Procestaal: Slowaaks.
HvJ EU, 11-01-2017, nr. C-289/15
ECLI:EU:C:2017:4
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
11-01-2017
- Magistraten
J.L. da Cruz Vilaça, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-289/15
- Roepnaam
Grundza
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2017:4, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑01‑2017
Uitspraak 11‑01‑2017
J.L. da Cruz Vilaça, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits, F. Biltgen
Partij(en)
In zaak C-289/15,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Krajský súd v Prešove (regionale rechter, Prešov, Slowakije) bij beslissing van 3 juni 2015, ingekomen bij het Hof op 15 juni 2015, in de strafzaak tegen
Jozef Grundza
in tegenwoordigheid van:
Krajská prokuratúra Prešov,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, M. Berger (rapporteur), A. Borg Barthet, E. Levits en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: M. Bobek,
griffier: M. Aleksejev, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 mei 2016,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,
- —
de Slowaakse regering, vertegenwoordigd door B. Ricziová als gemachtigde,
- —
de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk, L. Swedenborg, C. Meyer-Seitz, U. Persson, E. Karlsson en N. Otte Widgren als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Bogensberger, J. Javorský en S. Gruenheid als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 juli 2016,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 3, en artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27), zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 (PB 2009, L 81, blz. 24) (hierna: ‘kaderbesluit 2008/909’).
2
Dit verzoek is ingediend in een procedure tot erkenning van een strafvonnis en tot tenuitvoerlegging in Slowakije van een vrijheidsstraf die door een Tsjechische rechterlijke instantie was opgelegd aan Jozef Grundza.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Overweging 5 van kaderbesluit 2008/909 luidt:
‘Procesrechten in strafrechtelijke procedures vormen de sleutel tot het onderlinge vertrouwen tussen de lidstaten bij justitiële samenwerking. Relaties tussen de lidstaten, die worden gekenmerkt door een bijzonder onderling vertrouwen in elkaars rechtsstelsels, maken het voor de tenuitvoerleggingsstaat mogelijk om beslissingen van de autoriteiten van de beslissingsstaat te erkennen. Daarom dient verdere uitbreiding te worden overwogen van de samenwerking waarin is voorzien in de instrumenten van de Raad van Europa betreffende de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, in het bijzonder in het geval van EU-onderdanen die in een andere lidstaat zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. […]’
4
Artikel 3 van voornoemd kaderbesluit, met het opschrift ‘Doel en werking’, bepaalt:
- ‘1.
Met dit kaderbesluit wordt beoogd de regels vast te stellen volgens welke een lidstaat, ter bevordering van de reclassering van de gevonniste persoon, een vonnis erkent en de sanctie ten uitvoer legt.
[…]
- 3.
Dit kaderbesluit is uitsluitend van toepassing op de erkenning van vonnissen en de tenuitvoerlegging van sancties in de zin van dit kaderbesluit. […]
[…]’
5
In artikel 7 van kaderbesluit 2008/909, met het opschrift ‘Dubbele strafbaarheid’, wordt bepaald:
- ‘1.
Tot erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de opgelegde sancties kunnen leiden, onder de voorwaarden van dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, de navolgende strafbare feiten, indien daarop in de beslissingsstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar, zoals omschreven in het recht van die staat:
- —
deelneming aan een criminele organisatie,
- —
terrorisme,
- —
mensenhandel,
- —
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,
- —
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,
- —
illegale handel in wapens, munitie en explosieven,
- —
corruptie,
- —
fraude, […]
- —
witwassen van opbrengsten van misdrijven,
- —
valsemunterij, […]
- —
cybercriminaliteit,
- —
milieumisdrijven, […]
- —
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf,
- —
moord en doodslag, zware mishandeling,
- —
illegale handel in menselijke organen en weefsels,
- —
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,
- —
racisme en vreemdelingenhaat,
- —
georganiseerde of gewapende diefstal,
- —
illegale handel in cultuurgoederen, […]
- —
oplichting,
- —
racketeering en afpersing,
- —
namaak van producten en productpiraterij,
- —
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,
- —
vervalsing van betaalmiddelen,
- —
illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,
- —
illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen,
- —
handel in gestolen voertuigen,
- —
verkrachting,
- —
opzettelijke brandstichting,
- —
misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen,
- —
kaping van vliegtuigen/schepen,
- —
sabotage.
[…]
- 3.
Ten aanzien van andere dan de in lid 1 genoemde strafbare feiten kan de tenuitvoerleggingsstaat de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de daaraan ten grondslag liggende feiten ook naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat een strafbaar feit vormen, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.
- 4.
Elke lidstaat kan, bij de aanneming van dit kaderbesluit of later, in een ter kennis van het secretariaat-generaal van de Raad te brengen verklaring, meedelen dat hij lid 1 niet zal toepassen. De verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken. De verklaring, evenals de intrekking ervan, worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.’
6
Artikel 8 van kaderbesluit 2008/909, met het opschrift ‘Erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie’, bepaalt in lid 1 ervan:
‘De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat erkent een […] toegezonden vonnis en neemt onverwijld de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de sanctie, tenzij zij zich beroept op een van de in artikel 9 genoemde gronden tot weigering van de erkenning en de tenuitvoerlegging.’
7
Artikel 9, van kaderbesluit 2008/909, met het opschrift ‘Gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging’, bepaalt in lid 1, onder d), ervan:
‘De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie weigeren in de volgende gevallen:
[…]
- d)
in het in artikel 7, lid 3, bedoelde geval en, voor zover de tenuitvoerleggingsstaat in het in artikel 7, lid 1, bedoelde geval, een verklaring heeft afgelegd op grond van artikel 7, lid 4, heeft het vonnis betrekking op feiten die naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat niet strafbaar zijn. Ter zake van retributies en belastingen, douanerechten en deviezen evenwel mag de tenuitvoerlegging van een vonnis niet worden geweigerd op grond van het feit dat de tenuitvoerleggingsstaat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douanerechten en deviezen kent als de beslissingsstaat’.
Slowaaks recht
8
Kaderbesluit 2008/909 is in Slowaaks recht omgezet bij zákon č. 549/2011 o uznávaní a výkone rozhodnutí, ktorými sa ukladá trestná sankcia spojená s odňatím slobody v Európskej Únii o uznávaní a výkone rozhodnutí, ktorými sa ukladá trestná sankcja spojená s odňatím slobody v Európskej Únii (Slowaakse wet nr. 549/2011 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen houdende oplegging van een vrijheidsstraf in de Europese Unie), zoals gewijzigd bij wet nr. 344/2012 (hierna: ‘wet nr. 549/2011’).
9
De artikelen 4 en 16 van wet nr. 549/2011 zetten respectievelijk de artikelen 7 en 9 van kaderbesluit 2008/909 om in Slowaaks recht.
10
Krachtens 4, lid 1, van wet nr. 549/2011, dat overeenkomt met artikel 7, lid 3, van kaderbesluit 2008/909, ‘[kan] een beslissing […] in de Slowaakse Republiek worden erkend en tenuitvoergelegd indien het feit waarvoor de beslissing is genomen naar Slowaaks recht een strafbaar feit vormt […]’.
11
Volgens artikel 4, lid 2, van wet nr. 549/2011, dat artikel 7, lid 1, van kaderbesluit 2008/909 omzet, gaat, ingeval om erkenning en tenuitvoerlegging wordt gevraagd van een beslissing over een strafbaar feit waarvoor in de beslissingsstaat een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd en dat in het certificaat met betrekking tot de vaststelling van die beslissing door de rechterlijke instantie van die lidstaat is gekwalificeerd onder verwijzing naar een of meer van de in artikel 4, lid 3, van die wet genoemde categorieën van strafbare feiten, de aangezochte rechter niet over tot toetsing van de dubbele strafbaarheid.
12
In de verwijzingsbeslissing wordt gepreciseerd dat de in voornoemd artikel 4, lid 3, van wet nr. 549/2011 bedoelde categorieën van strafbare feiten overeenkomen met de in artikel 7, lid 1, van kaderbesluit 2008/909 vermelde strafbare feiten.
13
Artikel 16, lid 1, onder b), van wet nr. 549/2011, dat overeenkomt met artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909, bepaalt dat ‘de rechter weigert de beslissing te erkennen en ten uitvoer te leggen indien het feit waarvoor de beslissing was genomen geen strafbaar feit vormt volgens het recht van de Slowaakse Republiek en het niet gaat om een procedure als bedoeld in artikel 4, leden 2 en 3, van die wet’. Desalniettemin ‘mag ter zake van retributies en belastingen, douane en deviezen de tenuitvoerlegging van de beslissing tot bevriezing niet worden geweigerd enkel op grond van het feit dat het recht van de Slowaakse Republiek niet dezelfde soort retributies of belastingen heft of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douane en deviezen kent als de beslissingsstaat’.
14
Krachtens artikel 348, lid 1, onder d), van zákon 300/2005 Z.z., Trestný zákon (Slowaaks wetboek van strafrecht), ‘[wordt] [h]ij die de tenuitvoerlegging van een beslissing van een rechterlijke instantie of een andere overheidsinstantie belemmert of aanzienlijk bemoeilijkt, door een activiteit te verrichten waarop wordt gedoeld in een beslissing van een rechterlijke instantie of een andere overheidsinstantie waarbij deze activiteit is verboden, […] bestraft met een vrijheidsstraf van ten hoogste 2 jaar’.
Tsjechisch recht
15
Overeenkomstig artikel 337, lid 1, onder a), van zákon no40/2009 Sb., Trestní zákoník (Tsjechisch wetboek van strafrecht) ‘[wordt] [h]ij die de tenuitvoerlegging van een beslissing van een rechterlijke instantie of een andere overheidsinstantie belemmert of aanzienlijk bemoeilijkt, door een activiteit te verrichten die hem bij die beslissing is verboden, waarvoor hem bij die beslissing krachtens een ander rechtsvoorschrift de dienovereenkomstige bevoegdheid is ontnomen, of waarvoor hij deze bevoegdheid heeft verloren, […] bestraft met een vrijheidsstraf van ten hoogste 2 jaar’.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
16
Op 3 oktober 2014 heeft de Okresní soud v Chebu (rechter voor het district Cheb, Tsjechië) Grundza, een Slowaaks onderdaan, veroordeeld tot een cumulatieve gevangenisstraf van vijftien maanden wegens diefstal met braak en wegens belemmering van de tenuitvoerlegging van een beslissing van een overheidsorgaan, te weten het niet naleven van het tijdelijk rijverbod dat hem was opgelegd bij beslissing van de Magistrát mesta Přerov (gemeente Přerov, Tsjechië) van 12 februari 2014.
17
De beslissing van 3 oktober 2014 werd, vergezeld van het in bijlage I bij kaderbesluit 2008/909 bedoelde certificaat, verzonden naar de Krajský súd v Prešove (regionaal gerechtshof Prešov, Slowakije) met het oog op erkenning ervan en tenuitvoerlegging van voornoemde straf in Slowakije.
18
In zijn verwijzingsbeslissing preciseert die rechterlijke instantie dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde delicten door de rechterlijke instantie van de beslissingsstaat, Tsjechië, niet zijn aangemerkt als strafbare feiten die voorkomen op de lijst van artikel 7, lid 1, van kaderbesluit 2008/909, zodat de tenuitvoerlegging van de cumulatieve gevangenisstraf van vijftien maanden afhankelijk is van de vaststelling dat de in de beslissing van 3 oktober 2014 bedoelde feiten ook naar Slowaaks recht een strafbaar feit vormen.
19
De verwijzende rechter heeft twijfels over de vraag of met betrekking tot de feiten die zijn gekwalificeerd als ‘belemmering van de tenuitvoerlegging van een beslissing van een overheidsinstantie’ is voldaan aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid.
20
In dit verband wijst de verwijzende rechter erop dat artikel 348, lid 1, onder d), van het Slowaakse wetboek van strafrecht, betreffende het strafbare feit bestaande in de belemmering van de tenuitvoerlegging van een officiële beslissing, enkel betrekking heeft op rechterlijke beslissingen of beslissingen van een andere ‘Slowaakse’ instantie die uitvoerbaar zijn op het ‘Slowaakse grondgebied’.
21
Aldus blijkt volgens de verwijzende rechter uit de beoordeling van het feit waarvoor Grundza in Tsjechië was veroordeeld, dat het niet gaat om een ‘strafbaar feit’ in de zin van artikel 348, lid 1, onder d), van het Slowaakse wetboek van strafrecht, aangezien dit feit niet overeenkomt met de feitelijke bestanddelen van het strafbare feit van belemmering van de tenuitvoerlegging van een officiële beslissing in de zin van die bepaling. Grundza is namelijk veroordeeld wegens het belemmeren van een beslissing van een instantie van Tsjechië, welke beslissing enkel werking heeft op het grondgebied van die lidstaat.
22
De verwijzende rechter vraagt zich voorts af of, gelet op de door kaderbesluit 2008/909 nagestreefde doelstelling, te weten het bevorderen van de reclassering van de gevonniste persoon, met name door de samenwerking te versterken tussen de lidstaten met het oog op de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in strafzaken, in een geval zoals aan de orde in het hoofdgeding, waarin een door het recht van de beslissingsstaat beschermd belang is geschonden, de dubbele strafbaarheid niet in abstracto, dat wil zeggen alsof er een door het recht van de tenuitvoerleggingsstaat beschermd belang is geschonden, moet worden getoetst.
23
In deze omstandigheden heeft de Krajský súd v Prešove de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
‘Moeten de artikelen 7, lid 3, en 9, lid 1, onder d), van het kaderbesluit [2008/909] aldus worden uitgelegd dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid slechts is voldaan wanneer de feiten waarop de te erkennen beslissing betrekking heeft, in concreto, dat wil zeggen op basis van een concrete beoordeling van de feiten, tevens strafbaar zijn volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat (ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan), dan wel dat reeds aan die voorwaarde is voldaan wanneer de feiten in het algemeen (in abstracto) ook volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat strafbaar zijn?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
24
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 3, en artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909 aldus moeten worden uitgelegd dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarstelling is voldaan in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin om erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie wordt verzocht voor handelingen die in de beslissingsstaat zijn gekwalificeerd als een ‘strafbaar feit bestaande in de belemmering van de tenuitvoerlegging van een officiële beslissing en gepleegd op het grondgebied van de beslissingsstaat’ en waarvoor een op soortgelijke wijze gekwalificeerd strafbaar feit bestaat in het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, maar een nationale regel van laatstgenoemde staat voor de vaststelling van een dergelijk strafbaar feit vereist dat de officiële beslissing is genomen door een van de autoriteiten die werkzaam zijn op zijn eigen grondgebied.
25
Vooraf dient te worden geconstateerd dat, om een nuttig antwoord te kunnen geven op deze vraag, het niet relevant is de analyse te baseren op de begrippen ‘beoordeling in concreto’ of ‘beoordeling in abstracto’ van de voorwaarde van de dubbele strafbaarheid.
26
Dienaangaande zij in de eerste plaats opgemerkt dat kaderbesluit 2008/909, dat een instrument van minimumharmonisatie vormt, en met name artikel 7 ervan, dat betrekking heeft op de dubbele strafbaarheid, geen melding maakt van die begrippen.
27
In de tweede plaats blijkt, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 26 van zijn conclusie, dat de lidstaten verschillende standpunten innemen ten aanzien van de precieze betekenis van voornoemde begrippen binnen de context van de dubbele strafbaarheid.
28
Vervolgens zij, met het oog op de beantwoording van de vraag, zoals deze is geherformuleerd, in herinnering gebracht dat overeenkomstig artikel 7, lid 3, van kaderbesluit 2008/909, wat betreft de andere strafbare feiten dan die waarop wordt gedoeld in de lijst van 32 strafbare feiten die worden genoemd in het eerste lid van dat artikel, de tenuitvoerleggingsstaat de mogelijkheid heeft om de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de feiten waarop het vonnis betrekking heeft, ook naar zijn eigen recht een strafbaar feit vormen, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan. Met andere woorden, deze bepaling staat de beslissingsstaat toe de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie, afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat is voldaan aan het criterium van dubbele strafbaarheid.
29
In samenhang daarmee voorziet artikel 9 van kaderbesluit 2008/909, dat betrekking heeft op de gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging, in lid 1, onder d), ervan in de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat om de erkenning van het in de beslissingsstaat uitgesproken vonnis en de tenuitvoerlegging van de, eveneens in laatstgenoemde staat opgelegde, sanctie te weigeren wanneer niet is voldaan aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid.
30
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de handelingen waarvoor Grundza is veroordeeld, en met name de belemmering van de tenuitvoerlegging van een beslissing van een overheidsinstantie, door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, te weten Tsjechië, niet zijn aangemerkt als strafbare feiten die vallen onder artikel 7, lid 1, van kaderbesluit 2008/909.
31
Bijgevolg zijn, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van kaderbesluit 2008/909, de erkenning van het vonnis van 3 oktober 2014 en de tenuitvoerlegging van de cumulatieve gevangenisstraf van vijftien maanden afhankelijk van de vaststelling, door de bevoegde Slowaakse instantie, dat de feiten waarop dat vonnis betrekking heeft ook naar Slowaaks recht een strafbaar feit vormen, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan in de beslissingsstaat.
32
Nu dit verduidelijkt is, zij eraan herinnerd dat, overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof, voor de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arresten van 16 juli 2015, Lanigan, C-237/15 PPU, EU:C:2015:474, punt 35, en 8 november 2016, Ognyanov, C-554/14, EU:C:2016:835, punt 31).
33
Wat, ten eerste, de bewoordingen van voornoemd artikel 7, lid 3, van kaderbesluit 2008/909 betreft, moet eraan worden herinnerd, zoals de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie heeft gedaan, dat deze bepaling de omvang van de beoordeling van de dubbele strafbaarheid afbakent doordat zij vereist dat de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat nagaat of de betrokken handelingen ‘ook naar zijn nationale recht een strafbaar feit vormen’, en dit ‘ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan’.
34
Zo volgt uit de bewoordingen zelf van voornoemd artikel 7, lid 3, dat de voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid noodzakelijke en toereikende voorwaarde is gelegen in de omstandigheid dat de handelingen die aanleiding geven tot de in de beslissingsstaat opgelegde sanctie ook in de tenuitvoerleggingsstaat een strafbaar feit vormen. Hieruit volgt dat de strafbare feiten in de twee betrokken lidstaten niet identiek hoeven te zijn.
35
Die uitlegging wordt ondersteund door de termen ‘ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie [van]’ het strafbare feit zoals dit is vastgesteld in de tenuitvoerleggingsstaat, waaruit duidelijk blijkt, zoals de advocaat-generaal heeft beklemtoond in de punten 48 en 49 van zijn conclusie, dat er noch tussen de bestanddelen van het strafbare feit, zoals dit respectievelijk in het recht van de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat is gekwalificeerd, noch tussen de benaming of de classificatie van dat strafbare feit in de respectieve nationale rechtsstelsels, een exacte overeenstemming behoeft te bestaan.
36
Die bepaling voorziet dus in een flexibele benadering, door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, bij de beoordeling of is voldaan aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid, zowel wat de bestanddelen van het strafbare feit als wat de kwalificatie daarvan betreft.
37
Voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid is dus volgens de bewoordingen zelf van artikel 7, lid 3, van kaderbesluit 2008/909 relevant de overeenstemming tussen, ten eerste, de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het in de beslissingsstaat uitgesproken vonnis, en, ten tweede, de omschrijving van het strafbare feit overeenkomstig het recht van de tenuitvoerleggingsstaat.
38
Uit het voorgaande volgt dat bij de beoordeling van de dubbele strafbaarheid, de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat dient na te gaan of de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat uitgesproken vonnis, indien zij zouden hebben plaatsgevonden op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat, als zodanig ook op dat grondgebied strafrechtelijk hadden kunnen worden bestraft.
39
In de tweede plaats pleit ook de context waarin artikel 7, lid 3, en artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909 passen, vóór een dergelijke beoordeling van de dubbele strafbaarheid.
40
Dienaangaande zij opgemerkt dat artikel 26 van kaderbesluit 2008/909, wat de relaties tussen lidstaten betreft, diverse instrumenten van internationaal recht vervangt, teneinde, zoals wordt verklaard in overweging 5 ervan, de samenwerking op het gebied van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen verder uit te breiden.
41
Kaderbesluit 2008/909 is, anders dan die instrumenten van internationaal recht, vóór alles gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning, dat, overeenkomstig overweging 1 ervan, gelezen in het licht van artikel 82, lid 1, VWEU, de ‘hoeksteen’ vormt van de justitiële samenwerking in strafzaken binnen de Europese Unie, die, volgens voornoemde overweging 5 berust op een bijzonder onderling vertrouwen van de lidstaten in elkaars rechtsstelsels (zie in die zin arrest van 8 november 2016, Ognyanov, C-554/14, EU:C:2016:835, punten 46 en 47).
42
Het beginsel van wederzijdse erkenning impliceert, krachtens artikel 8, lid 1, van kaderbesluit 2008/909, dat de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat een toegezonden vonnis in beginsel erkent en onverwijld de maatregelen neemt voor de tenuitvoerlegging van de sanctie.
43
Zoals de advocaat-generaal heeft vastgesteld in punt 36 van zijn conclusie, heeft dit beginsel van wederzijdse erkenning met name geleid tot de vaststelling, in artikel 7, lid 1, van kaderbesluit 2008/909, van een lijst van strafbare feiten ten aanzien waarvan het onderzoek van de dubbele strafbaarheid is afgeschaft.
44
Bovendien moet zelfs voor de strafbare feiten die niet op die lijst staan worden geconstateerd dat artikel 7, lid 3, van dat kaderbesluit slechts voorziet in een mogelijkheid voor de lidstaten om de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de beslissing afhankelijk te stellen van de omstandigheid dat is voldaan aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid.
45
Binnen deze context stelt die mogelijkheid de lidstaten in staat om, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 68 van zijn conclusie, erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie te weigeren voor gedragingen die door hen niet moreel verwerpelijk wordt geacht en bijgevolg geen strafbaar feit vormen.
46
Uit het voorgaande volgt dat de voorwaarde van dubbele strafbaarheid een uitzondering vormt op het beginsel van erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie. Derhalve dient de werkingssfeer van de aan het ontbreken van dubbele strafbaarheid ontleende grond voor weigering van de erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909, strikt te worden uitgelegd, teneinde het aantal gevallen van weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging te beperken.
47
Bijgevolg strekt de beoordeling van de dubbele strafbaarheid door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, waarnaar artikel 7, lid 3, van dat kaderbesluit verwijst, ertoe om na te gaan of de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat uitgesproken vonnis, ook op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat strafrechtelijk hadden kunnen worden bestraft, indien zij op dat grondgebied zouden hebben plaatsgevonden.
48
In dit verband heeft de verwijzende rechter erop gewezen dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde strafbare feit inbreuk maakt op een officiële beslissing van een Tsjechische overheidsinstantie en, bijgevolg, op een door Tsjechië beschermd belang, zodat in elk geval niet kan worden aangenomen dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid is voldaan.
49
In het kader van de beoordeling van de dubbele strafbaarheid dient de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat echter niet na te gaan of het door de beslissingsstaat beschermde belang geschonden is, maar of, in de situatie waarin het betrokken strafbare feit zou hebben plaatsgevonden op het grondgebied van de lidstaat waaronder die autoriteit valt, een vergelijkbaar, door het nationale recht van die staat beschermd belang zou kunnen worden geacht te zijn geschaad.
50
In de derde plaats zij eraan herinnerd dat met artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/909 wordt beoogd de regels vast te stellen volgens welke een lidstaat, ter bevordering van de reclassering van de gevonniste persoon, een vonnis erkent en de sanctie ten uitvoer legt.
51
De strikte uitlegging van artikel 9, lid 1, onder d), van dat kaderbesluit draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van bevordering van de reclassering van de gevonniste person, met name in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin die persoon onderdaan is van de tenuitvoerleggingsstaat.
52
In casu blijkt uit de aan het Hof overgelegde stukken, dat Grundza door de bevoegde Tsjechische rechterlijke autoriteit met name is veroordeeld wegens het besturen van een motorvoertuig op het grondgebied van die lidstaat ondanks het bestaan van een beslissing van een Tsjechische overheidsinstantie waarbij hem dit was verboden.
53
Om te beoordelen of in het hoofdgeding is voldaan aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid, dient de verwijzende rechter, die belast is met de erkenning en tenuitvoerlegging van het vonnis, na te gaan of, indien deze feitelijke elementen, te weten het besturen van een motorvoertuig ondanks het bestaan van een officiële beslissing die een dergelijke gedraging verbood, zouden hebben plaatsgevonden op het grondgebied van de lidstaat waartoe deze rechter behoort, zij op grond van het nationale strafrecht van die staat hadden kunnen worden bestraft. Indien dat het geval is, moet worden aangenomen dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid is voldaan.
54
Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 3, en artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909 aldus dienen te worden uitgelegd dat, in een situatie als in het hoofdgeding, moet worden aangenomen dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid is voldaan wanneer de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat uitgesproken vonnis, als zodanig ook op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat strafrechtelijk hadden kunnen worden bestraft, indien zij op dat grondgebied zouden hebben plaatsgevonden.
Kosten
55
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 7, lid 3, en artikel 9, lid 1, onder d), van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 dienen aldus worden uitgelegd dat, in een situatie als in het hoofdgeding, moet worden aangenomen dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid is voldaan wanneer de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat uitgesproken vonnis, als zodanig ook op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat strafrechtelijk hadden kunnen worden bestraft, indien zij op dat grondgebied zouden hebben plaatsgevonden.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑01‑2017