Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2021, nr. 21-003471-19
ECLI:NL:GHARL:2021:11604, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-12-2021
- Zaaknummer
21-003471-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11604, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑12‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:2803, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:747
ECLI:NL:GHARL:2020:2262, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑03‑2020; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:2803
Uitspraak 23‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Onderdeel van de megazaak Bosnië, onderzoek Maan. Verdachte wordt voor voorbereiding van medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en acht maanden veroordeeld. Verdachte had samen met anderen in Utrecht in het najaar van 2015 automatische wapens en munitie voorhanden om twee broers te doden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003471-19
Uitspraak d.d.: 23 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2019 met parketnummer 05-881035-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019, 18 februari 2020, 12 maart 2020, 11 mei 2020, 4 augustus 2020,
27 oktober 2020, 19 januari 2021, 7 april 2021, 1 juli 2021, 27 september 2021, 29 november 2021 en 23 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij in de periode van 25 september 2015 tot en
met 21 november 2015 in Dordrecht, Amsterdam, Utrecht en/of elders in Nederland samen met een ander of anderen het in vereniging met voorbedachte raad om het leven brengen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft voorbereid.
Voluit luidt de tenlastelegging dat:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 25 september 2015
tot en met 21 november 2015 te Dordrecht en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf van moord in vereniging (te weten de liquidatie van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), in ieder geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld,
(telkens) opzettelijk
- -
een of meer (automatische) vuurwapens (te weten een Kalasjnikov type AKM en/of een CZ) en/of een hoeveelheid (bijbehorende) patronen en/of;
- -
een of meer foto’s/persoonsbeschrijvingen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of;
- -
een adres (te weten restaurant [restaurant] , gevestigd aan de [adres 1] te Utrecht, alwaar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] regelmatig vertoefden),
- -
althans een of meer gegevensdragers waarop informatie over die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te vinden was,
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf/die misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
Daartoe heeft zij in de eerste plaats betoogd dat de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] beschreven signalementen niet overeenkomen met het signalement van [verdachte] . [verdachte] is immers geen blanke man en hij heeft ook geen snor. Weliswaar is er een DNA-mengprofiel van hem aangetroffen op een rood petje dat in de buurt van de plaats delict is aangetroffen, maar dit petje betreft een verplaatsbaar object. Het is goed mogelijk dat iemand anders deze pet heeft meegenomen en gedragen. De enkele omstandigheid dat er DNA van [verdachte] op deze pet zat, is onvoldoende om te concluderen dat hij betrokken is geweest bij het tenlastegelegde feit. Daarbij komt dat onvoldoende duidelijk is dat deze pet dezelfde is als die waarover de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de wegrennende man deze onderweg verloor op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] in Utrecht. Voorts heeft de raadsvrouw erop gewezen dat er geen DNA van [verdachte] is aangetroffen op sigarettenpeuken die door de wegrennende man zouden zijn weggegooid. Bovendien zaten er geen DNA-sporen van [verdachte] op de gevonden wapens en munitie op de plaats delict.
De overweging van de rechtbank dat uit de zendmastgegevens zou blijken dat de telefoon van [verdachte] alleen in het weekend van 20 en 21 november 2015 zendmasten in Utrecht heeft aangestraald, kan volgens de raadsvrouw niet in belastende zin worden uitgelegd. Uit de zendmastgegevens blijkt immers niet dat [verdachte] ten tijde van het tenlastegelegde bij [restaurant] in Utrecht was. Bovendien is gebleken dat hij in de tenlastegelegde periode wel degelijk vaker in Utrecht kwam.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat ‘ [bijnaam C.] ’ een veel voorkomende aanspreekvorm is en dat [verdachte] niet de persoon is die in bepaalde berichten zo wordt genoemd. Alleen al uit de inhoud van enkele berichten blijkt dat [verdachte] niet deze ‘ [bijnaam C.] ’ kan zijn, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de namens [verdachte] gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
De bewijsmiddelen
Op zaterdag 21 november 2015 rond 02.40 uur kwam er een melding binnen bij de politie over een verdachte man die zich enkele minuten daarvoor ophield in de tuin van de [adres 2] in Utrecht, nabij de [straat 4] . De verdachte zou een man zijn met een lange zwarte jas en hij zou een petje dragen, dat hij onderweg zou zijn verloren. Volgens de melder, [getuige 2] , rende de man weg in de richting van de [straat 1] . [getuige 2] heeft nog even achter de man aangerend, maar raakte hem kwijt op de hoek van de [straat 1] en de [straat 3] . [getuige 2] zag dat de wegrennende man daar zijn pet verloor en heeft deze pet later aangewezen aan de politie.
In de tuin van de [adres 2] , op de grond naast de heg, hebben de verbalisanten twee automatische vuurwapens gevonden. Naast de wapens lag een gele oorbeschermer. Halverwege de [straat 1] is een rood petje met witte strepen aangetroffen. Dit petje lag op de route die de vluchtende man volgens de melder [getuige 2] had genomen.
Vastgesteld is dat de hiervoor genoemde wapens een Kalasjnikov en een CZ waren, allebei met 29 patronen in het magazijn en één patroon in de kamer.
Op de gele oorbeschermer en de rode pet zijn DNA-sporen gevonden. Het NFI heeft vastgesteld dat het DNA-hoofdprofiel van een monster van de oorbeschermer matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte] en dat het DNA-hoofdprofiel van een monster van het petje matcht met het DNA-profiel van [verdachte] . Ook gelet op het overige bewijsmateriaal trekt het hof daaruit de conclusie dat het materiaal op de oorbeschermer afkomstig is van [medeverdachte] en dat het materiaal op het petje afkomstig is van [verdachte] .
Aan de [adres 1] in Utrecht was horecagelegenheid [restaurant] (verder: “ [restaurant] ”) gevestigd. In de nacht van 20 op 21 november 2015 waren [slachtoffer 2] en zijn broer [slachtoffer 1] hier aanwezig. [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard zeker te weten dat ze voor hem zijn gekomen. De Criminele Inlichtingen Dienst heeft hem en [slachtoffer 1] ooit gewaarschuwd dat zij op de lijst (het hof begrijpt: de dodenlijst) stonden. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kwamen op 20 november 2015 rond 23.40 uur aan op de [straat 4] in Utrecht. [slachtoffer 2] kwam hier bijna dagelijks.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 21 november 2015 rond 01.00 of 01.30 uur bij [restaurant] met iemand aan het praten was. Aan de overkant van de [straat 4] zag hij een blanke man staan van ongeveer 46 jaar oud met een normaal postuur, een snor en een rood petje op. Hij liep naar deze man toe en vroeg wie de man was. Toen [getuige 2] naar hen toe kwam lopen rende de man weg en [getuige 2] rende achter de man aan.
Op de camerabeelden die zijn bekeken van de directe omgeving van [restaurant] hebben de verbalisanten - onder meer - gezien dat een persoon met een pet in de nacht van 21 november 2015 ter hoogte van de achtertuin van de [adres 2] ging staan. Deze persoon rende uiteindelijk weg.
Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de telefoon van [verdachte] op 21 november 2015 tussen 05.29 en 06.21 uur 19 keer een zendmast in Utrecht heeft aangestraald. Daarna heeft deze telefoon een reisbeweging gemaakt van Utrecht naar Dordrecht, waar [verdachte] destijds woonde. De eerste zendmast die door [verdachtes] telefoon is aangestraald, bevindt zich op een afstand van hemelsbreed ongeveer 1,1 kilometer tot de [adres 1] in Utrecht, waar [restaurant] is gevestigd. Voor en na de hiervoor genoemde periode zijn door [verdachtes] telefoon vooral zendmasten in Dordrecht aangestraald. Uit de telefoongegevens blijkt verder dat [verdachte] in de periode van 20 november 2015 te 21.36 uur tot 21 november 2015 te 07.14 uur contact heeft gehad met [betrokkene] , het broertje van [medeverdachte] .
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de familie [achternaam verdachte] al van kinds af aan kent. Hij beschouwde ‘ma [achternaam verdachte] ’ als een tante en haar kinderen, waaronder [verdachte] zelf, als nichten en neven. Hij en [verdachte] noemen elkaar vaak ‘ [bijnaam C.] ’.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de Ennetcom-accounts [e-mailadres 1] (hierna: 2f8b) en [e-mailadres 2] (hierna: unm1) in gebruik zijn geweest bij [medeverdachte] . Van het account 2f8b zijn berichten aanwezig uit de periode van 9 oktober 2015 tot en met 3 februari 2016 en van het account unm1 uit de periode van 30 november 2015 tot en met 3 februari 2016. [medeverdachte] heeft via het account 2f8b contact met de gebruiker van het Ennetcom-account [e-mailadres 3] (hierna: 9b16) en de gebruiker van het account [e-mailadres 4] (hierna: 4w12). Op 25 september 2015 is het adres [adres 1] - waar [restaurant] is gevestigd - toegevoegd aan de contactenlijst behorende bij het Ennetcom-account 9b16.
Het hof zal hierna de inhoud van enkele door [medeverdachte] via zijn Ennetcom-accounts verstuurde berichten weergeven. De inhoud van met name deze berichten acht het hof van belang bij de vraag of bewezen kan worden dat [verdachte] betrokken is geweest bij het tenlastegelegde feit.
Op 10 oktober 2015 vond de volgende berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte] en de gebruiker van het account 4w12:
Zender | Bericht |
4w12 | Ik sprak met hem, hij zei dat ik je naar een actie kon sturen (…) |
[medeverdachte] | Ik kan vrij praten toch? Je weet wat ik jou heb uitgelegd binnen, ik heb nu nog even een project, die moet ik nog afhandelen, daarna kan ik jou klus aannemen broer, maar ik had wel ff dat gene nodig waar ik je om vroeg, 2 klein 1 grote alvast, en ik heb ff een nummer nodig van ogen, je weet wie ik bedoel toch |
4w12 | Je kan vrij praten. (…) Ik heb 2kleine voor je maar helaas geen patronen. Van grote heb ik alles compleet (…) |
[medeverdachte] | Maar er zou laatst nog wat info afgegeven worden en dat is niet gedaan. Die heb ik we’ll nodig broertje |
4w12 | oke hij mailt me net toevallig. Heb het doorgegeven |
Op 11 oktober 2015 vindt er opnieuw een berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte] en de 4w12, inhoudende:
Zender | Bericht |
4w12 | Dit is die jongen die je die spullen gaat geven. Klik op die mailadres dan kan je hem een bericht sturen [e-mailadres 3] . |
[medeverdachte] | Ok top! |
Vervolgens vindt er op diezelfde dag een berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte] en de 9b16, inhoudende:
Zender | Bericht |
9b16 | [adres 1] . Die rechter en op die andere foto is die ander |
Op de door 9b16 meegezonden foto’s heeft de verbalisant [verbalisant] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] herkend.
Op 11 oktober 2015 vond ook de volgende berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte] en de 4w12:
Zender | Bericht |
4w12 | Oke adres heb je toch? Het zijn 2 broers waarvan we 1 belangrijker vinden dan de ander. Met baard moeten we hebben. Mochten ze met zn 2 zijn dan moeten allebei weg, maar met baard is ons doel. Ik stuur je hun foto (…) Dit is onze hoofddoel. Is 1 en dezelfde persoon |
[medeverdachte] | Alles is goed broeder, de project gaat van start |
4w12 | Dit is zn broertje op die 1ste foto zie je hem zitten met verband om zn pols |
4w12 | Ja voor ons is belangrijk dat die met baard weggaat. Maar als zn broertje daar is, is mooi meegenomen. (…) |
[medeverdachte] | Ik heb alles, alleen ik had begrepen, dat het om 1 persoon ging. Vandaag werd het me pas duidelijk dat het er 2 waren. (…) |
[medeverdachte] | Jullie horen vanzelf wanneer ze met pensioen zijn |
Op de door 4w12 meegezonden foto’s heeft de verbalisant [verbalisant] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] herkend.
Op 18 november 2015 om 00.13 uur heeft de gebruiker van het account 4w12 het volgende bericht gestuurd naar [medeverdachte] :
“Hee bro! Hij is binnen.”
Hierop heeft [medeverdachte] als volgt gereageerd:
“Ja shit man! Ik hoor net dat die klojo van een neef van me niks heeft georganiseert gisteren avond, ben echt fucking boos op die gozer! (…) Mochten ze er dit weekend niet zijn, blijf ik weg van de open kamp om dit op te lossen, want ik word momenteel ook aangesproken voor de klus die ik voor de jouwe had aangenomen. (…) Ik heb nog nooit gefaald! (…) Dus ik peins er niet over om hier in te falen. Blijf vertrouwen in me hebben bro!”
Op 9 december 2015 omstreeks 22.13 uur heeft [medeverdachte] het volgende bericht gestuurd naar zijn broertje, [betrokkene] :
“En adik, volgende keer laat je [bijnaam C.] gewoon thuis. Ik zoek niet voor niks geen contact meer met hem op. Ik weet zeker dat er onderzoek op hem is na utrecht, Want dna is zeker al binnen bij de NFI. Plus hij praat echt te veel zo openlijk, en hij is echt niet zo slim!!”
Conclusie
Het hof concludeert uit de inhoud van de hiervoor weergegeven Ennetcom-berichten, de daarbij gevoegde foto’s van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de aangifte van [slachtoffer 2] , dat sprake is geweest van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door meerdere personen. De vraag die het hof hierna zal moeten beantwoorden, is of [verdachte] één van de personen is die zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
Bij de beantwoording van deze vraag, acht het hof met name de volgende feiten en omstandigheden - die volgen uit de bewijsmiddelen - van belang:
- -
het DNA van [verdachte] is aangetroffen op een rood petje dat in de buurt van de plaats delict is gevonden in de nacht van 21 november 2015;
- -
getuigen hebben gezien dat de man die in de tuin van de [adres 2] en tegenover [restaurant] stond een (rood) petje droeg;
- -
de getuige [getuige 2] is achter deze man aangelopen en hij zag dat de man onderweg zijn petje verloor;
- -
in de tuin van de [adres 2] zijn twee doorgeladen automatische vuurwapens aangetroffen. Bij deze wapens lag een oorbeschermer met daarop het DNA van [medeverdachte] ;
- -
de telefoon van [verdachte] heeft later in de nacht van 21 november 2015 zendmasten in Utrecht aangestraald, waaronder een zendmast op ongeveer 1 kilometer afstand van [restaurant] ;
- -
[verdachte] en [medeverdachte] kennen elkaar van kinds af aan. [medeverdachte] beschouwde [verdachte] als zijn neef en zij noemden elkaar over en weer ‘ [bijnaam C.] ’.
Het hof acht verder nog van belang dat [verdachte] geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op het rode petje. Over zijn aanwezigheid in Utrecht in de nacht van 21 november 2015 heeft [verdachte] verklaard dat hij toen bij een vrouw was. De naam van deze vrouw heeft [verdachte] niet willen noemen en ook overigens is niet aannemelijk geworden dat hij die bewuste nacht inderdaad een vrouw in Utrecht heeft bezocht.
Weliswaar betreft het rode petje een verplaatsbaar object, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maar gelet op alle overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat in dit geval bij de bewijswaardering veel waarde gehecht kan worden aan de aanwezigheid van [verdachtes] DNA op de pet. Zo blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige 1] dat hij in de nacht van 21 november 2015 een man met een rood petje heeft gezien aan de overkant van de [straat 4] en beschrijft de getuige [getuige 2] een man met een pet die hij op de [straat 1] tijdens het rennen zou zijn verloren. Kort hierna is de rode pet met daarop het DNA van [verdachte] gevonden op de [straat 1] . Daar komt nog bij dat uit de telefoongegevens volgt dat [verdachtes] telefoon later tijdens deze nacht zendmasten in Utrecht heeft aangestraald. Uit de historische telefoongegevens blijkt niet dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode regelmatig in Utrecht kwam, zoals hij zelf heeft verklaard. Integendeel: afgezien van de aanhouding van [verdachte] in Utrecht op 29 oktober 2015 - op een afstand van hemelsbreed ongeveer 600 meter van [restaurant] - bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat hij in de tenlastegelegde periode vaker in Utrecht is geweest.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het signalement van de door de getuigen beschreven man niet overeenkomt met het signalement van [verdachte] , nu [verdachte] niet blank is en geen snor heeft. Het hof stelt in dit verband voorop dat behoedzaam moet worden omgegaan met door getuigen beschreven signalementen. Dat geldt te meer nu de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de man die zij hebben beschreven in de nacht hebben gezien, toen het buiten donker was. In het donker is de precieze huidskleur van een persoon in het algemeen moeilijker te zien dan bij daglicht. Daarbij komt dat het hof ter zitting heeft waargenomen dat [verdachte] weliswaar geen blanke huidskleur heeft, maar dat zijn huidskleur ook niet heel donker is. Bovendien is tijdens de behandeling van deze zaak ter terechtzitting gebleken dat [verdachte] in het verleden ook door de politie is omschreven als een ‘blanke tot licht getinte man’. Verder acht het hof van belang dat de meeste door de getuigen genoemde kenmerken wel overeenstemmen met het signalement van [verdachte] , zoals zijn leeftijd, lengte en postuur. Zelfs de door [getuige 1] genoemde snor zou overeen kunnen stemmen met het signalement van [verdachte] op 21 november 2015. Ter terechtzitting van het hof heeft [verdachte] immers verklaard dat hij zich destijds - en nu ook nog - altijd maar één keer per week schoor, op zaterdag. Naar eigen zeggen schoor [verdachte] zich op deze dag in verband met zijn kerkgang op zondag. De getuigen hebben de man die zij hebben beschreven gezien in de nacht van vrijdag op zaterdag, dus vóór [verdachtes] wekelijkse scheermoment. Het is dus goed voorstelbaar dat hij op dat moment een snor dan wel enige baardgroei had. Tot slot merkt het hof op dat er objectievere bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat [verdachte] betrokken is geweest bij het tenlastegelegde feit, zoals het hiervoor al genoemde DNA-bewijs en de omstandigheid dat [verdachtes] telefoon zendmasten in Utrecht heeft aangestraald in de nacht van 21 november 2015. Aan die objectieve bewijsmiddelen zal het hof een zwaarder gewicht toekennen dan aan de door de getuigen beschreven signalementen. De omstandigheid dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] allebei een man met een blanke huidskleur hebben omschreven, staat een bewezenverklaring in alle hiervoor genoemde omstandigheden dus niet in de weg.
Over de bijnaam ‘ [bijnaam C.] ’ overweegt het hof het volgende. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze bijnaam is afgeleid van het Engelse woord voor neef, te weten ‘cousin’ en dat deze naam vaker wordt gebruikt. Toch is het hof, gelet op alles wat hiervoor al is overwogen, van oordeel dat [medeverdachte] in het hiervoor genoemde bericht van 9 december 2015 met ‘ [bijnaam C.] ’ [verdachte] heeft bedoeld. [medeverdachte] beschouwde [verdachte] als een neef van hem en de twee noemden elkaar over en weer ‘ [bijnaam C.] ’. Daarbij komt dat - zoals overwogen - een rode pet met daarop het DNA van [verdachte] is gevonden in de buurt van de plaats delict en dat [medeverdachte] in voornoemd bericht zegt “Ik weet zeker dat er onderzoek op hem is na utrecht. Want dna is zeker al binnen bij de NFI”. Dat mogelijk ook andere personen ‘ [bijnaam C.] ’ werden genoemd, doet aan het voorgaande niet af.
Namens [verdachte] is aangevoerd dat het berichtenverkeer over het DNA dat al binnen zou zijn bij het NFI ziet op DNA op een sigarettenpeuk die niet door de politie is gevonden. Het hof verwerpt die mogelijkheid. Het is onwaarschijnlijk dat het bericht betrekking heeft op een moeilijk te vinden sigarettenpeuk terwijl het voor de daders in ieder geval duidelijk moet zijn geweest dat men het petje was kwijtgeraakt en dat het petje hoogstwaarschijnlijk gevonden zou worden. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen voor betrokkenheid van andere personen dan [verdachte] die door [medeverdachte] ‘ [bijnaam C.] ’ zouden kunnen worden genoemd.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat [verdachte] als medepleger met in elk geval [medeverdachte] betrokken is geweest bij de voorbereiding van de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Vrijspraak voorhanden hebben foto’s/ adres/gegevensdrager ter voorbereiding
Voor een bewezenverklaring van het voorbereiden van het tenlastegelegde moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen bestemd waren tot het begaan van het tenlastegelegde gronddelict. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachten dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachten met het gebruik daarvan voor ogen hadden. In art. 46 lid 1 Sr wordt met “dat misdrijf” in de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid, en dus niet op de voorbereiding zelf.
Zoals hiervoor overwogen, acht het hof bewezen dat [verdachte] als medepleger betrokken is geweest bij de voorbereiding van twee moorden. Het hof heeft hierbij ook betrokken dat de verdachten van een ander foto’s van de beoogde slachtoffers en het adres waar zij zouden zijn, hebben ontvangen. Naar het oordeel van het hof blijkt genoegzaam dat de foto’s en het adres (die op een gegevensdrager stonden, althans hier in ieder geval mee ontvangen zijn) bedoeld waren om te worden gebruikt bij de voorbereiding van de liquidatie van de broers [achternaam slachtoffers] . Naar het oordeel van het hof kunnen deze voorwerpen in dit geval echter niet worden beschouwd als voorwerpen bestemd tot het begaan van deze liquidaties.
Het hof spreekt verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 25 september 2015
tot en met 21 november 2015 in te Dordrecht en/of Amsterdam en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf van moord in vereniging (te weten de liquidatie van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ),
in ieder geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld,
(telkens) opzettelijk een of meer (automatische) vuurwapens (te weten een Kalasjnikov type AKM en/of een CZ) en/of een hoeveelheid (bijbehorende) patronen en/of een of meer foto’s/persoonsbeschrijvingen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een adres (te weten restaurant [restaurant] , gevestigd aan de [adres 1] te Utrecht, alwaar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] regelmatig vertoefden),
althans een of meer gegevensdragers waarop informatie over die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te vinden was,
bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf/die misdrijven,
heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van het medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
[verdachte] is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die hem niet strafbaar zou doen zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft [verdachte] , conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft geëist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daarnaast moet in strafmatigende zin rekening worden gehouden met de Wet straffen en beschermen, die met zich brengt dat de nieuwe v.i.-regeling in deze zaak geldt. Die nieuwe regeling heeft als gevolg dat de v.i. voor [verdachte] in deze zaak is beperkt tot een periode van maximaal twee jaar. Dit zou een strafverzwaring voor hem betekenen. De raadsvrouw heeft het hof daarom verzocht om netto geen hogere straf op te leggen dan de straf die door de rechtbank is opgelegd. Tot slot heeft zij aangevoerd dat de op te leggen straf gematigd moet worden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de volgende omstandigheden.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de moorden op de broers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij en zijn mededader(s) hebben niet alleen automatische wapens voorhanden gehad, maar deze wapens zijn ook naar de plek gebracht waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig waren in de nacht van 21 november 2015. [verdachte] was ook aanwezig op de plaats delict, waar hij voor [restaurant] in Utrecht stond. Aan de voorbereidingshandelingen is een einde gekomen doordat de eigenaar van [restaurant] hem ontdekte en achter hem aan ging. Hoewel het niet tot een (begin van) uitvoering is gekomen lijdt het geen twijfel dat het de bedoeling was om de gebroeders [achternaam slachtoffers] die nacht met de aangetroffen wapens om het leven te brengen.
Een levensdelict behoort tot de ergste misdrijven van het Wetboek van Strafrecht. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het de bedoeling van [verdachte] en zijn mededader(s) was om de beide broers te doden met gebruikmaking van automatische vuurwapens, mogelijk op de openbare weg of in een ook voor anderen toegankelijke horecagelegenheid. Weliswaar is [verdachte] in de nacht gesignaleerd, maar uit de verklaringen van getuigen en op grond van de zogenaamde stills van camerabeelden die zich in het dossier bevinden stelt het hof vast dat er nog veel andere personen op straat waren en dat er zich ook andere gasten in [restaurant] bevonden op dat tijdstip in de nacht van 21 november 2015. Op deze wijze voorgenomen liquidaties leiden vanwege het gevaar zettende karakter voor onschuldige toevallig aanwezige personen of voorbijgangers tot grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Uit de berichtgeving in de media in de afgelopen jaren over soortgelijke incidenten blijkt dat het verwezenlijken van dit gevaar geenszins denkbeeldig is. Een dergelijk strafbaar feit rechtvaardigt daarom de oplegging van uitsluitend een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
[verdachte] heeft door zijn deelname aan de voorbereiding van de moorden op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijk gegeven van een onverschrokken houding en een volledig gebrek aan respect voor het leven van de beoogde slachtoffers. Het hof heeft echter niet de indruk dat [verdachte] zeer actief en nauw betrokken is geweest bij de planning van de liquidatie van de broers [achternaam slachtoffers] . Naar het oordeel van het hof was de rol van [verdachte] bij de voorbereiding van de moorden minder groot dan die van de mededader(s). Uit de Ennetcom-berichten die door [medeverdachte] zijn verstuurd, blijkt - onder meer - dat hij zich bezig heeft gehouden met het regelen van de wapens ten behoeve van de liquidaties en dat hij contact onderhield met de personen die belang hadden bij de liquidatie van de broers [achternaam slachtoffers] . Voor [verdachte] geldt dat niet. Voor zover bekend, was hij ook niet in het bezit van een PGP-telefoon.
Het lijkt erop dat [verdachte] slechts een zeer lage drempel heeft hoeven nemen om tot het plegen van het tenlastegelegde feit over te gaan. Zijn motief om de broers [achternaam slachtoffers] om het leven te willen brengen, is niet bekend. Toch is hij zo ver gegaan dat hij met doorgeladen automatische geweren op deze broers stond te wachten. Zonder nader inzicht in [verdachtes] beweegredenen, vreest het hof voor herhaling van strafbare feiten. Deze vrees wordt gevoed door het uitgebreide strafblad van [verdachte] , waaruit blijkt dat hij erg vaak is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , zoals zijn verslavingsproblematiek.
Het hof stelt vast dat de strafzaak tegen [verdachte] deel uitmaakt van een zeer groot onderzoek naar liquidaties met meerdere verdachten. De zaken tegen die verdachten hangen onmiskenbaar met elkaar samen en ook het gebruik van Ennetcom-data speelt in alle zaken. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn er in deze zaak (al dan niet ambtshalve) onderzoekshandelingen verricht. Daarbij zijn geen perioden van inactiviteit geconstateerd door het hof. Zo is het kabinet van de raadsheer-commissaris voortdurend in de weer geweest om contact te krijgen met getuigen waarvan de verblijfplaats niet bekend was en is het pas in juni 2021 gelukt om één van de voor de verdediging in de zaken van medeverdachten belangrijkste getuigen te horen over de gang van zaken bij Ennetcom. Het uitgangspunt dat de behandeling van een strafzaak tegen een verdachte die zich in preventieve hechtenis bevindt, in elke instantie binnen zestien maanden dient plaats te vinden is daarom niet zonder meer toepasbaar op deze zaak. Aan het einde van de procedure in hoger beroep is onverwacht een geringe vertraging van enkele weken ontstaan door verwikkelingen in een zaak van een medeverdachte. Gelet op al deze omstandigheden en omdat het hof - zoals hierna zal blijken - in het voordeel van [verdachte] rekening zal houden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen, zal het hof volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de fase van eerste als in tweede aanleg.
In de gegeven omstandigheden is het hof in beginsel van oordeel dat de oplegging van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 7 jaar (met aftrek van voorarrest), gerechtvaardigd is. In het voordeel van [verdachte] zal het hof echter rekening houden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen van 1 juli 2021. Deze wet strekt tot wijziging van de regeling inzake detentiefasering, waaronder in het bijzonder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in de Penitentiaire beginselenwet en in het Wetboek van Strafrecht. Veroordeelden zullen niet meer automatisch in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Daarnaast zal de periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie worden gehandhaafd op een derde van de opgelegde straf, maar met een maximum van twee jaar.
Het hof stelt vast dat [verdachte] op 26 juni 2019 in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de rechtbank. Op dat moment was de oude regeling nog van toepassing. Het is niet aan [verdachte] toe te rekenen dat deze zaak pas na 1 juli 2021 bij het hof kon worden behandeld. Nu het hof na deze datum einduitspraak doet, geldt dat bij het opleggen van eenzelfde straf als vóór 1 juli 2021, zoals de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 7 jaar, de maximale feitelijke duur van de vrijheidsstraf ten nadele van [verdachte] langer zal zijn.
Naar het oordeel van het hof moet dit niet voor rekening van [verdachte] komen, vooral nu het hof dezelfde straf als de rechtbank had willen opleggen. Daarom zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf worden verminderd.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van 6 jaar en 8 maanden (met aftrek van voorarrest), passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 46, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en acht maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen en mr. S.H. Diepeveen, griffiers,
en op 23 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 december 2021.
Tegenwoordig:
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
mr. F. Posthumus, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter sluit het onderzoek en spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Uitspraak 12‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Tussenarrest in onderzoek Bosnië.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003471-19
Uitspraak d.d.: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2019 met parketnummer 05-881035-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedag] 1973,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019 en 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, naar voren is gebracht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat door de advocaten-generaal naar voren is gebracht.
Onderzoekswensen
Onderzoekswensen van de verdediging
Bij appelschriftuur van 10 juli 2019 heeft de raadsvrouw verzocht om [naam] als getuige te horen. Ter zitting van 17 december 2019 heeft zij laten weten dat zij dit verzoek niet handhaaft. De raadsvrouw heeft kenbaar gemaakt dat zij geen nieuwe zelfstandige onderzoekswensen heeft. Wel heeft zij verzocht om onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten ook toe te wijzen in de zaak tegen verdachte.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich ter zitting van het hof van 17 december 2019 op het standpunt gesteld dat de raadsvrouw betrokken moet worden bij onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten.
Oordeel van het hof
In de zaken tegen de medeverdachten heeft het hof (onder meer) beslist dat als getuigen moeten worden gehoord:
[getuige 1] ;
[getuige 2] ;
[getuige 3] ;
[getuige 4] ;
[getuige 5] ;
[getuige 6] ;
[getuige 7] .
Ten aanzien van de medeverdachten [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] geldt dat zij niet in hun eigen strafzaak door de raadsheer-commissaris zullen worden gehoord, maar wel als getuige in de strafzaken tegen de andere verdachten.
Het hof is van oordeel dat bovengenoemde getuigen (genummerd 1 tot en met 7) ook in de strafzaak tegen verdachte moeten worden gehoord bij de raadsheer-commissaris.
Met betrekking tot de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] overweegt het hof dat in eerste aanleg al is geprobeerd om deze getuigen te horen, maar dat dit toen niet is gelukt omdat zij onvindbaar bleken te zijn. Omdat de verblijfplaats van deze getuigen, ondanks recent nieuw onderzoek, nog steeds niet bekend is, heeft het hof thans niet zonder meer de verwachting dat [getuige 1] en [getuige 2] tijdens de procedure in hoger beroep binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Omdat deze getuigen in eerste aanleg zijn toegewezen, het openbaar ministerie op zich het belang van het horen van deze getuigen onderkent en omdat er in hoger beroep ook nog andere getuigen gehoord moeten worden waarmee de nodige tijd gemoeid zal zijn, zal het hof ook in deze zaak opdracht geven tot het laten horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Om onevenredige vertraging van de afdoening van de strafzaak te voorkomen, stelt het hof hierbij de voorwaarde dat de verhoren van deze getuigen bij de raadsheer-commissaris alleen doorgang zullen vinden als deze binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. Het hof verwacht dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van de genoemde getuigen te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Over de getuige [getuige 3] merkt het hof op dat hij weliswaar ook in eerste aanleg als getuige is gehoord door de rechter-commissaris, maar dat hij zich destijds heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Het hof zal het verzoek om deze getuige te horen toewijzen en daartoe de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris. Het hof geeft de raadsheer-commissaris in overweging voorafgaand aan de oproeping van deze getuige te onderzoeken, of contact op te nemen met de advocaat van deze getuige, om te vernemen of de getuige al dan niet opnieuw een beroep zal doen op zijn verschoningsrecht.
In de zaak tegen de medeverdachte [getuige 7] heeft het hof ook het verzoek om de medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen toegewezen. [medeverdachte] zal in die zaak alleen worden gehoord over de zogenaamde [bedrijf] -accounts die aan [getuige 7] worden toegeschreven. De verdediging heeft niet gemotiveerd waarom het noodzakelijk is dat [medeverdachte] ook in de onderhavige zaak wordt gehoord. Nu ook anderszins de noodzaak om [medeverdachte] in deze zaak als getuige te horen niet is gebleken, zal het verzoek van de raadsvrouw om voornoemde in een andere strafzaak toegewezen onderzoekswens ook in de strafzaak tegen verdachte toe te wijzen, worden afgewezen.
In de zaak tegen de medeverdachte [getuige 6] heeft het hof ook het verzoek om [getuige 8] als getuige te horen toegewezen. De getuige [getuige 8] zal in die zaak uitsluitend worden gehoord over het tenlastegelegde in het onderzoek “ [naam onderzoek] ”. Omdat het tenlastegelegde in dit onderzoek niet bij verdachte op de dagvaarding is vermeld en ook anderszins niet valt in te zien waarom [getuige 8] ook in de onderhavige zaak als getuige zou moeten worden gehoord, wijst het hof het verzoek van de raadsvrouw om voornoemde in een andere strafzaak toegewezen onderzoekswens ook in deze zaak toe te wijzen af nu de noodzaak daartoe niet is gebleken.
In de zaak tegen de medeverdachte [getuige 5] heeft het hof ook het verzoek om [getuige 9] (de moeder van [getuige 5] ) als getuige te horen toegewezen. Zij zal in die zaak worden gehoord over - kort gezegd - het telefoongebruik door [getuige 5] . Niet gebleken is op welke wijze dat van belang zou kunnen zijn in de onderhavige zaak. Nu ook anderszins niet van de noodzaak om haar in de strafzaak tegen verdachte als getuige te horen is gebleken, is het hof van oordeel dat het niet noodzakelijk is dat de getuige [getuige 9] in de onderhavige zaak wordt gehoord. Het verzoek van de raadsvrouw om voornoemde in een andere strafzaak toegewezen onderzoekswens ook in deze zaak toe te wijzen, wordt daarom afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af de verzoeken van de raadsvrouw om [medeverdachte] , [getuige 8] en [getuige 9] - toegewezen onderzoekswensen in de zaken tegen één of meer medeverdachten - ook in deze zaak als getuigen te horen.
Verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde als getuigen te horen:
- -
de heer [getuige 1] (de directeur van [bedrijf] ), geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] , ingeschreven op het adres [adres] (postadres);
- -
de heer [getuige 2] , geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] (Marokko), ingeschreven op het adres [adres] ;
- -
de heer [getuige 3] , geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ;
- -
de heer [getuige 4] , geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] ;
- -
de heer [getuige 5] , geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] , thans verblijvende in [detentie] ;
- -
de heer [getuige 6] , geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen), thans verblijvende in [detentie] ;
de heer [getuige 7] , geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] .
Bepaalt dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van [getuige 1] en [getuige 2] te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd tot 11 mei 2020 te 10.00 uur, welke schorsing in verband met de klemmende reden dat de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, langer is dan één maand doch niet langer dan drie maanden.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen dat tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. A.C. Jochems en R. Jansen, griffiers,
en op 12 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
A. Dinzey, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.