CBb, 20-03-2013, nr. AWB 12/260 tussenuitspraak
ECLI:NL:CBB:2013:BZ7854
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
20-03-2013
- Zaaknummer
AWB 12/260 tussenuitspraak
- LJN
BZ7854
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2013:BZ7854, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 20‑03‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 20‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Bedrijfstoeslag 2010. Gedeeltelijke intrekking aanvraag (verlaging perceelsoppervlaktes) na controle ter plaatse. Bestuurlijke lus.
Partij(en)
tussenuitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/260
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2013 in de zaak tussen
A, te B, appellant,
(gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras)
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: mr. C.E.B. Haazen en mr. M.A.G. van Leeuwen).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de (netto) hoogte van appellants bedrijfstoeslag 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vastgesteld op € 48.734,02.
Bij besluit van 10 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 5 juli 2011 herroepen en de bedrijfstoeslag 2010 vastgesteld op
€ 48.088,88.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013. Daarbij is appellant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
- 1.
Appellant is landbouwer en heeft bij verweerder uitbetaling van bedrijfstoeslag 2010 aangevraagd. Hiervoor heeft appellant een aantal gewaspercelen opgegeven met volgens zijn opgave een totale oppervlakte van 221.34 ha. Bij het primaire besluit heeft verweerder een oppervlakte van in totaal 7.85 ha afgekeurd; het hiermee overeenkomende bedrag aan bedrijfstoeslag heeft verweerder niet uitbetaald. Aanvullend is voor tweemaal deze afgekeurde oppervlakte een korting opgelegd.
- 2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder in totaal 8.73 ha afgekeurd en daarbij appellants (netto) bedrijfstoeslag 2010 met € 645,14 verlaagd.
- 3.
Appellant heeft ter zitting aangegeven dat hij zich neerlegt bij de door verweerder vastgestelde (subsidiabele) oppervlakte van zijn percelen. Appellant is het er echter niet mee eens dat verweerder hem niet heeft toegestaan zijn aanvankelijk opgegeven perceelsoppervlaktes te verkleinen. Appellant heeft in het najaar van 2010 een brief van verweerders Dienst Regelingen (DR) - de zogenoemde e-bopbrief - ontvangen waarin hem de gelegenheid werd geboden zijn percelen naar beneden bij te stellen. Dit heeft appellant vervolgens gedaan, maar toen bleek dat DR al met zijn dossier bezig was en dat hij zijn aanvraag niet meer mocht wijzigen. De brief was volgens verweerder per abuis aan hem verstuurd. Gelet op de omstandigheden van het geval vindt appellant dat hij wel degelijk de mogelijkheid had moeten krijgen om zijn oppervlaktes bij te stellen.
- 4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellant de oppervlakte niet meer naar beneden mocht bijstellen en voert daartoe aan dat appellant naar aanleiding van de e-bopbrief van 30 september 2010 met het formulier "Bijstellen opgegeven perceelsoppervlaktes" van 10 oktober 2010 heeft gemeld dat hij de oppervlakte van zeven percelen met in totaal 1.30 ha wenste te verlagen. Verweerder heeft deze bijstelling echter niet meegenomen omdat vóór de e-bopbrief op 11 juni en 4 augustus 2010 fysieke controles bij appellant hadden plaatsgevonden in het kader van de (P)SAN (Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer). Hoewel de (P)SAN verschilt van de bedrijfstoeslag en in dat kader ook wel enigszins anders wordt gemeten, is het mogelijk om op basis van de resultaten van een (P)SAN-controle terug te redeneren naar de oppervlaktes voor de bedrijfstoeslag. Gelet op artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 kon appellante haar aanvraag bedrijfstoeslag daarom niet meer naar beneden bijstellen.
- 5.1.
Niet in geschil is dat appellants bedrijf in juni en augustus 2010 is onderworpen aan een controle ter plaatse in het kader van de (P)SAN. Bij deze controle is de oppervlakte van een aantal door appellante beheerde beheerseenheden - landbouwgrond waarop een bepaald type natuurbeheer moet worden toegepast - gecontroleerd en opgemeten. Appellants beheerseenheden vertonen enige overlap met de voor de bedrijfstoeslag 2010 opgegeven gewaspercelen, en het College begrijpt dat verweerder uit dat gegeven de conclusie trekt dat de (P)SAN-controle (in zoverre) mede geldt als een controle ter plaatse in de zin van artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009.
- 5.2.
Het College acht op zichzelf genomen voorstelbaar dat een (P)SAN-controle - hoewel niet gericht op de bedrijfstoeslag - informatie oplevert die relevant is met het oog op beoordeling van de aanvraag bedrijfstoeslag, en dat deze controle in zodanig geval mede als controle ter plaatse in de zin van artikel 25, tweede lid, kan worden beschouwd. Echter, intrekking is, gelet op dat artikellid, na een dergelijke controle ter plaatse slechts dan niet meer toegestaan, indien deze controle onregelmatigheden aan het licht brengt; daarbij geldt dit intrekkingsverbod uitsluitend voor die gedeelten van de steunaanvraag waarop de onregelmatigheden betrekking hebben.
In het kader van het verkleinen van gewaspercelen voor de bedrijfstoeslag betekent dit naar het oordeel van het College in dit geval dat enkel oppervlaktes waarvoor op basis van de controle ter plaatse voor de bedrijfstoeslag relevante onregelmatigheden worden vastgesteld, na deze controle niet meer uit de aanvraag kunnen worden verwijderd. Verweerder heeft appellant niet dergelijke onregelmatigheden tegengeworpen, maar is kennelijk van de gedachte uitgegaan dat het enkele gegeven dat een controle ter plaatse op zijn bedrijf heeft plaatsgevonden, betekent dat appellant zijn steunaanvraag - in dit geval dus de aanvraag bedrijfstoeslag - niet meer (geheel of gedeeltelijk) kon intrekken. Deze gedachte laat zich niet verenigen met de duidelijke tekst van artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009.
- 5.3.
De door verweerder aangehaalde uitspraak van het College van 29 december 2011 (AWB 10/825; www.rechtspraak.nl, LJN: BV1429) leidt niet tot een ander oordeel, nu daarin een andere vraag voorlag, te weten of voor de toepassing van artikel 50 van Verordening (EG) nr. 796/2004 de in de aanvraag aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte op perceelsniveau, dan wel op het niveau van alle percelen gezamenlijk, tegen elkaar moeten worden afgezet.
- 5.4.
Het bestreden besluit berust derhalve op een onjuiste uitleg van artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009. De beroepsgrond slaagt.
- 6.
Appellant voert aan dat hij door het instellen van bezwaar in een nadeliger positie is komen te verkeren dan wanneer hij geen bezwaar had gemaakt. De totale goedgekeurde oppervlakte is in bezwaar immers verkleind. Ondanks dat verweerder meent dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is, moest appellant toch nog bedrijfstoeslag terugbetalen. Dit is in strijd met het verbod van reformatio in peius.
- 7.
Verweerder meent dat hij op grond van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 gehouden was de oppervlaktes in bezwaar te verkleinen en het teveel betaalde terug te vorderen.
- 8.
Het College overweegt dat vaststaat dat appellants bedrijfstoeslag 2010 bij het bestreden besluit lager is vastgesteld dan bij het primaire besluit. Hieraan kan echter niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat dit niet is toegestaan.Verweerder is immers op grond van artikel 61, eerste lid, van de Regeling in samenhang met artikel 80 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 - los van de heroverweging op het bezwaar - bevoegd en gehouden ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder met het bestreden besluit deze artikelen heeft geschonden. Het College verwerpt deze beroepsgrond.
- 9.
Appellant heeft zich voorts gekeerd tegen de opgelegde (extra) korting nu hij meent dat hem niet kan worden aangerekend dat de opgegeven gewaspercelen niet juist zijn. Het College zal deze beroepsgrond evenwel, gelet op het hetgeen hieronder wordt overwogen, thans nog niet beoordelen.
10 Ingevolge artikel 19, zesde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan het College het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het College ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op te dragen het hierboven bij randnummer 5.4 bedoelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe zal een termijn van vier weken worden gesteld. Het College hecht eraan om erop te wijzen dat deze termijn in beginsel niet zal worden verlengd.
Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen bij randnummer 5.2 is overwogen, het bestreden besluit in overeenstemming moeten brengen met artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Daarbij zal verweerder in het bijzonder moeten bezien in hoeverre het tweede lid van dit artikel zich, gelet op de in het kader van de (P)SAN gehouden controle ter plaatse, verzet tegen het aanvaarden van de door appellant doorgegeven perceelsverkleiningen. Indien blijkt dat - zoals verweerder ter zitting heeft gesteld - ook bij aanvaarding van de perceelsverkleiningen er een verschil blijft bestaan tussen de opgegeven en de goedgekeurde oppervlakte van meer dan 3% of 2 ha, dan zal verweerder onder ogen moeten zien in hoeverre appellant in de zin van artikel 73, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 het bewijs heeft geleverd dat hem geen schuld treft aan die te hoge opgave, in het bijzonder wat betreft de ten opzichte van het primaire besluit aanvullend afgekeurde oppervlakte. Daarbij zou de vraag kunnen rijzen hoe appellant - bijvoorbeeld in het kader van de ebopfase - had kunnen voorzien dat hij deze oppervlakte uit zijn aanvraag moest verwijderen om in zoverre een extra korting te voorkomen, dan wel in hoeverre er sprake is van een voortschrijdend inzicht bij verweerder dat voor de landbouwer niet kenbaar was.
11. Nadat het besluit is hersteld, zal op het beroep tegen dat besluit worden beslist, waarbij ook appellants beroepsgrond tegen de opgelegde extra korting zal worden beoordeeld. In de einduitspraak zal eveneens worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
Het College:
- -
draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het bestreden besluit in overeenstemming
te brengen met artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009, en dit besluit aan het College toe te zenden.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van mr. M.J. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.
w.g. M. Munsterman w.g. M.J. van Veen