RVR 2018/63
Samenwerkingsovereenkomst. Is de vordering tot nakoming van een reciprociteitsbepaling uit hoofde van een samenwerkingsovereenkomst een vordering die verjaart vijf jaar na opeisbaarheid (artikel 3:307 lid 1 BW) of twintig jaar na aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising op zijn vroegst mogelijk was (artikel 3:307 lid 2 BW)?
HR 18-05-2018, ECLI:NL:HR:2018:723
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18 mei 2018
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
17/01273
- Conclusie
A-G mr. T. Hartlief
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS177208:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:723, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑05‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:249, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑03‑2018
- Wetingang
Art. 3:307 lid 1 en lid 2 BW
Essentie
Samenwerkingsovereenkomst. Reciprociteitsbepaling zonder einddatum. Verjaring vordering tot nakoming.
Is de vordering tot nakoming van een reciprociteitsbepaling uit hoofde van een samenwerkingsovereenkomst een vordering die verjaart vijf jaar na opeisbaarheid (artikel 3:307 lid 1 BW) of twintig jaar na aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising op zijn vroegst mogelijk was (artikel 3:307 lid 2 BW)?
Samenvatting
Tussen partijen is in 1993 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met als object de totstandbrenging van een vastgoedproject. In artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst is een zogenoemde reciprociteitsbepaling opgenomen, inhoudende: “partijen spreken de intentie uit, indien ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.