Einde inhoudsopgave
Penitentiaire beginselenwet
Artikel 37 [Niet aan censuur onderworpen post]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
03-04-2019, Stb. 2019, 141 (uitgifte: 12-04-2019, kamerstukken: 33844)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-10-2020, Stb. 2020, 456 (uitgifte: 18-11-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Algemeen
1.
Artikel 36, derde en vierde lid, is niet van toepassing op brieven, door de gedetineerde gericht aan of afkomstig van:
- a.
leden van het Koninklijk Huis;
- b.
de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, leden daarvan, de Nederlandse leden van het Europese Parlement of een commissie uit een van beide parlementen;
- c.
Onze Minister;
- d.
justitiële autoriteiten;
- e.
de Nationale ombudsman;
- f.
de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;
- g.
de Raad, een commissie daaruit of leden of buitengewone leden daarvan;
- h.
de commissie van toezicht of een beklagcommissie, of leden daarvan;
- i.
organen, of leden daarvan, die krachtens een wettelijk voorschrift of een in Nederland geldend verdrag:
- 1°
bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met een klacht aangevangen zaken; dan wel
- 2°
zijn belast met het houden van toezicht op de behandeling van personen aan wie hun vrijheid is ontnomen;
- j.
diens rechtsbijstandverlener;
- k.
diens reclasseringswerker;
- l.
andere door Onze Minister of de directeur aan te wijzen personen of instanties.
2.
Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze van verzending van brieven aan en door de in het eerste lid genoemde personen en instanties.