type: CEGcoll:
Rb. Amsterdam, 09-07-2014, nr. HA ZA 13-1262
ECLI:NL:RBAMS:2014:5444
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
09-07-2014
- Zaaknummer
HA ZA 13-1262
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:5444, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 09‑07‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 09‑07‑2014
Inhoudsindicatie
De rechtbank stelt vast dat gedaagde, als advocaat van O., op de hoogte was van de afspraak tussen O. en eiseres dat gedaagde de (ten behoeve van O.) op zijn derdengeldenrekening ontvangen vergoeding van de Staat aan eiseres diende uit te keren en niet aan O. zelf. Door dit bedrag desondanks na ontvangst uit te keren aan O. in plaats van aan eiseres, heeft gedaagde onrechtmatig jegens eiseres gehandeld. Gedaagde is persoonlijk aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/549700 / HA ZA 13-1262
Vonnis van 9 juli 2014
in de zaak van
de coöperatie
[naam eiseres] ,
gevestigd te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. D.S. van Lith te Amsterdam,
tegen
[naam gedaagde] ,
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.P. Dwarka Panday te amsterdam, onttrokken per 13 mei 2014.
Partijen zullen hierna de bank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 3 september 2013, met producties;
- -
de conclusie van antwoord tevens incidentele conclusie tot oproep in vrijwaring, met producties;
- -
de conclusie van antwoord in het incident;
- -
het audiëntieblad van de elektronische / schriftelijke behandeling van burgerlijke zaken op de roldatum van 18 december 2013;
- -
het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 15 januari 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 mei 2014, met de daarin vermelde processtukken.
1.2.
De advocaat van [gedaagde] heeft zich tijdens de comparitie van partijen aan de zaak onttrokken. De rechtbank heeft [gedaagde] na de comparitie in de gelegenheid gesteld een nieuwe advocaat te stellen. De rechtbank heeft partijen tevens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de voortgang van de procedure. Hierop is geen reactie van [gedaagde] gekomen. De bank heeft de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] is advocaat en heeft in die hoedanigheid [naam 1] (hierna: [naam 1]) bijgestaan in een strafprocedure. Vanwege de vrijspraak van [naam 1] in die procedure heeft [gedaagde] namens [naam 1] een procedure ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering (hierna: art. 89-procedure) gestart ter zake van een schadevergoeding wegens onterechte voorlopige hechtenis.
2.2.
[naam 1] had een zakelijke financiering bij de bank en had achter- en overstanden op de verplichtingen uit die financiering. De bank heeft om die reden de financiering opgezegd.
2.3.
De bank heeft vervolgens aan [naam 1] voorgesteld de uitwinning van zekerheden uit te stellen op voorwaarde dat [naam 1] de achter- en overstanden bij de bank zou aanzuiveren. Tussen [naam 1] en de bank is afgesproken dat de bank de opbrengsten uit de art. 89-procedure zou ontvangen. Het ten laste van de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) toe te kennen bedrag zou op de derdengeldrekening van [gedaagde] worden gestort.
2.4.
Op 14 december 2009 zijn [gedaagde] en [naam 1] op het kantoor van de bank verschenen. Tijdens deze bijeenkomst heeft [naam 1] ten behoeve van de bank een pandrecht gevestigd op al hetgeen [gedaagde], althans zijn Stichting Derdengelden, zou ontvangen op grond van de art. 89-procedure.
2.5.
Bij brief van 14 december 2009 is de bijeenkomst van 14 december 2009 aan [gedaagde] bevestigd. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:
“(...) Vandaag heeft een gesprek op de bank plaatsgevonden met u en uw cliënt, [naam 1]. (…)
[naam 1] heeft een verpandingsakte getekend van de vordering die hij verwacht van de Staat der Nederlanden. U heeft hiervan een kopie ontvangen tijdens het gesprek. U bent gemachtigd door [naam 1] om deze vordering te mogen ontvangen. Met u is daarom afgesproken dat u ervoor zorg draagt dat de gelden na ontvangst op de rekening van de Rabobank binnenkomen. (…)
2.6.
Bij tussenbeschikking van 4 januari 2010 heeft het Gerechtshof Amsterdam [naam 1] ten laste van de Staat een vergoeding toegekend van € 25.695,00.
2.7.
Op 11 januari 2010 heeft er opnieuw een bespreking plaatsgevonden tussen [naam 1] en de bank. [gedaagde] was hierbij aanwezig en heeft de voornoemde beschikking van het Gerechtshof Amsterdam aan de bank overhandigd.
2.8.
Op 16 januari 2010 heeft [gedaagde] het totaal bedrag van de tot dan toe op zijn derdengeldenrekening uitgekeerde schadevergoeding van de Staat contant aan [naam 1] uitgekeerd.
2.9.
Op 19 april 2010 heeft de bank in een brief aan [gedaagde] verzocht de schadevergoeding van de Staat aan [naam 1] aan haar over te maken. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd.
2.10.
De bank heeft vervolgens een klacht ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten. Laatstgenoemde heeft de klacht van de bank doorgestuurd naar de Raad van Discipline. Op 5 juli 2011 heeft de Raad van Discipline de klacht gegrond verklaard. [gedaagde] heeft beroep tegen de beslissing aangetekend. Op 18 november 2011 heeft er in dit kader een zitting plaatsgevonden.
2.11.
Het proces-verbaal van de zitting bij het Hof van Discipline van 18 november 2011 luidt onder meer als volgt:
De voorzitter richt zich tot [gedaagde]: De brief van 14 december 2009 van de Rabobank aan u, heeft u die ontvangen? Daarin staat dat met u is afgesproken dat u ervoor zorgdraagt dat de gelden na ontvangst op de rekening van de Rabobank binnen komen.
[gedaagde]: Die brief heb ik ontvangen.
De voorzitter: Was u bij het gesprek op 11 januari 2010?
[gedaagde]: Ik was wel bij dat gesprek op 11 januari 2010. (…)
De voorzitter: De brief van 9 april 2010, heeft u die ontvangen?
[gedaagde]: Ja die heb ik ontvangen (…).
2.12.
Het Hof van Discipline heeft de uitspraak van de Raad van Discipline bevestigd.
2.13.
De Stichting derdengelden van [gedaagde] is op 31 december 2012 ontbonden. [gedaagde] was bestuurder van deze Stichting tezamen met zijn broer [naam 2].
3. Het geschil
3.1.
De bank vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde]:
I. tot betaling van € 25.695,00, vermeerderd met de wettelijke rente over voornoemd bedrag van 1 februari 2010 tot en met 1 september 2013 ad € 3.150,25, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2013, althans vanaf 3 september 2013 tot aan de dag van voldoening;
II. aan de bank rekening en verantwoording af te leggen over de door de derdengeldstichting ontvangen bedragen ten titel van schadevergoeding van de Staat der Nederlanden aan [naam 1];
III. tot uitbetaling van voormelde nog vast te stellen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf 1 februari 2010, althans de dag der ontvangst op de derdengeldrekening tot de dag van voldoening;
IV. in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In de hoofdzaak
4.1.
De bank heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op de hoogte was van het door [naam 1] ten behoeve van de bank gevestigde pandrecht op al hetgeen [gedaagde], althans zijn Stichting Derdengelden, wegens schadevergoeding van de Staat zou ontvangen. Volgens de bank heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens haar gehandeld door de schadevergoeding desondanks aan [naam 1] uit te keren.
4.2.
[gedaagde] verweert zich tegen de vordering van de bank. [gedaagde] voert daartoe primair aan dat [naam 1] en de bank een stil pandrecht op de vordering hebben beoogd en dat dit pandrecht niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat de pandakte niet geregistreerd is bij de Belastingdienst. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat het – vóór de uitbetaling aan [naam 1] op 16 januari 2010 – voor hem niet kenbaar was dat er een stil pandrecht op de vordering was gevestigd. [gedaagde] stelt dat hij tijdens de gesprekken op 14 december 2009 en 11 januari 2011 zijn rol steeds heeft beperkt tot het geven van een toelichting op de strafprocedure en de art. 89-procedure. Ook betwist hij de brief van de bank van 14 december 2009 te hebben ontvangen. Volgens [gedaagde] was hij daardoor niet van de verpanding op de hoogte en kon hij de schadevergoeding bevrijdend aan [naam 1] uitkeren.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van de zitting bij het Hof van Discipline van 18 november 2011 (zie hiervoor 2.11) blijkt dat [gedaagde] tijdens die zitting heeft erkend dat hij de brief van 14 december 2009 van de bank heeft ontvangen. De enkele, niet onderbouwde, stelling van [gedaagde] in onderhavige procedure dat hij de brief niet heeft ontvangen, dient dan ook te worden verworpen. Gelet op de inhoud van die brief (zie hiervoor 2.5) was [gedaagde] er in ieder geval vanaf de ontvangst van die brief van op de hoogte dat [naam 1] zijn vordering op de Staat aan de bank had verpand. Indien [gedaagde] het niet eens was met de in die brief weergegeven inhoud van het gesprek op 14 december 2009, had het op de weg van [gedaagde] gelegen naar aanleiding van die brief contact met de bank op te nemen. Dat heeft [gedaagde] nagelaten. Daarmee staat vast dat [gedaagde] op de hoogte was van de afspraak tussen [naam 1] en de bank dat [gedaagde] de schadevergoeding van de Staat aan de bank diende uit te keren en niet aan [naam 1] zelf. De vraag of er een rechtsgeldig pandrecht tussen [naam 1] en de bank tot stand is gekomen, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven. [gedaagde] heeft immers alleen al door in zijn hoedanigheid als advocaat zijn Stichting Derdengelden opdracht te geven de schadevergoeding aan [naam 1] uit te keren - terwijl hij op de hoogte was van de afspraak tussen [naam 1] en de bank - onrechtmatig jegens de bank gehandeld. [gedaagde] dient voor de daaruit voortgevloeide schade ad € 25.695,00 aansprakelijk te worden gehouden. De vordering van de bank tot betaling van € 25.695,00 is derhalve toewijsbaar.
4.4.
De door de bank gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar met dien verstande dat deze zal worden toegewezen vanaf 19 april 2010, te weten de datum van de eerste ingebrekestelling door de bank.
4.5.
De bank heeft verder gevorderd dat [gedaagde] aan haar rekening en verantwoording dient af te leggen over de door de Stichting Derdengelden ontvangen bedragen ten titel van schadevergoeding van de Staat der Nederlanden aan [naam 1]. De bank voert aan hier belang bij te hebben om te bezien of er voor de ontbinding van de Stichting Derdengelden nog nadere bedragen wegens schadevergoeding aan [naam 1] zijn uitgekeerd die tevens onder de verpanding vallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bank nagelaten aan deze vordering een rechtsgrond ten gronde te leggen op grond waarvan de rechtbank zou kunnen beslissen dat [gedaagde], persoonlijk dan wel in hoedanigheid van bestuurder van de Stichting derdengelden, jegens de bank rekening en verantwoording dient af te leggen. Deze vordering van de bank zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen.
4.6.
Dit brengt mee dat ook de vordering genoemd onder 3.1. sub III dient te stranden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bank onvoldoende onderbouwd dat er vóór de ontbinding van de Stichting Derdengelden van [gedaagde] nog gelden van [naam 1] zijn ontvangen. De vordering als bedoeld onder 3.1. sub III wordt afgewezen.
4.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- dagvaarding € 78,34
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.072,34
In het incident
4.8.
Hoewel de vordering in het incident tot oproeping in vrijwaring van [naam 1] is toegewezen heeft [gedaagde] nagelaten [naam 1] in vrijwaring op te roepen. De rechtbank ziet hierin aanleiding [gedaagde] in de proceskosten van het incident te veroordelen. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op € 452,00 (1,0 punten × tarief € 452,00) wegens salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
In de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de bank te betalen een bedrag van € 25.695,00 (vijfentwintig duizend en zeshonderdvijfennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover met ingang van 19 april 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 3.072,34,
In het incident
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 452,00,
In de hoofdzaak en het incident
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. de Vos en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑07‑2014