste wrakingskamer die belast was met de behandeling van het wrakingsverzoek , maar is gericht tegen het hele gerecht en de hele rechterlijke macht. Verder voert verzoeker in zijn wrakingsverzoek tegen de eerste wrakingskamer dezelfde grond(en) aan als hij aanvoert in zijn wrakingsverzoek tegen de rechter in het verzoek van 1 juni 2018. Uit gronden gericht tegen die betreffende rechter kan echter op geen enkele manier de (schijn van) partijdigheid van de eerste wrakingskamer worden afgeleid.
2.7.
De wrakingskamer oordeelt gelet op het voorgaande en met verwijzing naar onderdeel 9.1.d., 9.1.g. en 9.1.h. van het wrakingsprotocol van deze rechtbank dat het verzoek tot wraking van de eerste wrakingskamer kennelijk niet-ontvankelijk is. Daarom wordt dit wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting niet-ontvankelijk verklaard.
2.8.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv en te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet meer in behandeling wordt genomen. De reden hiervoor is dat het voldoende aannemelijk is dat verzoeker mogelijk opnieuw wrakingsverzoeken in zal dienen. In het belang van de voortgang van de procedure van het eerste wrakingsverzoek met zaaknummer 461149 / HA RK 18-182 (en de verzoekschriftprocedure met zaaknummer C/16/460081 / FA RK 18-2663) moet voorkomen worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedures met de hier bovengenoemde zaaknummers zal dan ook niet in behandeling worden genomen.
3. De beslissing
De wrakingskamer:
3.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
3.2.
bepaalt dat de behandeling van het wrakingsverzoek met zaaknummer 461149 / HA RK 18-182 dient te worden voortgezet in de stand waarin dit zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
3.3.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer 461149 / HA RK 18-182 (en C/16/460081 / FA RK 18-2663) niet in behandeling zal worden genomen.
3.4.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechters tegen wie het verzoek gericht is en andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. M.C. Oostendorp en N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.