Einde inhoudsopgave
Richtlijn 87/540/EEG toegang tot beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren en onderlinge erkenning diploma's, certificaten en andere titels
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 12-11-1987
- Bronpublicatie:
09-11-1987, PbEG 1987, L 322 (uitgifte: 12-11-1987, regelingnummer: 87/540/EEG)
- Inwerkingtreding
12-11-1987
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-11-1987, PbEG 1987, L 322 (uitgifte: 12-11-1987, regelingnummer: 87/540/EEG)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Vervoersrecht / Binnenvaart
Richtlijn van de Raad van 9 november 1987 betreffende de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren en inzake de onderlinge erkenning van dit beroep betreffende diploma's, certificaten en andere titels
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat ordening van de vervoermarkt een van de noodzakelijke voorwaarden vormt voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk vervoerbeleid, waarvan de totstandbrenging in het Verdrag is voorgeschreven;
Overwegende dat het nemen van maatregelen tot coördinatie van de voorwaarden voor de toegang tot het beroep van ondernemer van goederenvervoer, de verwezenlijking van het vrij verrichten van diensten en de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging kan bevorderen;
Overwegende dat het van belang is gemeenschappelijke regels inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de binnenwateren in te voeren, ten einde een verbetering van de vakbekwaamheid van de vervoersondernemers te bewerkstelligen, die kan bijdragen tot sanering van de markt en verbetering van de kwaliteit van de verleende diensten in het belang van de verbruikers, de vervoersondernemers en de economie in haar geheel;
Overwegende dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 74/561/EEG van de Raad van 12 november 1974 betreffende de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg (4) en van Richtlijn 77/796/EEG van de Raad van 12 december 1977 betreffende de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels van ondernemer van goederenvervoer over de weg en ondernemer van personenvervoer over de weg en houdende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrije vestiging van die vervoersondernemers (5), bevredigende resultaten heeft opgeleverd;
Overwegende dat de voorschriften voor de toegang tot het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de binnenwateren derhalve ten minste betrekking dienen te hebben op de vakbekwaamheid van de vervoersondernemer; dat de Lid-Staten echter ook voorschriften met betrekking tot de betrouwbaarheid en de financiële draagkracht van de vervoersondernemer mogen handhaven of invoeren;
Overwegende dat het evenwel niet noodzakelijk is vervoer van geringe economische betekenis onder de in deze richtlijn vervatte gemeenschappelijke voorschriften te begrijpen; dat vervoer voor eigen rekening per definitie van deze voorschriften is uitgesloten; dat het eveneens dienstig is, te voorzien in de mogelijkheid om vervoersondernemers die uitsluitend goederenvervoer over binnenlandse waterwegen die niet met het waterwegennet van een andere Lid-Staat zijn verbonden, vrij te stellen van de toepassing van deze richtlijn;
Overwegende dat, om de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging te bevorderen, voor de werkzaamheden waarop de onderhavige richtlijn betrekking heeft, dient te worden voorzien in de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels van vervoersondernemer;
Overwegende dat de krachtens de communautaire bepalingen inzake de toegang tot het beroep van vervoersondernemer afgegeven verklaring ten aanzien van de vakbekwaamheid, door de Lid-Staat van ontvangst als voldoende bewijs moet worden erkend;
Overwegende dat de Lid-Staten die eisen dat hun onderdanen aan bepaalde voorwaarden inzake betrouwbaarheid en financiële draagkracht moeten voldoen, het voorleggen van geëigende documenten die een bevoegde autoriteit van het land van oorsprong of van herkomst van de betrokken vervoersondernemer heeft afgegeven als voldoende bewijs voor de onderdanen van andere Lid-Staten moeten erkennen;
Overwegende dat, voor zover de Lid-Staten het bezit van beroepskennis en vakbekwaamheid ook voor werknemers in de zin van Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (6) als voorwaarde stellen voor de toegang tot de onder deze richtlijn vallende werkzaamheden of voor de uitoefening ervan, deze richtlijn eveneens voor die categorie personen dient te gelden,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: