Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019095704 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces verbaal is niet doorgenummerd en daarom wordt in de voetnoten verwezen naar de bladnummers van de afzonderlijke processen-verbaal.Proces-verbaal van aangifte [naam 2] van 23 april 2019, blad 5
Rb. Zeeland-West-Brabant, 14-11-2019, nr. 02-099872-19
ECLI:NL:RBZWB:2019:4979
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
14-11-2019
- Zaaknummer
02-099872-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2019:4979, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14‑11‑2019; (Op tegenspraak)
Uitspraak 14‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Een poging tot zware mishandeling en een bedreiging van een ander door met een auto op de een en in de richting van een ander te rijden, alsmede met een auto een andere auto te beschadigen en daarna de plaats van het ongeval te verlaten, leiden tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met bijzondere voorwaarden, een taakstraf van 100 uren en een rij-ontzegging van 18 maanden, beide onvoorwaardelijk. De vorderingen benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/099872-19
vonnis van de meervoudige kamer van 14 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Tilburg, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), daarmede (vooruit)rijdend op/over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de [adres 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 1] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van dat door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig (personenauto) meerdere malen, althans eenmaal met (zeer) aanzienlijke snelheid en/of (vervolgens) gasgevend, althans sterk accelererend en/of snelheid verhogend, is gaan en/of blijven rijden in de richting van en/of tegen die [naam 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Tilburg [naam 1] heeft mishandeld door met een auto tegen de benen, althans het lichaam van die [naam 1] aan te rijden;
2
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Tilburg, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), daarmede (vooruit)rijdend op/over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de vredeman de vriestraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 4] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van dat door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig (personenauto) met (zeer) aanzienlijke snelheid en/of (vervolgens) gasgevend, althans sterk accelererend en/of snelheid verhogend, is gaan en/of blijven rijden in de richting van die [naam 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Tilburg [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een personenauto met (zeer) aanzienlijke snelheid en/of (vervolgens) gasgevend, althans sterk accelererend en/of snelheid verhogend is gaan en/of blijven rijden in de richting van die
[naam 4] voornoemd;
3
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Tilburg op/aan Lange Nieuwstraat, op of omstreeks 23 april 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam 5] en/of [naam 6] ) letsel en/of schade was toegebracht.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten als volgt wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het telkens per feit hierna aangehaalde.
Bij feit 1 staat op basis van de aangifte en de verklaringen van [naam 7] en [naam 8] vast dat verdachte in zijn auto recht op [naam 1] afreed en aldus de aanmerkelijke kans aanvaardde dat dat hij haar ernstig letsel zou toebrengen, hetgeen een poging tot zware mishandeling oplevert.
Dat zelfde geldt voor de onder feit 2 omschreven poging tot zware mishandeling, gelet op de aangifte van [naam 4] en de verklaring van [naam 9] .
In het verlengde daarvan kan ook de onder 3 omschreven vernieling/ beschadiging van de auto van de vader van aangever [naam 4] , wettig en overtuigend bewezen worden geacht.
Ook het onder 4 omschreven doorrijden na een aanrijding acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de aangifte van [naam 5] staat vast dat na de aanrijding werd weggereden voordat er tijd was om de identiteit van de bestuurder vast te stellen. Dat verdachte de bestuurder was blijkt uit zijn eigen verklaring. Tot slot heeft de officier van justitie gewezen op de foto met de afdruk van het kenteken van de auto waarin verdachte reed, aangetroffen op de bumper van de auto van [naam 5] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht bij feit 1 hooguit het subsidiair tenlastegelegde en dan nog in de meest lichte vorm, bewijsbaar. Verdachte reed immers gecontroleerd en wilde [naam 2] alleen maar laten schrikken. Weliswaar heeft [naam 2] verklaard bang te zijn geweest dat verdachte haar dood wilde rijden, maar dat betreft uiteraard een perceptie. Bovendien kan op basis van het geconstateerde letsel niet worden vastgesteld dat het een poging tot zware mishandeling was.
Ook de onder 2 omschreven gedragingen kunnen niet worden uitgelegd als een poging tot doodslag of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De “aanzienlijke snelheid” zoals verweten bleek circa 30 kilometer per uur te zijn geweest. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de subsidiair verweten bedreiging.
Bij de feiten 3 en 4 heeft de raadsman geen inhoudelijk verweer gevoerd en refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (inrijden op [naam 2] )
Op 23 april 2019 stond aangeefster [naam 1] omstreeks 01.55 uur met twee vrienden op de inrit die leidt naar een pleintje naast haar woning aan de [adres 2] in Tilburg. Zij zag toen een Volkswagen Golf met behoorlijke snelheid recht op haar afrijden waarna zij opzij is gesprongen.1.Dit wordt bevestigd door getuige [naam 8] die heeft verklaard dat hij op dat moment een Volkswagen Golf aan zag komen rijden die in de richting van [naam 1] reed. Hij hoorde dat er gas werd gegeven en vervolgens zag hij dat [naam 2] wegsprong.2.Getuige [naam 7] verklaart dat hij heeft gezien dat dit voertuig met hoge snelheid de parkeerplaats opgereden kwam.3.
Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht in zijn auto, een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] , is gaan rijden. Tijdens die rit heeft hij aangeefster en haar vrienden gezien bij de inrit aan de [adres 2] in Tilburg. Hij heeft hen willen laten schrikken door in hun richting te rijden. Hij heeft daarbij naar zijn zeggen niet harder gereden dan 20 à 30 kilometer per uur.4.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte als bestuurder van een personenauto met meer dan geringe snelheid op [naam 1] is ingereden. Naar het oordeel van de rechtbank kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte [naam 2] zou hebben geraakt als zij niet opzij was gesprongen.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte ‘vol’ opzet had om [naam 2] te doden of om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van [naam 2] dan wel op het aan haar toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen gedood zou worden, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Ten aanzien van de snelheid van de auto op het moment van de bijna-aanrijding met [naam 2] neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment niet meer dan 20 à 30 kilometer per uur heeft gereden, dat getuige [naam 2] heeft verklaard dat de auto met behoorlijke snelheid op haar af kwam gereden en dat getuige [naam 7] zelfs spreekt van een hoge snelheid. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval worden vastgesteld dat verdachte met meer dan geringe snelheid op [naam 2] is afgereden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan alleen op basis van voornoemde verklaringen niet worden vastgesteld dat verdachte met een zodanige snelheid heeft gereden dat, indien [naam 2] niet was weggesprongen, de kans op haar overlijden aanmerkelijk was geweest. De getuigen verklaren – in hun overigens zeer summiere verklaringen – immers verschillend over de gereden snelheid. Voorts beschikt de rechtbank niet over andere bewijsmiddelen waaruit blijkt hoe snel verdachte moet hebben gereden. Nu over de gereden snelheid geen meer objectieve gegevens bekend zijn, kan de rechtbank niet vast stellen hoe groot de kans op het overlijden van [naam 2] daadwerkelijk moet zijn geweest. Gelet hierop acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte hiervan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [naam 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto die met meer dan geringe snelheid rijdt - zoals in dit geval - de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.
De vraag is vervolgens of verdachte deze kans desondanks heeft aanvaard. Dat laatste blijkt uit het feit dat verdachte geen vaart heeft geminderd en met snelheid is blijven rijden toen hij op [naam 2] afreed. Getuige [naam 7] verklaart in dit verband zelfs dat verdachte gas gaf op het moment dat hij op [naam 2] inreed.
Daarmee heeft de verdachte de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat als [naam 2] niet opzij was gesprongen, [naam 2] door de aanrijding die dan zou zijn gevolgd, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam 2] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank merkt nog op dat uit het proces-verbaal en het verhandelde ter zitting is gebleken dat nadat [naam 2] opzij sprong, verdachte andermaal op [naam 2] is ingereden. [naam 2] heeft verklaard dat zij daardoor klem kwam te zitten tussen de auto van verdachte en een muur met als gevolg dat zij lichamelijk letsel – naar eigen zeggen een verstuikte enkel - heeft opgelopen en pijn heeft geleden. Ten aanzien van dat tweede moment is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn auto zelf tot stilstand moet hebben gebracht, omdat anders het letsel en de schade aan de auto een geheel ander beeld zouden hebben vertoond. Deze feitelijkheden kunnen reeds daarom niet leiden tot de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde voor zover het ziet op het tweede moment.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat het gestelde letsel een gevolg is van dit beschreven moment, waardoor zij ook het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen acht.
Feit 4
Enkele minuten na het eerste feit op 23 april 2019 omstreeks 02.05 uur reed aangever [naam 5] door de Lange Nieuwstraat in Tilburg en zag in die straat een auto met remlichten aan die voor hem stilstond. [naam 5] stopte zijn auto omdat hij dacht dat die auto wilde parkeren. Vervolgens zag [naam 5] dat die auto snel achteruit reed als gevolg waarvan die auto tegen zijn auto is gebotst waardoor de voorbumper en de verlichting zijn beschadigd en uit het voertuig olie of water is gaan lekken. De bestuurder van dat voertuig heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten zonder dat deze de identiteit van zichzelf en de identiteit van het motorrijtuig kenbaar heeft gemaakt.5.Op de bumper van [naam 5] was na het ongeval in spiegelbeeld het kenteken van het voertuig van verdachte te zien.6.
Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht in zijn auto, een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] , is gaan rijden.7.
Verdachte heeft ter zitting heeft verklaard dat hij zich niets van dit feit kan herinneren. Bovengenoemde bewijsmiddelen in onderling verband bezien en met name het feit dat het nummerbord van verdachte in spiegelbeeld als afdruk in de bumper van [naam 5] was te zien leiden tot de conclusie dat het verdachte is geweest die dit ongeval heeft veroorzaakt en vervolgens is weggereden. Op grond daarvan acht de rechtbank feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Kort na feit 4 op 23 april 2019 omstreeks 02.10 uur parkeerde [naam 4] aan de Vredeman de Vriesstraat in Tilburg de auto van zijn vader [naam 3] . Nadat zijn vriendin al was uitgestapt en naar de overkant van de straat was gelopen, kwamen op het moment dat hij achter zijn auto langs liep en over wilde steken twee koplampen snel op hem af. [naam 4] verklaart dat als hij niet naar achter was gesprongen, die auto hem geraakt zou hebben. De bestuurder betrof een licht getinte man van Turkse of Marokkaanse afkomst. De auto betrof een grijze Volkswagen Golf.8.Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht in een Volkswagen Golf reed.9.Bij de politie heeft hij verklaard ‘die mensen’ te willen hebben laten schrikken.10.[naam 4] heeft later, bij het doen van aangifte op het politiebureau, de auto herkend als de auto die hem, naar eigen zeggen, bijna omver reed. Zijn vriendin [naam 9] verklaart dat toen [naam 4] aan de kant van de weg stond, een grijze auto snel naderde en hij om die reden naar achteren sprong.11.
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of er hier sprake is van poging doodslag of zware mishandeling. De rechtbank overweegt – evenals onder feit 1 – dat de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een voetganger door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de auto. Daarvan is niet meer bekend dan dat [naam 4] en getuige [naam 9] hebben verklaard dat de auto snel naderde, maar dat wordt niet nader gepreciseerd. Op grond daarvan gaat de rechtbank er van uit dat de auto een meer dan geringe snelheid had op het moment dat hij [naam 4] naderde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 4] op de weg stond om over te steken en dat verdachte op die weg in zijn richting reed. Er is geen informatie in het dossier aangetroffen over hoever [naam 4] al op de weg stond. Niet gebleken is voorts dat verdachte zijn koers op enig moment in de richting van [naam 4] heeft gewijzigd of gas heeft vermeerderd nadat hij [naam 4] waarnam.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte ‘vol’ opzet had om [naam 4] te doden of om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vervolgens is aan de orde of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van [naam 4] dan wel op het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarvan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen gedood zou worden, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zodanig in de richting van [naam 4] is blijven rijden dat hij daar zo bang voor was dat hij zich genoodzaakt zag achteruit te springen. Gezien de verkeerssituatie, waar verdachte voorrang heeft op [naam 4] , is deze enkele omstandigheid niet genoeg om tot het oordeel te komen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard door zijn handelen gedood zou worden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte [naam 4] zou hebben geraakt als hij niet opzij was gesprongen. Verdachte zal dan ook vrij worden gesproken van het ten deze primair tenlastegelegde.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of er sprake is van bedreiging.
Verdachte kwam in het donker met meer dan geringe snelheid met zijn auto zodanig in de richting van [naam 4] aanrijden, dat deze zich genoodzaakt zag achteruit te springen. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte [naam 4] op enig moment daaraan voorafgaand moet hebben waargenomen, gezien zijn eigen verklaring en omdat hij anders niet vlak daarna was gestopt. Doordat verdachte met [naam 4] in het oog de snelheid van zijn voertuig niet heeft verminderd en evenmin van [naam 4] heeft afgestuurd, kon bij [naam 4] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hem zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Van de snelheid waarmee verdachte naar het oordeel van de rechtbank heeft gereden kan niet worden gezegd dat er een redelijke vrees was dat hij door de gedraging van verdachte gedood zouden worden. Dit komt overeen met verdachtes verklaring dat hij ‘die mensen’ wilde laten schrikken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door dergelijk rijgedrag te vertonen met grove onverschilligheid, gevaarzettend en daardoor ook bedreigend heeft gehandeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 3
Dit feit volgt in tijd direct op feit 2. De bij dat feit gebezigde bewijsmiddelen zijn ook hier van toepassing.
[naam 4] heeft verder verklaard dat, nadat de auto van verdachte tot stilstand was gekomen deze eerst een stukje vooruit reed, achteruit schakelde en vervolgens hard achteruit reed tegen de auto van (de vader van) [naam 4] .12.Ook getuige [naam 9] verklaart dat de grijze auto een paar meter naar voren reed en vervolgens hard achteruit reed tegen de auto aan. De rechterachterbumper was gedeukt en er zaten krassen op.13.
Bovengenoemde bewijsmiddelen in onderling verband bezien leiden daarom tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op 23 april 2019 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [naam 3] toebehoorde, heeft beschadigd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 23 april 2019 te Tilburg, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), daarmede rijdend op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de [adres 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam 1] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van dat door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig (personenauto) met snelheid is gaan en blijven rijden in de richting van die [naam 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
subsidiair: op 23 april 2019 te Tilburg [naam 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, door als bestuurder van een personenauto met snelheid en vervolgens sterk accelererend is gaan en blijven rijden in de richting van die [naam 4] voornoemd;
3
op 23 april 2019 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [naam 3] toebehoorde, heeft beschadigd;
4
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Tilburg op de Lange Nieuwstraat, op 23 april 2019 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [naam 5] of [naam 6] ) schade was toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om wat de op te leggen gevangenisstraf betreft te volstaan met een straf gelijk aan het reeds uitgezeten voorarrest.
Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte daardoor enorm beperkt zal worden in zijn mogelijkheden. Verder heeft het CBR al een onderzoek gestart naar de vraag of verdachte nog wel geschikt is om auto te rijden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is nadat hij een ruime hoeveelheid lachgas had gebruikt en naar zijn zeggen ergens van was geschrokken in zijn auto gaan rijden. Hierbij heeft hij zich in een korte dollemansrit van nog geen kwartier schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten. Eerst een poging tot zware mishandeling door op de hem onbekende [naam 1] in te rijden, vervolgens veroorzaakt hij een straat verderop een aanrijding en rijdt hij weg zonder zijn gegevens bekend te maken. Daarna rijdt hij nog een paar straten verderop rakelings en bedreigend langs een nietsvermoedende [naam 4] en rijdt dan moedwillig tegen diens auto aan. Verdachte heeft daardoor met grote onverschilligheid inbreuk gemaakt op de eigendom van anderen, de verkeersveiligheid maar met name ook op de lichamelijke integriteit van [naam 2] en [naam 4] . Dat [naam 2] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is. Dit alles valt de verdachte bijzonder kwalijk te nemen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 september 2019. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.
Over verdachte is een reclasseringsrapport uitgebracht op 19 juli 2019. Hieruit blijkt dat verdachte onvoldoende nadenkt over de gevolgen van zijn gedrag voor anderen. Bovendien zijn er aanwijzingen dat middelengebruik ten tijde van het tenlastegelegde van invloed is geweest op zijn gedrag. Verdachte lijkt met name onvoldoende stil te hebben gestaan bij de risico’s van het gebruik van lachgas in het algemeen en tijdens deelname aan het verkeer in het bijzonder. Er worden ook tekorten geconstateerd op psychosociaal functioneren en in de optiek van de reclassering is het noodzakelijk middels diagnostiek te achterhalen wat daar de achterliggende oorzaak van is om vervolgens te bepalen welke mogelijkheden er zijn voor behandeling of begeleiding.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een drugsverbod.
Verdachte is, nadat hij voor de in deze zaak tenlastegelegde feiten 45 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met ingang van 6 juni 2019 geschorst met onder andere als voorwaarde dat hij geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controles. Daarnaast is als voorwaarde gesteld dat verdachte medewerking diende te verlenen aan een psychologisch onderzoek en eventueel hieruit voortvloeiende behandelingen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het voortgangsverslag van de reclassering van 28 oktober 2019. Hieruit blijkt dat het toezicht erg moeizaam verliep en verdachte de bij de schorsing gestelde voorwaarden slecht is nagekomen. Verdachte heeft op 17 oktober 2019 zelfs aangegeven geen verdere medewerking te willen verlenen aan de opgelegde bijzondere voorwaarden. Zo heeft hij aangegeven dat hij liever preventief gehecht was gebleven tot aan de inhoudelijke behandeling van de zaak, indien hij van tevoren had geweten dat hij zich maanden aan diverse voorwaarden diende te houden en zich regelmatig bij de reclassering diende te melden.
De rechtbank acht de ernst en aard van feiten in combinatie met de geconstateerde problematiek bij verdachte zo zorgelijk dat zij het belangrijk vindt dat verdachte toch wordt onderzocht en zo mogelijk wordt behandeld en begeleid. Dat maakt dat de kans op recidive wordt verkleind en het vergroot ook de kans dat het toekomstperspectief voor verdachte wordt verbeterd.
De rechtbank is van oordeel dat op feiten als bewezenverklaard niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Verdachte zal daarom worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 45 dagen voorwaardelijk met onder andere als bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan diagnostisch onderzoek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling of zorg als hierna te melden.
Verdachte wordt tevens veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uur te vervangen door 50 dagen vervangende hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dat deze straf lager is dan door de officier van justitie is geëist komt doordat verdachte van feit 2 primair is vrijgesproken en de rechtbank zeer hecht aan nog een poging door onderzoek en behandeling gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van achttien maanden ten aanzien van feiten 1, 2 en 4. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van deze omvang is noodzakelijk, enerzijds ter bescherming van de verkeersveiligheid en anderzijds om ook hiermee verdachte de onjuistheid van zijn handelen te doen inzien.
7. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [naam 5] vordert een schadevergoeding van € 30.800 voor feit 4. Het betreft een materieel deel van € 800,-- in verband met schade aan de auto en € 30.000,-- aan immateriële schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de hoogte van die bedragen verder niet heeft onderbouwd.
De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij [naam 1] vordert eveneens schadevergoeding voor feit 1. Zij stelt materiële schade te hebben geleden aan haar schoenen, broek, vest, T-shirt, huishoudelijke hulp en medische kosten, alsmede mobiliteitsschade. [naam 2] vordert daarnaast ter zake van immateriële schadevergoeding om smartengeld. De benadeelde partij noemt geen enkel bedrag en omschrijft alle posten verder als “p.m”.
De rechtbank acht daarom ook bij deze benadeelde partij het gevorderde onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal ook deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
8. Het beslag
8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, aangezien dat niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag werd genomen.
9. De wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair: Poging tot zware mishandeling;
feit 2, subsidiair: Bedreiging met zware mishandeling;
feit 3: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, beschadigen;
feit 4: Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de
Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland te Tilburg;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij deze reclasseringsinstelling en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zal meewerken aan een psychologisch onderzoek en eventueel hieruit voortvloeiende behandeling bij Forensische Psychiatrische Polikliniek Fivoor, of soortgelijke ambulante zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
* dat verdachte, indien de reclassering dit nodig acht, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, medewerking zal verlenen aan behandeling bij de instelling voor verslavingszorg Novadic-Kentron, of soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven. Verdachte dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zolang de reclassering zulks nodig acht geen drugs, waaronder lachgas, zal gebruiken en mee zal werken aan controle op dat verbod middels urineonderzoek, zo vaak en zo lang als de reclassering dit nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt deze benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt deze benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen contante geld tot het bedrag van € 1.980,-- totaal.
Dit vonnis is gewezen door mr. Gillesse, voorzitter, mr. De Weert en mr. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 14 november 2019.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑11‑2019
Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 8] van 23 april 2019 blad 1
Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] van 23 april 2019 blad 1
Proces-verbaal van de terechtzitting van 31 oktober 2019
Proces-verbaal van aangifte blad 6 en 7.
Proces-verbaal van bevindingen van [naam 10] blad 1 en foto 4.
Proces-verbaal van de terechtzitting van 31 oktober 2019
Proces-verbaal van aangifte [naam 4] van 23 april 2019 blad 6 en 7.
Proces-verbaal van de terechtzitting van 31 oktober 2019
Proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 mei 2019, blad 3.
Proces-verbaal van getuige [naam 9] van 23 april 2019 blad 1.
Proces-verbaal van aangifte [naam 4] van 23 april 2019 blad 6 en 7.
Proces-verbaal van getuige [naam 9] van 23 april 2019 blad 1.